ECLI:NL:RBAMS:2025:6291

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
10/073524-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot diefstal met geweld van cocaïne in Finland

Op 17 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 29-jarige man, die werd beschuldigd van een poging tot diefstal met geweld van een partij cocaïne in Finland. De verdachte, geboren in 1995, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De zaak kwam voort uit een incident op 16 december 2019, waarbij de verdachte samen met anderen het terrein van een bedrijf in Espoo, Finland, binnenging met de intentie om cocaïne te stelen. Tijdens de overval werd geweld gebruikt tegen een chauffeur en een magazijnmedewerker, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een aansturende rol had in de poging tot diefstal en dat het geweld dat werd gebruikt, de ernst van het feit vergrootte. De rechtbank hield rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte, maar ook met zijn positieve ontwikkeling tijdens reclasseringstoezicht. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, maar met een voorwaardelijk deel om de verdachte te stimuleren zich aan de voorwaarden te houden en zijn leven op orde te krijgen.

Uitspraak

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 10/073524-22
Datum uitspraak: 17 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna: verdachte

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
3 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. Sondemeijer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.P.A. Vos, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat verdachte
-
samen met anderen op 16 december 2019 in Finland heeft geprobeerd met geweld een partij cocaïne te stelen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijsoverweging
Standpunt van de officier van justitie
Op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan het ten laste gelegde feit bewezen worden verklaard. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bewezenverklaarde een poging tot diefstal met geweld oplevert. Het is onduidelijk gebleven aan wie de op het bedrijfsterrein van [bedrijf] aangetroffen cocaïne toebehoort. In elk geval bevond de cocaïne zich buiten de beschikkingsmacht van verdachten omdat zij met geweld hebben geprobeerd de hoeveelheid cocaïne te verkrijgen. Het feit kan dan ook als een poging tot diefstal worden gekwalificeerd.
Standpunt van raadsvrouw
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit. Uit het dossier volgt dat de in Finland aanwezige personen werden aangestuurd door een opdrachtgever. De opdrachtgever is de eigenaar van de verdovende middelen en er is dus gehandeld in opdracht van de persoon die gerechtigd is tot de goederen. De eigenaar dan wel rechthebbende wist waar de verdovende middelen zich bevonden en kon als heer en meester over deze middelen beschikken. . Er dient dan ook vrijspraak te volgen, omdat het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 16 december 2019 gaan vier of meer personen het terrein op van [bedrijf] in Espoo (Finland) op zoek naar een container waarin zich na later bleek een hoeveelheid van 176,1 kilo cocaïne bevond.
De chauffeur, [naam 1] , rijdt de vrachtwagen op 16 december 2019 op het terrein van [bedrijf] te Espoo (Finland) naar het laadperron en opent de verzegelde container. [naam 1] en een magazijnmedewerker, [naam 2] , beginnen samen de vracht uit te laden en te verplaatsten naar de hal.
Op het moment dat [naam 1] een schep wil pakken en met zijn rug richting de container staat verschijnen er twee gemaskerde mannen. Een van hen richt een pistool op [naam 1] en hij slaat [naam 1] daarmee hard tegen zijn hoofd. Een andere man schopt hem eenmaal tegen zijn zij. Een derde man wil tie-wraps om zijn polsen doen. Een vierde man roept iets en de drie mannen die [naam 1] belagen rennen weg.
De magazijnmedewerker [naam 2] ziet dat de mannen [naam 1] vasthouden en hem slaan. [naam 2] krijgt van een man het bevel: ‘
get down, face down’. Als hij op de grond ligt, drukt een man de loop van een pistool tegen zijn nek en hij vraagt [naam 2] , kennelijk dreigend, of hij zijn kinderen nog wil zien. Een ander probeert zijn polsen met tie-wraps op zijn rug vast te maken.
Uit de medische verklaring valt af te leiden dat [naam 1] als gevolg van het uitgeoefende geweld onder meer een flinke bult op zijn hoofd, een kneuzing bij het rechteroog, een klaplong en een gebroken rib heeft opgelopen.
De vraag die de rechtbank moet beoordelen is of de (minimaal) vier daders het oogmerk hebben gehad om zich de drugs wederrechtelijk toe te eigenen en, zo ja, of verdachte één van de (minimaal) vier daders is geweest.
