ECLI:NL:RBAMS:2025:6482

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
11798767 KK EXPL 25-466
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht woonruimte; ontruiming en huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde] over een huurovereenkomst voor een woning. De partijen hebben op 18 december 2024 een huurovereenkomst gesloten voor een periode van zes maanden, met een einddatum van 30 juni 2025. [eiseres] vorderde ontruiming van de woning en betaling van huurachterstand, terwijl [gedaagde] zich op het standpunt stelde dat de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd was gesloten en dat hij recht had op huurprijsbescherming. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst naar zijn aard van korte duur was en dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar was. De rechter heeft [gedaagde] een termijn van ontruiming tot 12 september 2025 gegeven, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van huurachterstand en een gebruikersvergoeding. De vordering van [gedaagde] in reconventie werd afgewezen, en de proceskosten werden toegewezen aan [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11798767 \ KK EXPL 25-466
Vonnis in kort geding van 12 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat-gemachtigde: mr. D.N. Allick,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat-gemachtigden: mr. D.A. Ricciuto en mr. B. Pronk.

1.De procedure

1.1.
Bij dagvaarding met producties van 21 juli 2025 heeft [eiseres] een voorziening gevorderd. [gedaagde] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling een conclusie van antwoord met producties ingediend en een vordering in reconventie ingesteld. Beide partijen hebben nadere producties ingediend en [gedaagde] heeft zijn vordering in reconventie vermeerderd.
1.2.
Ter zitting van 29 juli 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiseres] is verschenen en werd bijgestaan door mr. Allick. [gedaagde] is verschenen en werd bijgestaan door mr. Ricciuto en mr. Pronk. Voor ieder van de partijen was een tolk aanwezig. Partijen hebben ter zitting vragen van de kantonrechter beantwoord en hun standpunten mede aan de hand van spreekaantekeningen toegelicht. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is eigenaresse van de woning aan het adres [adres] (hierna: de woning). De woning is onderdeel van een Vereniging van Eigenaren en is circa 40 m2 groot.
2.2.
[eiseres] heeft twee kinderen van 17 en 21, die bij hun vader in [woonplaats] wonen.
2.3.
[gedaagde] heeft een minderjarige dochter van zes jaar oud die om de week een gehele week bij hem woont.
2.4.
[eiseres] en [gedaagde] hebben elkaar in december 2024 leren kennen via de heer [naam] , destijds de partner van [eiseres] . [naam] had aan [gedaagde] verteld dat hij met [eiseres] op reis zou gaan. Daarop heeft [gedaagde] aan [naam] gevraagd of hij de woning van [eiseres] mocht huren, omdat hij vanwege een echtscheiding op zoek was naar woonruimte. [naam] heeft toen gezegd dat hij dat met [eiseres] moest overleggen, omdat zij misschien van plan was de woning te verkopen. [naam] is vervolgens op bezoek geweest bij [eiseres] en [naam] , tijdens welk bezoek tegen hem is gezegd dat hij de woning voor zes maanden kon huren.
2.5.
Partijen hebben op 18 december 2024 een huurovereenkomst gesloten. De aanvankelijke ingangsdatum was 1 januari 2025, maar [gedaagde] is met toestemming van [eiseres] vijf dagen eerder met zijn dochter in de woning getrokken. De huurperiode eindigde volgens de schriftelijke huurovereenkomst op 30 juni 2025. In de huurovereenkomst staat dat deze niet automatisch wordt verlengd. De totale maandelijkse huurprijs bedraagt € 1.567,00 (€ 1.400,00 kale huur en € 167,00 aan servicekosten). Afgesproken is dat de huur per kwartaal bij vooruitbetaling is verschuldigd. Verder zijn partijen in de huurovereenkomst overeengekomen dat [gedaagde] als ingeschreven makelaar de woning per 1 april 2025 te koop zal aanbieden en hij hiervoor een commissie zal ontvangen. Ook is in de huurovereenkomst bepaald dat [gedaagde] de woning moet ontruimen indien de woning wordt verkocht.
2.6.
De huur voor het eerste kwartaal heeft [gedaagde] aan [eiseres] betaald.
2.7.
[eiseres] is op 28 december 2024 naar Kreta vertrokken.
2.8.
Op 24 maart 2025 heeft [gedaagde] bij [eiseres] geklaagd over een rioollucht in de woning. Hij heeft aan [eiseres] bericht dat gebrekkige werkzaamheden aan het riool in de hal van het gebouw de oorzaak waren van de rioollucht en dat de lucht in de woning afkomstig is uit de gootsteen van de keuken.
2.9.
