ECLI:NL:RBAMS:2025:6395

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
13/086791-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met verkrachting, misdrijf tegen het leven en zware mishandeling met gaspistool

Op 11 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder bedreiging, mishandeling en het voorhanden hebben van een gasdrukwapen. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2025. De officier van justitie, mr. M.S. Bond, vorderde veroordeling van de verdachte, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.E.D. de Koning, pleitte voor vrijspraak van enkele feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging van een persoon en sprak de verdachte vrij van die beschuldiging. Echter, de rechtbank achtte de bedreiging van een andere persoon en het voorhanden hebben van een gasdrukwapen wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen, met aftrek van voorarrest. De rechtbank weegt in haar beslissing de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd mee, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging en mishandeling, wat onaanvaardbaar is, vooral in de relationele sfeer. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf in plaats van een geldboete of taakstraf, gezien de ernst van de feiten en het feit dat de verdachte al twee weken in voorlopige hechtenis had gezeten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/086791-25
Datum uitspraak: 11 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.S. Bond, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.E.D. de Koning, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de zitting van 27 juni 2025 – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. bedreiging van [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) in de periode van 9 maart 2025 tot en met 16 maart 2025;
2. het voorhanden hebben van een gasdrukwapen in de periode van 17 maart 2025 tot en met 18 maart 2025;
3. mishandeling van [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) op 15 april 2024;
4. bedreiging van [persoon 2] op 15 april 2024;
5.
primair: het wederrechtelijk dwingen van [persoon 3] (hierna: [persoon 3]) tot het voortzetten van de relatie in de periode van 20 augustus 2024 tot en met 16 maart 2025;
subsidiair: poging tot het wederrechtelijk dwingen van [persoon 3] tot het voortzetten van de relatie in de periode van 20 augustus 2024 tot en met 16 maart 2025.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 5 primair en subsidiair, nu het dossier geen steunbewijs bevat ter onderbouwing van de aangifte. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat sprake was van dwang. Ten aanzien van feit 1 is de officier van justitie van oordeel dat deze bedreiging bewezen kan worden gelet op de aangifte, de verklaring van getuige [getuige], de verklaring van verdachte en de uitgewerkte spraakmemo in het dossier. De officier van justitie acht de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten bewezen gelet op de aangifte en de getuigenverklaring van [persoon 3]. Tot slot acht de officier van justitie ook het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen gelet op de bewijsmiddelen in het dossier.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van feit 1 ten aanzien van het derde gedachtestreepje. Tevens moet verdachte vrijgesproken worden van feit 4 en feit 5, primair en subsidiair. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat voor de bedreiging van [persoon 2]. Daarnaast kan niet kan worden vastgesteld dat sprake is van het dwingen tot het voortzetten van de relatie tussen verdachte en [persoon 3]. Ten aanzien van feit 2 en 3 is geen bewijsverweer gevoerd en heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder 4 en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat verdachte [persoon 2] heeft bedreigd. Buiten de aangifte van [persoon 2] bevat het dossier enkel de verklaring van getuige [persoon 3]. Op grond van die verklaring, die enkel geschreeuw heeft gehoord, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte
“Ik maak je dood!”, of woorden van gelijke aard of strekking, heeft gezegd. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 4 ten laste gelegde.
De rechtbank is daarnaast, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om verdachte te veroordelen voor wat hem onder feit 5 primair en subsidiair ten laste is gelegd. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte zich op een dusdanige wijze, herhaaldelijk en dwingend, heeft gedragen tegenover [persoon 3] waardoor zij tegen haar wil de relatie heeft voortgezet. De enkele aangifte, waarvoor geen steun in het dossier zit, is in dat licht onvoldoende. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 5 ten laste gelegde.
3.3.2.
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [persoon 1]. De rechtbank is van oordeel dat de aangifte – met betrekking tot het eerste en tweede gedachtestreepje – wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] en door de spraakmemo’s. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het derde gedachtestreepje, tweede volzin, omdat het gebruik door verdachte van deze woorden niet ondersteund wordt door de overige onderzoeksbevindingen in het dossier. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat zijn familie daadwerkelijk lid is van de PKK in Turkije en dat hij dit ook met zoveel woorden tegen [persoon 1] heeft gezegd. De rechtbank stelt vast dat de geuite bedreigingen [persoon 1] hebben bereikt en dat verdachte zich daar ook bewust van was. De rechtbank is van oordeel dat deze bedreigingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geuit dat bij [persoon 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd, (later) daadwerkelijk zou worden uitgevoerd.
