ECLI:NL:RBAMS:2025:6321

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
13-284931-24, 13-088999-24 (TUL), 13-326284-24, 13-369685-24, 13-160048-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor auto-inbraken en verkeersdelicten in Amsterdam

Op 28 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere auto-inbraken en verkeersdelicten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 weken, waarvan 13 weken voorwaardelijk, en 120 uur taakstraf. De zaak omvatte verschillende parketnummers, waaronder 13-284931-24 en 13-088999-24 (TUL), en betrof inbraken in Amsterdam-Centrum in november 2024 en april 2025. Tijdens de zitting op 14 augustus 2025 zijn de vorderingen van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, en de verdediging van de verdachte, mr. A. Wijburg, besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een gestolen Rolex Datejust Oyster en diefstal door middel van braak van tassen met waardevolle goederen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van andere feiten vastgesteld. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en de positieve gedragsverandering die hij heeft laten zien tijdens zijn detentie. De rechtbank heeft een aantal bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verbod op contact met medeverdachten. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor materiële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Parketnummers:
A. 13-284931-24 + 13-088999-24 (TUL)
B. 13-326284-24
C. 13-369685-24
D. 13-160048-25
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 2004 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven en verblijvende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 augustus 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes en van wat de verdachte en zijn raadsman mr. A. Wijburg naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ten slotte kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
A. 13-284931-24
medeplegen van diefstal van geld uit een auto op 4 september 2024 (artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht),
dragen van [een busje] pepperspray op 4 september 2024 (artikel 27 van de Wet wapens en munitie);
B. 13-326284-24
op 3 oktober 2024 als (beginnend) motorrijder in ernstige mate schenden van de verkeersregels waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was subsidiair gevaar op de weg veroorzaken (artikel 5a subsidiair artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994);
C. 13-369685-24
medeplegen van diefstal door middel van braak van tassen en een laptop op 19 november 2024 (artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht);
D. 13-160048-25
1. heling van een horloge (Rolex Datejust Oyster) op 22 mei 2025 (artikel 416/417bis van het Wetboek van Strafrecht);
2. medeplegen van diefstal door middel van braak van tassen (met daarin onder andere sieraden, horloges, een lens, een drone en/of een camera) op 18 april 2025 (artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht).
De tenlasteleggingen in de verschillende zaken zijn opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en gelden als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle (primair) ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de in zaak A onder 1 ten laste gelegde diefstal van geldbedragen, de in zaak B primair ten laste gelegde overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994, de in zaak D onder 1 (impliciet primair) ten laste gelegde opzetheling van een Rolex en de in zaak D onder 2 ten laste gelegde diefstal van de in de tenlastelegging genoemde goederen met uitzondering van de (camera)lens, en zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A onder 1 (diefstal uit auto): vrijspraak
De rechtbank heeft ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde niet de overtuiging gekregen dat de verdachte, zoals hem is ten laste gelegd, uit een auto een of meer geldbedragen van [benadeelde partij 2] heeft gestolen. Zij spreekt de verdachte daarom hiervan vrij en licht dat als volgt toe. In het dossier staat dat de politie op 4 september 2024 omstreeks 21.00 uur heeft gezien dat de verdachte een auto heeft doorzocht en dat de politie de verdachte kort daarna heeft aangehouden. [benadeelde partij 2] heeft bij zijn aangifte van 4 september 2024 verklaard dat hij in de auto heeft gekeken wat er miste, dat een briefje van 5 euro en 20 à 30 euro aan muntgeld in de auto lag en dat verder niets was weggenomen. De verdachte heeft bekend dat hij in de auto is geweest. Hij heeft bij zijn verhoor bij de politie op 5 september 2024 op de vraag wat hij kon verklaren over de diefstal uit de auto op 4 september 2024 waarvoor hij was aangehouden, geantwoord dat er niets gestolen is uit de auto. Uit het dossier blijkt dat bij de (vervoers)fouillering van de verdachte een busje pepperspray is aangetroffen. Uit het dossier blijkt niet dat er ook geld bij de verdachte of zijn medeverdachte is aangetroffen. Daarbij komt dat de politie vrijwel continue zicht heeft gehad op de verdachte en de medeverdachte tussen het moment van het betreden van de auto en het moment van de aanhouding en niet is gerelateerd dat de verdachten in dat tijdsbestek iets zouden hebben weggegooid of verstopt. Het is dan ook twijfelachtig of de verdachte wel geld heeft gestolen of alleen in de auto heeft gekeken of er iets van zijn gading lag en niets heeft weggenomen.