Bij whatsappberichten van 1 april 2025 heeft [eiseres] aan [gedaagde] bericht dat zij wil wachten met de verkoop van de woning omdat zij zich niet thuis voelt op Kreta.
2.10.
Op 5 april 2025 heeft [gedaagde] aan [eiseres] bericht dat hij vanwege de voortdurende stankoverlast genoodzaakt is de woning soms te verlaten. Hij bericht [eiseres] dat hij een deel van de huur onder protest zal betalen en de rest van de huurbetaling zal opschorten. [eiseres] heeft daarop [gedaagde] bericht dat als niet direct de volledige huur over april tot en met juni 2025 wordt betaald, zij de woning twee dagen later zal laten ontruimen.
2.11.
[gedaagde] heeft [eiseres] op 6 april 2025 bericht dat de huurovereenkomst vanwege nieuwe wetgeving voor onbepaalde tijd is gesloten, hij niet van plan was voor langere tijd in de woning te blijven, maar omdat [eiseres] dreigt met ontruiming hij zich op zijn rechten zal beroepen. Verder bericht [gedaagde] aan [eiseres] dat hij zich tot de huurcommissie zal wenden om de aanvangshuurprijs te laten toetsen.
2.12.
Op 6 april 2025 en 1 mei 2025 heeft [gedaagde] telkens € 200,00 aan [eiseres] betaald. [eiseres] heeft deze bedragen op 29 juni 2025 teruggestort op de rekening van [gedaagde] .
2.13.
Op 7 april 2025 schrijft [eiseres] aan [gedaagde] dat hij tot 1 juli 2025 in de woning mag blijven en dat hij de huur pas hoeft te betalen als de stankoverlast is verholpen.
2.14.
Bij brief van 6 mei 2025 heeft [eiseres] aan [gedaagde] geschreven dat de huurovereenkomst zal eindigen op 30 juni 2025 en dat deze niet wordt verlengd.
2.15.
In mei 2025 heeft [gedaagde] de Huurcommissie verzocht de aanvangshuurprijs te toetsen. Omdat de Huurcommissie geen contact heeft kunnen krijgen met [eiseres] heeft nog geen huisbezoek plaatsgevonden.
2.16.
Bij e-mail van 20 juni 2025 van zijn gemachtigde heeft [gedaagde] aan [eiseres] voorgesteld om in mediation te gaan.
2.17.
[eiseres] is op 23 juni 2025 uit Kreta vertrokken.
2.18.
Op 1 en 7 juli 2025 heeft [gedaagde] € 1.000,00 respectievelijk € 200,00 betaald aan [eiseres] .
2.19.
Bij brief van 4 juli 2025 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan [gedaagde] een schikkingsvoorstel gedaan en hem gesommeerd uiterlijk 10 juli 2025 de huurachterstand van € 5.258,00 te hebben voldaan en uiterlijk 15 juli 2025 de woning te hebben ontruimd.
2.20.
Op verzoek van [gedaagde] heeft Stichting !Woon op 15 juli 2025 de woning bezocht en een puntentelling uitgevoerd. Stichting !Woon komt uit op 101 punten, waarmee de huurprijs van de woning volgens het huidige woningwaarderingsstelsel uitkomt op € 621,83 per maand.
2.21.
Op 27 juli 2025 heeft [gedaagde] een bedrag van € 1.000,00 betaald aan [eiseres] .
2.22.
[eiseres] heeft zich gedurende de periode dat zij in het buitenland verbleef niet uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP). [naam] staat tot nu toe eveneens nog ingeschreven op het adres van de woning.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres] vordert, enigszins samengevat en bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
I. om binnen twee dagen na het wijzen van dit vonnis de woning met al de zijnen en het zijne, onder achterlating van de sleutels en van hetgeen van [eiseres] is, te hebben verlaten en de woning ontruimd ter beschikking van [eiseres] te stellen;
II. tot betaling van € 5.068,00 aan huurachterstand tot en met juni 2025 inclusief een gebruikersvergoeding voor juli 2025, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde huur vanaf de dag der dagvaarding;
III. tot betaling van € 1.567,00 vanaf 1 augustus 2025 voor iedere maand of gedeelte daarvan dat Yacoobi na 31 juli 2025 in de woning blijft;
IV. tot betaling van € 760,36 aan buitengerechtelijke incassokosten;
V. in de proces- en nakosten.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert na vermeerdering van eis, enigszins samengevat en bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] :
I. te veroordelen om, bij wijze van voorschot, aan [gedaagde] te betalen € 778,17 voor iedere volledige maand die is verstreken vanaf 1 januari 2025 tot en met de maand waarin de huurovereenkomst rechtmatig eindigt, dan wel de Huurcommissie uitspraak doet over de huurprijs van de woning;
II. te veroordelen tot betaling van € 2.998,19, al dan niet bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. te gebieden zich binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis uit te schrijven van het adres van de woning in de Basisregistratie Personen, op straffe van een dwangsom;
IV. te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[eiseres] heeft verweer gevoerd.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en die in reconventie zullen deze gezamenlijk worden beoordeeld.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.