3.3.3.
Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
Op grond van het onderzoek aan het wapen en de bekennende verklaring van verdachte is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte een gasdrukwapen voorhanden heeft gehad.
Omdat verdachte dit feit heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit kan op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
3.3.4.
Het oordeel over het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op basis van de aangifte en de verklaring van getuige [persoon 3] vast dat dat verdachte [persoon 2] heeft mishandeld door haar bij de keel te pakken en/of de keel dicht te knijpen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
in de periode van 9 maart 2025 tot en met 16 maart 2025 te Amsterdam, [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met verkrachting, door die [persoon 1] dreigend de woorden (via spraakmemo) te berichten en via de telefoon toe te voegen:
- " Of je gaat mij nu bellen. Of ik neuk je fucking moeder en je hele bloedlijn" en
- " Ik ga je vermoorden met een pistool" en
- " mijn familie en ik zitten bij de PKK in Turkije",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
in de periode van 17 maart 2025 tot en met 18 maart 2025 te Amsterdam, een wapen van categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Ministerie van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een gasdrukwapen, merk CZ, model 75d compact, voorhanden heeft gehad;
3
op 15 april 2024 te Amsterdam, [persoon 2] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 2] bij de keel vast te pakken en de keel dicht te knijpen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een straf gelijk aan het voorarrest passend is gelet op het strafblad van verdachte, zijn positieve gedrag gedurende de schorsing en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). In lijn met het advies van de reclassering dienen aan een eventueel voorwaardelijk strafdeel geen bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van de ex-partner van zijn vriendin. Deze bedreigingen hebben bij het slachtoffer angst en vrees teweeg gebracht. Daarnaast heeft verdachte een vriendin van zijn partner mishandeld door haar bij de keel te grijpen. De rechtbank vindt dat het gebruik van geweld tegen een ander onaanvaardbaar is. De rechtbank weegt strafverzwarend mee dat deze feiten in de relationele sfeer hebben plaatsgevonden. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een gasdrukvuurwapen, lijkend op een vuurwapen. De politie heeft dit wapen onder het kussen van verdachte aangetroffen. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij zich veiliger voelt in huis met het wapen bij de hand. De rechtbank acht het aantreffen van het wapen op een plek dat het direct door verdachte te gebruiken zou zijn geweest en de verklaring van verdachte hieromtrent zorgwekkend. De oriëntatiepunten van het LOVS nemen als vertrekpunt voor de hiervoor genoemde feiten gewoonlijk geldboetes.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 mei 2025 en het reclasseringsadvies van 12 juni 2025. Hieruit blijkt dat verdachte recidiveert ten aanzien van de mishandeling gelet op een veroordeling uit 2020, maar dat geen sprake is van een actueel delictpatroon. De reclassering ziet geen noodzaak om verdachte te ondersteunen omdat niet is gebleken dat hij met problemen kampt en de indruk wekt zelfredzaam te zijn. Hoewel verdachte zich tijdens de schorsing heeft gehouden aan de meldplicht, heeft hij zich niet aan het contactverbod met zijn partner gehouden. Verdachte heeft hierover op zitting verklaard dat dit met wederzijdse goedkeuring is gegaan en dat het contact in overleg met Veilig Thuis tot stand is gekomen, waarbij Veilig Thuis dit vervolgens heeft gemeld bij politie en Openbaar Ministerie. De relatie van verdachte en zijn partner gaat nu erg goed, aldus verdachte. Alles overwegende ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Straf
De rechtbank acht een geldboete geen passende straf, onder meer nu twee feiten binnen de relationele sfeer hebben plaatsgevonden. Normaliter zou de rechtbank over zijn gegaan tot het opleggen van een taakstraf, maar omdat verdachte reeds twee weken in voorlopige hechtenis heeft gezeten vindt de rechtbank een taakstraf in dit specifieke geval ook niet meer op zijn plaats. Daarom legt de rechtbank een gevangenisstraf op van veertien dagen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Luchtdrukwapen (6632689).
De rechtbank is van oordeel dat nu met behulp van dit voorwerp het onder 2 bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, dat dit voorwerp wordt onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met het misdrijf omschreven in artikel 243 en met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie
ten aanzien van feit 3:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
14 (veertien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 STK Luchtdrukwapen (6632689).
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter,
mrs. D. Bode en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2025.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]