In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, stond de vraag centraal of de zoon, de kleindochters en de schoondochter geldvorderingen hadden op de moeder, die in Suriname woont. De moeder, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, had een vordering ingesteld tegen haar zoon en zijn gezin. De rechtbank heeft in haar vonnis van 10 september 2025 geoordeeld over de vorderingen van de zoon, die onder andere bestonden uit huurpenningen, een premie voor een annuleringsverzekering en bedragen voor levensonderhoud. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zoon aan de moeder € 108.943,10 verschuldigd is, terwijl de moeder aan de zoon € 116.205,30 voor huurpenningen, € 902,91 voor de verzekeringspremie en € 88.719,51 voor ongerechtvaardigde verrijking verschuldigd is. De rechtbank heeft de vordering van de moeder afgewezen en verklaard dat de moeder aan de zoon € 96.884,62 verschuldigd is, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 15 november 2023. Tevens zijn de door de moeder gelegde beslagen opgeheven en zijn de proceskosten gecompenseerd. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de zaak complex was door de betrokkenheid van meerdere partijen en verschillende jurisdicties, en dat de communicatie tussen partijen chaotisch was.