De rechtbank oordeelt dat [bedrijf] (schijnbaar zonder dat zij dat wisten) de beschikkingsmacht had over de partij drugs. Daarvoor is redengevend dat de container met inhoud is afgeleverd op het terrein waarvan het bedrijf de eigenaar is en de lading met daarin verborgen de partij cocaïne in haar magazijn is gelost. Het bedrijf hield op dat moment de container met inhoud dus rechtmatig onder zich en in die zin behoorde de container op dat moment toe aan het bedrijf. Ook is redengevend dat er kennelijk geweld nodig was tegen de medewerkers van het bedrijf om de partij cocaïne proberen te pakken te krijgen. Aan dit alles doet niet af dat [bedrijf] (schijnbaar) geen wetenschap had van de aanwezigheid van de partij cocaïne en evenmin doet daaraan af dat het bedrijf (schijnbaar) niet de eigenaar was van de drugs. Uit het handelen van de daders volgt dat zij hebben geprobeerd zich de drugs wederrechtelijk toe te eigenen en dat zij daartoe het oogmerk hadden. Omdat dit met geweld gepaard is gegaan, hebben de daders zich schuldig gemaakt aan een poging diefstal met geweld, zoals ten laste is gelegd.
Uit de inhoud van de hierna opgenomen bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte een van de (minimaal vier) daders is geweest en dat hij daarbij een aansturende rol heeft gehad. De conclusie is dat het tenlastegelegde feit is bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring.
De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 16 december 2019 te Espoo , Finland, tezamen en in vereniging met anderen,
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om
een hoeveelheid van ongeveer 176 kilogram cocaïne, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en welke poging tot diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam 1] en [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, het laadperron van het staalbedrijf [bedrijf] is opgelopen, waarna hij, verdachte en/of zijn mededaders
- [naam 1] tegen het hoofd heeft geslagen met de kolf van een
vuurwapen, en
- [naam 1] op de grond heeft geduwd en hem tegen zijn lichaam heeft
geschopt, en
- [naam 2] heeft bevolen om op de grond te gaan liggen, en
- een vuurwapen tegen de nek van die [naam 2] heeft gezet, en
- hem dreigend de woorden heeft toegedaan (in het Engels) dat als hij zijn kinderen nog
wilde zien hij niks stoms moest doen of iets van gelijke strekking, en
- geprobeerd heeft de handen van [naam 2] vast te binden met tie-wraps,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat gelet op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en gelet op straffen die in vergelijkbare zaken door de rechtbank worden opgelegd als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden op zijn plaats is. Echter, gelet op het tijdsverloop in deze zaak, gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de persoonlijke omstandigheden van verdachte is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend.
7.2.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw verzoekt om bij eventuele strafoplegging rekening te houden met artikel
63 van het Wetboek van Strafrecht, het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de positieve ontwikkeling van verdachte doorkruisen en zou ervoor kunnen zorgen dat hij geen woning van de zorginstelling [naam 3] toegewezen krijgt. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank – bij bewezenverklaring – te volstaan met een fikse voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij een hoge taakstraf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging diefstal met geweld van een hoeveelheid cocaïne op een bedrijventerrein in Finland. De chauffeur is met de kolf van een nep vuurwapen op zijn hoofd geslagen. Daarnaast is hij geschopt en geslagen waarbij hij een gebroken rib, een longperforatie en hoofdletsel heeft opgelopen. De magazijnmedewerker die ook aanwezig was tijdens de overval heeft van een van de daders een vuurwapen tegen zijn nek gekregen waarbij tegen hem is gezegd dat hij moest meewerken en dat hij anders zijn kinderen niet meer zou zien. Het benadeelde bedrijf heeft schade geleden en overlast ondervonden. Bovendien heeft het feit in Finland heeft tot maatschappelijke onrust geleid, vanwege het geweld, maar ook omdat er nooit eerder zo een grote hoeveelheid cocaïne was aangetroffen.
De persoon van verdachte