Zaak B
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem in zaak B primair ten laste gelegde overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 zoals hierna bij de bewezenverklaring staat weergegeven. Zij overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 houdt kort gezegd in dat het iedereen is verboden opzettelijk zich zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Als zulke verkeersgedragingen worden onder meer aangemerkt het tegen de verkeersrichting inrijden, het niet opvolgen van verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van deze wet bevoegde personen en het overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang.
Buiten kijf staat dat de verdachte op 3 oktober 2024 omstreeks 21.15 uur in het centrum van Amsterdam, nadat de politie hem een stopteken had gegeven, heeft geprobeerd op een motorscooter met [medeverdachte 1] achterop, aan de politie te ontkomen. De verdachte wilde naar eigen zeggen niet staande gehouden worden en heeft daarom het stopteken genegeerd. Hij is er volgens de politie met hoge snelheid over de Herengracht vandoor gegaan. Op de kruising met de Hartenstraat is hij naar links afgeslagen (de Warmoesbrug over), en vervolgens direct naar rechts afgeslagen de Herengracht op. Het is voor verkeersdeelnemers verboden om daar in die richting over de Herengracht te rijden. De verdachte heeft zijn weg over de Herengracht tegen het verkeer in vervolgd. Toen hem auto’s tegemoet kwamen, is de verdachte over de stoep gaan rijden. Hij is een drietal fietsers dat rechts naast de tegemoetkomende auto’s fietste op hoge snelheid genaderd. De fietsers moesten voor de verdachte uitwijken en deden dat door van hun fietsen af te springen. De verdachte is vervolgens (met gedoofde verlichting) de Runstraat ingereden en daar afgeslagen de Prinsengracht op. Hij is uiteindelijk op de kruising van de Elandsgracht met de Prinsengracht staande gehouden.
De verdachte reed in elk geval met een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was terwijl een bestuurder in staat moet zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is (artikel 19 RVV 1990). Bestuurders van een motorvoertuig moeten gebruikmaken van de rijbaan (artikel 10 RVV 1990) en mogen dus niet over de stoep rijden. Bovendien reed verdachte ook tegen het verkeer in. De rechtbank is van oordeel dat – gelet op het samenstel van gedragingen en de forse normschendingen – sprake is van (voldoende) ernstig verkeersgevaarlijk gedrag om te kunnen spreken van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels.
Het ernstig verkeersgevaarlijk rijgedrag van de verdachte – ’s avonds terwijl het al donker was, op een motorscooter met iemand achterop, met hoge snelheid in het drukke centrum van Amsterdam op een smalle gracht tegen het verkeer in rijden en over de stoep rijden, waar zich ook zwakkere verkeersdeelnemers bevonden of zouden kunnen bevinden – riep een veel groter risico op het intreden van ernstige gevolgen in het leven dan alleen het verkeer in gevaar brengen. Het was niet goed voorspelbaar bij welke andere verkeersdeelnemers de verdachte in de nabijheid zou komen en hoe zij zouden reageren op de schendingen van de verkeersregels door de verdachte. Het rijgedrag van de verdachte bracht mee dat hij niet kan worden geacht in staat te zijn geweest steeds adequaat te reageren op de aanwezigheid en het verkeersgedrag van andere verkeersdeelnemers. Het is naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat hierdoor een aanrijding kon worden veroorzaakt met zwaar lichamelijk letsel voor anderen tot gevolg.