Is de huurovereenkomst naar zijn aard van korte duur?
5.3.
[eiseres] heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat partijen een huurovereenkomst hebben gesloten die naar zijn aard van korte duur is.
5.4.
Bij beantwoording van de vraag of de huur een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is in de zin van artikel 7:232 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), moet worden gelet op de aard van het gehuurde, de aard van het gebruik van het gehuurde, in combinatie met de bedoelingen van partijen bij het aangaan van de overeenkomst, de effectuering van die bedoelingen en de duur van het gebruik van het gehuurde. Gelet op de wettekst en de wetsgeschiedenis past terughoudendheid bij het aannemen van het bestaan van een dergelijke huurovereenkomst: het gaat om gevallen waarin voor iedereen duidelijk is dat er geen sprake kan en mag zijn van een beroep op huurbescherming (zie: Handelingen II 1978/1979, pagina 5026 en TK 1997-1998, 26 089, nr. 3, pagina 38). Een huurovereenkomst ‘naar zijn aard van korte duur’ valt namelijk alleen onder de werking van de algemene huurbepalingen (artikelen 7:201-231 BW), hetgeen betekent dat voor het overige het gehele stelsel van huur- en huurprijsbescherming buiten toepassing blijft. De huurder kan bijvoorbeeld de aanvangshuurprijs (artikel 7:249 BW) niet laten toetsen aan het woningwaarderingsstelsel.
5.5.
[eiseres] heeft gesteld dat het aanvankelijk de intentie van partijen was om een huurovereenkomst te sluiten voor de duur van drie maanden. Op verzoek van [gedaagde] zijn partijen zes maanden overeengekomen. Het was eigenlijk niet de bedoeling van [eiseres] om de woning tijdens haar verblijf in Griekenland te verhuren, laat staan voor langere tijd. [eiseres] is via [naam] in contact gekomen met [gedaagde] . Omdat hij tijdelijk woonruimte nodig had vanwege een scheiding, was [eiseres] bereid tijdelijk haar woning aan hem te verhuren. Het moet voor [gedaagde] duidelijk zijn geweest, ook gelet op de verkoopclausule in de huurovereenkomst, dat hij slechts tijdelijk de woning kon huren, aldus steeds [eiseres] .
5.6.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat voor toepassing van artikel 7:232 lid 2 BW het in de rede ligt dat de toepasselijkheid hiervan uitdrukkelijk in de overeenkomst wordt opgenomen, temeer omdat [eiseres] op dit gebied de nodige expertise in huis heeft. Dat is niet gebeurd. Ook de wijze waarop de huurovereenkomst tot stand is gekomen, biedt geen aanknopingspunten voor toepassing van artikel 7:232 lid 2 BW. Het gebruik van de woning is ook niet naar zijn aard van korte duur. Bij toepassing van artikel 7:232 lid 2 BW moet worden gedacht aan vakantie- en wisselwoningen. De omstandigheid dat de huurder tijdens de huur op zoek is naar een ander huis, vormt niet een grond voor het aannemen van een huurovereenkomst die naar zijn aard van korte duur is. Bovendien heeft [gedaagde] zijn eigen meubels, televisie en keukenspullen naar de woning verhuisd. De woning heeft geen bijzondere kenmerken die het ongeschikt maken voor normaal gebruik voor onbepaalde tijd, aldus steeds [gedaagde] .
5.7.
Geoordeeld wordt als volgt. Ten aanzien van de aard van de woning wordt vastgesteld dat het gaat om een woning die op zichzelf voor normale, permanente bewoning bedoeld is en daarmee niet valt onder de woonruimte waarvan het gebruik naar zijn aard van korte duur is. In deze zaak is echter van doorslaggevend belang hetgeen partijen bij het aangaan van de huurovereenkomst over de duur van het gebruik van de woning voor ogen heeft gestaan.
5.8.