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van verdachte van 22 april 2025 blijkt dat hij op 10 juli 2020 eerder voor de handel in cocaïne door de rechtbank Rotterdam tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar is veroordeeld. Daarnaast is verdachte op 4 april 2023 door de rechtbank veroordeeld voor onder meer een straatroof tot een gevangenisstraf van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met bijzondere voorwaarden. Verdachte is dus eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld. Omdat de veroordelingen dateren van ná de pleegdatum van dit feit weegt dit niet strafverzwarend mee.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het over verdachte opgemaakte voortgangsverslag van de reclassering Nederland van 27 mei 2025 waarin staat dat hij momenteel in het kader van de eerdere (deels) voorwaardelijke veroordeling onder reclasseringstoezicht staat, dat eindigt op 25 december 2025. Uit het rapport volgt dat verdachte gedurende het toezicht niet meer is gerecidiveerd en dat hij afstand lijkt te hebben genomen van het criminele circuit. Verdachte staat op de wachtlijst om bij het einde van het toezicht vanuit [naam 3] door te kunnen stromen naar zelfstandige huisvesting. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het trajectverslag van [naam 3] van 26 mei 2025 waarin staat dat het afbreken van het traject als gevolg van deze rechtszaak negatieve gevolgen zal hebben voor de voortgang van het opbouwen van een stabiel en delictvrij leven.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank verder gekeken naar de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Strafrecht (LOVS) en naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De LOVS-oriëntatiepunten dienen als uitgangspunt bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten voor een overval en het aanwezig hebben van harddrugs omdat sprake is geweest van een poging tot diefstal van 176 kilo cocaïne. Bij beide wordt uitgegaan van onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van meerdere jaren.
De rechtbank merkt als strafverzwarende omstandigheden aan dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband binnen de georganiseerde misdaad, waarbij verdachte een aansturende rol had en dat er fors geweld is gebruikt.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is zich ervan bewust dat daarmee het reclasseringstoezicht dat in de uitspraak van 4 april 2023 is opgelegd wordt doorkruist. Omdat verdachte tijdens dit toezicht kennelijk stappen heeft gemaakt om zijn leven te beteren en afstand lijkt te nemen van de criminaliteit, en het onderhavige feit in 2019 heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank zich gebogen over de vraag of in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook passend is, of dat er voor een andere strafsoort c.q. strafmodaliteit moet worden gekozen. De rechtbank is echter van oordeel dat het feit te ernstig is en de impact daarvan op de slachtoffers in het bijzonder en de Finse samenleving als geheel te groot, om te volstaan met een taakstraf al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht ook onder deze omstandigheden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Wel zal de rechtbank, net als de officier van justitie bij haar eis, bij de strafoplegging in strafverminderende zin rekening houden met een overschrijding van de redelijke termijn met ruim zes maanden en met het tijdsverloop van vijfenhalf jaar sinds de pleegdatum. Bovendien is gelet op de eerder genoemde veroordelingen van verdachte artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Alles afwegend zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd in het vonnis van de rechtbank van 4 april 2023. De rechtbank legt deze bijzondere voorwaarden opnieuw op, omdat in het lopende toezicht gebleken is dat verdachte baat heeft bij deze voorwaarden en zij het van belang vindt dat verdachte na het uitzitten van de gevangenisstraf opnieuw met de reclassering aan de slag gaat om zijn leven op orde te krijgen. Het voorwaardelijk deel dient tevens als stok achter de deur om niet opnieuw in de fout te gaan. Doet verdachte dat wel, dan weet hij dat hij mogelijk ook het resterende deel zal moeten uitzitten.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek
4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde moet zich na oproep melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres] in Amsterdam. Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd blijven melden op afspraken bij de reclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- Veroordeelde moet gedurende de proeftijd meewerken aan begeleid wonen of verblijf in een maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan het de huisregels en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- Veroordeelde moet zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk of een dagbesteding met een vaste structuur;
- Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- Veroordeelde werkt mee aan begeleiding door een persoonlijk begeleider van [naam 3] .
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Wildeman, voorzitter,
mrs. M. Smit en K. Leyendeckers, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juni 2025.
[…]
,
[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]
[…]

[…]

[…]