Zaak D onder 1: heling Rolex Datejust Oyster
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzetheling van een Rolex Datejust Oyster zoals in zaak D onder 1 (impliciet primair) is ten laste gelegd. Zij overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 22 mei 2025 een (gestolen) horloge (Rolex Datejust Oyster) droeg. De eigenaar van het horloge heeft aangegeven dat hij het desbetreffende horloge op 13 november 2024 bij Gassan Diamonds in Amsterdam heeft aangeschaft en dat het diezelfde dag is gestolen uit zijn auto die op het Singel in Amsterdam stond geparkeerd. Het is algemeen bekend dat horloges van het merk Rolex bepaald niet goedkoop zijn. De verdachte had destijds geen inkomen zodat de vraag gerechtvaardigd is hoe hij op 22 mei 2025 over het horloge kon beschikken.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het horloge had geleend van een bevriende, hardwerkende taxichauffeur in verband met een bruiloft van zijn nicht die dag, en dat hij nog heeft gevraagd of het horloge niet was gestolen.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij het horloge heeft geleend niet geloofwaardig, mede omdat de verdachte dat niet direct bij zijn eerste verhoor bij de politie heeft verklaard, maar een paar dagen later nadat de officier van justitie had gevorderd het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, en de verdachte (daarna) geen nadere details heeft gegeven en niet heeft willen zeggen wie de bekende is van wie hij het horloge zou hebben geleend.
Aangezien de verdachte aldus geen aannemelijke en verifieerbare verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van het gestolen horloge moet de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het horloge hebben geweten dat dit van misdrijf afkomstig was. De rechtbank betrekt hierbij dat er geen aanwijzingen zijn dat deze wetenschap pas na het voorhanden krijgen van het horloge is ontstaan.
Zaak A onder 2: dragen van busje pepperspray, zaak C en zaak D onder 2: auto-inbraak
De rechtbank heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de bewijsmiddelen waaronder de bekennende verklaring van de verdachte de overtuiging gekregen dat de verdachte de hem in zaak A onder 2, zaak C en zaak D onder 2 ten gelegde feiten heeft begaan zoals hierna bij de bewezenverklaring staat weergegeven.
Het bewijs
De bewijsmiddelen staan in bijlage II bij dit vonnis. De rechtbank stelt vast dat de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 2, zaak C en zaak D onder 2 tenlastegelegde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan de feiten zoals hierna bewezen verklaard. De verdachte heeft daarna niet anders verklaard en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt daarom ten aanzien van die feiten volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte de in zaak A onder 2, zaak B primair, zaak C en zaak D onder 1 (impliciet) primair en 2 ten gelegde feiten heeft begaan met dien verstande dat
A. 13-284931-24
2. hij op 4 september 2024 te Amsterdam, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten [een busje] pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen heeft gedragen;
B. 13-326284-24
hij op 3 oktober 2024 te Amsterdam, als (beginnend) bestuurder van een voertuig (motorfiets), daarmee rijdende op de weg, de Herengracht en de Runstraat en de Prinsengracht, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
  • geen gevolg te geven aan een stopteken dat is gegeven door een politievoertuig door middel van een transparant en
  • in elk geval met een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, op de rijbaan die bestemd was voor tegemoetkomend verkeer te rijden en
  • in elk geval met een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, op een stoep te rijden, waardoor een of meer fietsers moesten uitwijken en/of weg moesten springen om een aanrijding met hem, verdachte, te voorkomen,
door welke verkeersgedragingen van verdachte gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
C. 13-369685-24
hij op 19 november 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, tassen en een laptop die [benadeelde partij 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
D. 13-160048-25
1. hij op 22 mei 2025 te Amsterdam, een horloge (model: Rolex Datejust Oyster), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2. hij op 18 april 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, meerdere tassen met daarin onder andere een lens, die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert respectievelijk op:
A.2. handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
B (primair). overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
C. en D.2. telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
D.1. opzetheling.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Straf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden en tien dagen, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd: een meldplicht bij de reclassering, zorgen voor dagbesteding, inkomen en meewerken aan schuldhulpverlening, een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , een locatieverbod voor het centrum Amsterdam (grachtengordel) en een verbod naar het buitenland te gaan, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van twaalf maanden met aftrek waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar .
