In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 maart 2025 in Amsterdam een raam van een balkondeur heeft vernield. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van poging tot diefstal met braak en subsidiair van vernieling. Tijdens de zitting op 27 juni 2025 heeft de officier van justitie, mr. M.S. Bond, gesteld dat de poging tot diefstal niet bewezen kon worden, maar dat de vernieling wel bewezen was op basis van de bekennende verklaring van de verdachte. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. B.G. Meijer, pleitte voor vrijspraak van de poging tot diefstal, maar erkende de vernieling. De rechtbank oordeelde dat de poging tot diefstal niet bewezen kon worden en sprak de verdachte daarvan vrij, maar achtte de vernieling wel bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte als gevolg van een psychische stoornis niet in staat was de wederrechtelijkheid van zijn handelen te begrijpen. Daarom werd hij ontslagen van alle rechtsvervolging. Tevens werd er een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, zodat de verdachte in zorg kon worden genomen. De uitspraak benadrukt de rol van psychische aandoeningen in strafzaken en de mogelijkheid van ontslag van rechtsvervolging op basis van ontoerekeningsvatbaarheid.