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat de verdachte gedurende verschillende momenten in voorarrest heeft gezeten, hij een positieve gedragsverandering laat zien en dat zijn rijbewijs vier maanden ingehouden is geweest. De raadsman heeft verzocht de verdachte geen locatieverbod te geven. Hij heeft verder verzocht rekening te houden met de leeftijd van de verdachte en geen locatieverbod op te leggen omdat een verbod in het centrum van Amsterdam te komen niet alleen ingrijpend is, maar ook botst met andere voorwaarden aangezien de verdachte, die werkt als bezorger van boodschappen, ook in het centrum van Amsterdam moet kunnen komen voor zijn werk.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een (gedeeltelijk) vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in op 19 november 2024 en 18 april 2025 schuldig gemaakt aan een auto-inbraak. De auto’s met buitenlandse kentekens stonden in het centrum van Amsterdam geparkeerd. In beide gevallen waren de slachtoffers in Amsterdam op bezoek. De verdachte heeft geen enkel respect getoond voor de eigendommen van een ander en alleen aan zijn eigen financieel gewin gedacht. Duidelijk is immers dat de verdachte en zijn mededaders(s) telkens op zoek zijn geweest naar auto’s waar mogelijk waardevolle goederen in lagen. De slachtoffers hebben schade geleden en overlast ondervonden. De verdachte heeft ook een gestolen Rolex geheeld. De verdachte heeft verder zich asociaal gedragen in het verkeer en andere verkeersdeelnemers in groot gevaar gebracht toen hij aan de politie probeerde te ontkomen.
De rechtbank laat ten nadele van de verdachte meewegen dat hij op 9 oktober 2024 is veroordeeld wegens een auto-inbraak zoals blijkt uit het strafblad van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor al deze misdrijven passend en geboden is. Zij heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht als uitgangspunt genomen. Het vertrekpunt voor een diefstal uit een auto is in geval van recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken. De rechtbank heeft vervolgens bekeken of er in deze zaak feiten en omstandigheden zijn die oplegging van een lichtere of juist zwaardere straf dan wel een andere straf dan gevangenisstraf rechtvaardigen.
Reclassering
De reclassering schrijft in haar rapport van 20 juni 2025, dat is opgemaakt in verband een mogelijke schorsing van de voorlopige hechtenis, het volgende. De verdachte vertelt dat hij strafbare feiten blijft plegen omdat hij geen inkomen heeft, geen dagbesteding heeft, zich verveelt, hij met verkeerde vrienden omgaat en beïnvloedbaar is. Op de vraag of hij wel of niet wil stoppen met criminaliteit, antwoordt hij dat hij ‘er klaar mee is’ omdat het alleen maar voor problemen zorgt: hij komt erdoor vast te zitten, hij krijgt geen VOG waardoor hij niet kan werken en krijgt een slechte naam bij familie en vrienden. Op de vraag wat hij nodig heeft zodat hij stopt met criminaliteit, antwoordt hij dat hij een dagbesteding nodig heeft zodat hij ‘van de straat is’ waardoor het goed zal gaan. Wat opvalt is dat de verdachte zijn toezichthouder heeft voorgehouden dat hij naar school ging, wat achteraf niet waar bleek te zijn. De verdachte heeft zich niet via de reclassering naar werk willen laten bemiddelen omdat hij dit naar zijn zeggen zelf kon regelen. De verdachte heeft de maanden januari en februari 2025 gewerkt via een uitzendbureau. Een medewerker van dit uitzendbureau vertelt dat de verdachte het werk prima deed, maar dat hij niet bij het desbetreffende bedrijf kon blijven werken omdat iedere uitzendkracht een VOG moet hebben. De verdachte kreeg geen VOG en moest daarom weg bij het bedrijf.
De reclassering heeft op 12 en 13 augustus 2025 kort aanvullend gerapporteerd, in het bijzonder over het verloop van het toezicht en de bijzondere voorwaarden. Zij schrijft samengevat het volgende. De verdachte heeft op 4 juli 2025 een enkelband gekregen en is toen vrijgekomen. Hij heeft bij de reclassering een gemotiveerde houding laten zien. De verdachte heeft zijn toezichthouder om hulp gevraagd en er is samen gesolliciteerd bij Picnic. Hij deelde een dag later mee dat hij kon meelopen bij Picnic en een paar dagen later was hij aangenomen. Op 31 juli 2025 heeft de verdachte ruim een week gewerkt voor Picnic en heeft hij op zijn internetbankierenapp zijn eerste salaris laten zien. De verdachte laat zien gemotiveerd te zijn om te blijven werken en daarmee ook uren buiten de deur te hebben. Hij wil het liefst halverwege het jaar, in januari 2026, instromen op school voor een BBL-opleiding (techniek). Hij krijgt dit vanwege de zomervakantie en het zoeken naar een leerwerkbedrijf nu niet meer geregeld. Hij wil daarom, tot hij start met school, blijven werken. De reclassering ziet sinds de start van het nieuwe schorsingstoezicht een verandering in de houding en motivatie van de verdachte.
Ten aanzien van (het al dan niet in standhouden van) de bijzondere voorwaarden waar de verdachte zich in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis moet houden, schrijft de reclassering het volgende. De voorwaarden helpen op dit moment de verdachte te motiveren zijn leven op de rit te krijgen en hem ervan te weerhouden onverstandige keuzes te maken. De verdachte geeft al langere tijd aan een opleiding te willen volgen in de richting ‘Techniek.’ Het is goed voor de verdachte om nog een tijd een enkelband te blijven dragen aangezien dit een positief effect op zijn handel en wandel lijkt te hebben. Hij is verplicht om werk te hebben, zijn werkrooster door te geven en zijn inkomen te tonen aan de reclassering. Dit lijkt de kans op recidive te verminderen aangezien de verdachte eerder delicten vanuit financieel motief leek te plegen.
Jeugdstrafrecht of volwassenenstrafrecht?
De verdachte was ten tijde van het plegen van de misdrijven éénentwintig jaar. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan evenwel als daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen.
De reclassering heeft wat betreft de toepassing van het jeugdstrafrecht opgemerkt dat het niet nodig is het jeugdstrafrecht toe te passen omdat de verdachte lijkt te functioneren naar zijn kalenderleeftijd. Er is geen sprake van LVB-problematiek of andere diagnoses waardoor de verdachte mogelijk niet naar kalenderleeftijd functioneert.
De rechtbank ziet in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en gelet op het advies van de reclassering geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De persoonlijkheid van de verdachte noch diens functioneren maakt een pedagogische insteek noodzakelijk.
Voorlopige hechtenis
Verdachte heeft voor de verschillende zaken in totaal ruim zeven weken vastgezeten. Tussentijds is de voorlopige hechtenis twee keer geschorst en is de schorsing weer opgeheven wegens de verdenking dat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De derde schorsing van de voorlopige hechtenis, op 4 juli 2025, is in stand gebleven.
Conclusie
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat een gevangenisstraf van twintig weken met aftrek van voorarrest waarvan dertien weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar waaraan de voorwaarden worden gekoppeld waar de verdachte zich nu ook aan moet houden, met uitzondering van het locatieverbod. Gelet op de toelichting van de reclassering is de rechtbank van oordeel dat geen langere gevangenisstraf moet worden opgelegd dan de tijd dat verdachte al heeft vastgezeten. Dat zou de positieve ontwikkelingen doorkruisen. Zij legt de verdachte bovendien om de ernst van de feiten te onderstrepen daarnaast een taakstraf van honderdtwintig uur op, te vervangen door twee maanden hechtenis als de verdachte de taakstraf niet (naar behoren) zou uitvoeren.
Ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen
De rechtbank legt in zaak B in verband met het asociale, gevaarlijke rijgedrag van de verdachte op 3 oktober 2024 als bijkomende straf een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen op van twaalf maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De tijd dat de verdachte zijn rijbewijs is kwijt geweest (vier maanden) wordt hiervan afgetrokken. De verdachte geldt dus als een gewaarschuwd mens. Hij weet nu hoe het is om zijn rijbewijs een paar maanden kwijt te zijn. Als de verdachte zich nog een keer misdraagt in het verkeer en de verkeersregels aan zijn laars lapt dan kan zijn rijbewijs voor langere tijd worden afgepakt.
Geen straf voor dragen busje pepperspray
De verdachte heeft zich ook nog schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie door een busje pepperspray bij zich te hebben. De verdachte zou in beginsel ook hiervoor moeten worden bestraft, zeker omdat hij al eerder de Wet wapens en munitie heeft overtreden. Aangezien het dragen van een busje pepperspray een overtreding is en geen misdrijf zou de rechtbank hier een aparte straf voor moeten opleggen. Normaal wordt hiervoor een geldboete opgelegd. De officier van justitie heeft geen afzonderlijke straf gevorderd. Gelet op de straffen die de verdachte voor de misdrijven krijgt, zal de rechtbank bepalen dat de verdachte voor het dragen van het busje pepperspray geen straf krijgt.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen. De voorwerpen zijn niet teruggegeven:
  • een busje pepperspray (zaak A);
  • een Piaggio M57 (motorscooter) met kenteken [kenteken] (zaak B);
  • een oranje lifehammer (zaak C);
  • een Rolex Datejust Oyster met serienummer [nummer] (zaak D).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de motorscooter wordt verbeurd verklaard, het busje pepperspray en de lifehammer worden onttrokken aan het verkeer en dat het horloge wordt teruggegeven aan de rechthebbende.
De raadsman heeft verzocht de motorscooter aan de verdachte terug te geven, opgemerkt dat de verdachte het horloge graag zou willen (laten) teruggeven aan de vriend van wie hij het heeft geleend en zich ten aanzien van de lifehammer en het busje pepperspray gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank legt de onttrekking aan het verkeer van het in zaak A in beslag genomen busje pepperspray op. Het voorwerp is daarvoor vatbaar aangezien het strafbare feit in zaak A onder 2 met betrekking tot dit voorwerp is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.
De rechtbank verklaart de Piaggio M57 met kenteken [kenteken] en de oranje lifehammer, die aan de verdachte toebehoren, als bijkomende straf voor de feiten die in respectievelijk zaak B en zaak C zijn begaan, verbeurd. Zij houdt hierbij rekening met de draagkracht van de verdachte. Deze voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring aangezien de strafbare feiten met behulp van deze voorwerpen begaan zijn dan wel voor het begaan van de misdrijven zijn gemaakt/bestemd.
De rechtbank beveelt dat het in zaak D in beslag genomen horloge (Rolex Datejust Oyster met serienummer: [nummer] ) moet worden teruggeven aan de rechthebbende.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 31 mei 2024 de verdachte veroordeeld en hem een voorwaardelijke werkstraf van vijfentwintig uur subsidiair twaalf dagen jeugddetentie met een proeftijd van twee jaar opgelegd. De voorwaarde hield in dat de verdachte voor het einde van de proeftijd zich niet zou schuldig maken aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft een vordering tot tenuitvoerlegging van deze aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde straf ingediend omdat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de algemene voorwaarde dat hij zich niet opnieuw schuldig zal maken aan een strafbare feit.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat de vordering wordt toegewezen. De raadsman heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De rechtbank stelt vast dat de bewezen feiten zijn begaan voor het einde van de proeftijd. De verdachte heeft zich door het plegen van de strafbare feiten keer op keer niet gehouden aan de voorwaarde dat hij zich niet mag schuldig maken aan een strafbaar feit. Er is geen reden om de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer te leggen. De vordering wordt dan ook toegewezen.

10.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] , die slachtoffer is van de auto-inbraak in zaak D, vordert betaling van in totaal € 83.381,68 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij verzoekt de vordering hoofdelijk toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De vordering heeft betrekking op de volgende schadeposten:
horloge Audemars Piquet € 31.839,84
horloge Audemars Piquet € 39.961,61
koffer Rimowa original check-in L black € 1.514,00
koffer Rimowa original cabin matte black € 1.211,94
Canon RF 200-800mm f € 1.924,79
drone HoverAir X1 Pro + toebehoren € 1.403,00
Insta360 X4 + accu + invisible selfie stick € 761,00
diverse
  • Balenciaga (kleding in koffer) € 2.615,50
  • Balenciaga Le Cagole Charms belt € 795,00
  • Mercken: broek (€ 315,00) + shirt (€ 290,00) € 605,00
  • Dior (sandalen) € 750,00
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 76.134,69, vermeerderd met de wettelijke rente en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering. En zij heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vordering en daartoe onder meer het volgende aangevoerd. De vordering is onduidelijk en onvoldoende onderbouwd. Er worden bescheiden bijgevoegd met allerhande verschillende valuta. De benadeelde partij heeft niet gereageerd op herhaaldelijke verzoeken tot onderbouwing van de vordering. Het uitpluizen wat de schade is, vormt een onevenredige belasting voor het strafgeding. Daarbij blijft in het ongewisse of en in hoeverre de schade reeds door een verzekering vergoed is.
De rechtbank stelt vast dat wat de cameralens betreft aan de benadeelde partij door het in zaak D onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is op dit onderdeel niet expliciet of voldoende (gemotiveerd) betwist en voldoende onderbouwd. De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade dan ook toe tot een bedrag van € 1.924,79, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2025, het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is ontstaan.
De benadeelde partij wordt voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade is betwist en daartegenover niet voldoende nader is onderbouwd zodat niet is komen vast te staan dat de verdere schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit en ook de hoogte van die verdere schade ongewis blijft.
De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel op om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen (bijkomende) straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet.

12.Beslissing

De rechtbank
Vrijspraak
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
verklaart bewezen dat de verdachte de in zaak A onder 2, zaak B primair, zaak C en zaak D onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde volgens de wet respectievelijk de volgende strafbare feiten oplevert;
A.2 handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
B (primair). overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
C. en D.2. telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
D.1 opzetheling.
verklaart de verdachte,
[verdachte], strafbaar;
Ten aanzien van de zaken B, C en D
Gevangenisstraf
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf van 20 (twintig) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de gevangenisstraf;
beveelt dat van deze straf een gedeelte van
13 (dertien) wekenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt bevolen;
stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast waarbij als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt de volgende bijzondere voorwaarden waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, heeft te voldoen:
Meldplicht
De verdachte moet zich melden bij Reclassering Nederland, zo frequent en zo lang de reclassering dat nodig acht. Hij dient zich te houden aan de aanwijzingen die hem in dit kader gegeven zullen worden.
Realiseren dagbesteding
De verdachte moet zijn medewerking verlenen aan het realiseren en behouden van een reguliere dagbesteding met een vaste structuur en/of zijn medewerking verlenen aan het volgen van een (vak-)opleiding (als dit laatste tot de mogelijkheden behoort). Hij moet zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt dat hij zich door andere organisaties moet laten bemiddelen naar school/werk. Hij moet zich transparant en controleerbaar opstellen.
Realiseren inkomen en schuldhulpverlening
De verdachte moet zijn medewerking verlenen aan het realiseren van een regulier inkomen. Hij geeft inzage in zijn financiën en werkt mee aan schuldhulpverlening (als dit laatste nodig wordt geacht).
Contactverbod
De verdachte mag geen contact opnemen, zoeken of hebben – in welke vorm dan ook, ook niet via derden – met de medeverdachten [medeverdachte 1] , geboren op [geboortegegevens] en [medeverdachte 2] , geboren op [geboortegegevens] .
Locatiegebod
De verdachte is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op een vast verblijfadres – op dit moment [adres] . De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de verdachte en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft de verdachte op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 (twaalf) uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 (twee) uur. In de weekenden heeft de verdachte een aaneengesloten blok van 4 (vier) uur per dag vrij te besteden. De verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. De verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
Taakstraf
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf van 120 (honderdtwintig) uur;
beveelt dat, voor het geval de verdachte de taakstraf niet (naar behoren) verricht, vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de taakstraf, voor zover deze tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht;
Ten aanzien van zaak B: ontzegging bevoegdheid motorrijtuigen te besturen
ontzegt de verdachte ter zake van zaak B de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de duur van deze ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende die het rijbewijs voor het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.
beveelt dat een gedeelte, groot 8 (acht) maanden, van deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt bevolen waarbij als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
Ten aanzien van zaak A onder 2: geen straf
bepaalt ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde feit dat geen straf wordt opgelegd;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.924,79 (éénduizend negenhonderdvierentwintig euro en negenenzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] .
veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de staat € 1.924,79 (éénduizend negenhonderdvierentwintig euro en negenenzeventig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 29 (negenentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
Vordering tenuitvoerlegging
beveelt de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in Amsterdam van 31 mei 2024 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een
werkstraf van 25 (vijfentwintig) uur, met bevel, voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende jeugddetentie voor de duur van 12 (twaalf) dagen wordt toegepast;
Beslag
verklaart verbeurd:
  • een lifehammer (PL1300-2024277517-6583849) en
  • Piaggio M57 (PL1300-2024236007-6516605);
legt op de onttrekking aan het verkeer van:
- een busje pepperspray (PL1300-2024210672-6549588);
beveelt de teruggave aan de rechthebbende [naam] van:
- een Rolex Datejust Oyster met serienummer [nummer] (PL1300-2025093021-6659926);
Voorlopige hechtenis
heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Verstraeten, voorzitter,
mrs. S.F. van Merwijk en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 augustus 2025.