Het is evident dat partijen een huurovereenkomst voor de duur van zes maanden zijn aangegaan. Via [naam] , inmiddels de ex-partner van [eiseres] , zijn partijen met elkaar in contact gekomen. [eiseres] ging al dan niet tijdelijk naar Griekenland en speelde met het idee de woning te verkopen. [gedaagde] was vanwege een echtscheiding op zoek naar woonruimte. Partijen zijn in de huurovereenkomst uitdrukkelijk overeengekomen dat deze eindigt op 30 juni 2025 en niet automatisch wordt verlengd. [gedaagde] was ermee bekend dat [eiseres] al dan niet tijdelijk naar Griekenland zou gaan en dat zij speelde met het idee om haar woning te verkopen. [gedaagde] heeft ter zitting ook desgevraagd meerdere keren erkend dat hij er bij het sluiten van de huurovereenkomst van uitging dat hij tot 30 juni 2025 in de woning mocht blijven. Ook als [eiseres] in Griekenland zou blijven, moest [gedaagde] de woning verlaten, omdat die, nota bene door [gedaagde] , te koop zou worden gezet. [gedaagde] heeft pas het standpunt ingenomen dat sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, nadat partijen discussie kregen over de betaling van de huur vanwege stankoverlast in de woning. Dit staat echter los van hetgeen partijen bij het aangaan van de huurovereenkomst over de duur van het gebruik van de woning voor ogen heeft gestaan. Hetzelfde geldt voor het feit dat [eiseres] een aantal van haar spullen in de kelderbox heeft opgeslagen en [gedaagde] wat van zijn spullen in de woning heeft gezet.
5.9.
Van een schijnconstructie waarbij [eiseres] bewust de wettelijke huur(prijs)bescherming heeft willen omzeilen door een reguliere huurovereenkomst te bestempelen als een huurovereenkomst naar zijn aard voor korte duur is niet gebleken.
5.10.
Op grond van het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat de bodemrechter zal oordelen dat de huurovereenkomst die partijen zijn aangegaan een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard van korte duur is en dat deze op 30 juni 2025 is geëindigd. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] tot ontruiming van de woning zal worden toegewezen. Wel zal aan [gedaagde] , na afweging van de belangen van partijen, een langere termijn van ontruiming worden gegeven dan gevorderd, zoals hierna wordt toegelicht.
5.11.
[eiseres] heeft er belang bij om zo spoedig mogelijk de woning in te kunnen. Zij heeft aangevoerd geen andere woning te hebben en tijdelijk in de woning van een vriendin te slapen. Die vriendin is eind juli/begin augustus 2025 terug van vakantie en dan moet [eiseres] uit de woning zijn. Daartegenover staat het belang van [gedaagde] . Zijn zesjarige dochter woont om de week bij hem. Dit in tegenstelling tot de kinderen van [eiseres] die bij hun vader wonen. Het belang van [gedaagde] bij een langere ontruimingstermijn dan de termijn zoals gevorderd, weegt zwaarder dan het belang van [eiseres] om zo spoedig mogelijk over de woning te kunnen beschikken. Daarom zal worden beslist dat [gedaagde] de woning uiterlijk op 12 september 2025 moet hebben ontruimd.
Is sprake van een huurachterstand?
5.12.
Omdat is geoordeeld dat partijen een huurovereenkomst hebben gesloten die naar zijn aard van korte duur is, kan [gedaagde] , zoals gezegd, de aanvangshuurprijs niet laten toetsen. Dit betekent dat zijn vorderingen onder 4.1. onder I en II zullen worden afgewezen.
5.13.
Dit betekent ook dat de huurprijs van de woning inclusief servicekosten, zoals tussen partijen overeengekomen, € 1.567,00 per maand bedraagt. Uit het betalingsoverzicht dat [eiseres] heeft overgelegd volgt dat zij aan [gedaagde] geen huur in rekening heeft gebracht voor de dagen dat [gedaagde] de woning al voorafgaand aan 1 januari 2025 had betrokken. Voor de maanden januari tot en met juni 2025 was [gedaagde] in totaal een bedrag van € 9.402,00 (6 x € 1.567,00) aan huur verschuldigd en voor de maand juli 2025 een bedrag van € 1.567,00 aan gebruikersvergoeding. In totaal diende [gedaagde] dus tot en met juli 2025 aan [eiseres] € 10.969,00 te betalen. [gedaagde] heeft echter in totaal € 7.301,00 aan [eiseres] betaald. In dit bedrag zijn de twee door [eiseres] aan [gedaagde] teruggestorte betalingen van € 200,00 meegenomen. [gedaagde] heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [gedaagde] de naderhand teruggestorte bedragen bevrijdend heeft betaald. Terugstorting door [eiseres] leidt weliswaar tot een onverschuldigde betaling van [eiseres] aan [gedaagde] , maar dat is niet aan de vordering ten grondslag gelegd. Het teruggestorte bedrag van in totaal € 400,00 komt daarom in mindering op het openstaande bedrag aan huur dat [gedaagde] nog aan [eiseres] moet betalen.
5.14.
Het beroep van [gedaagde] op opschorting van de huurbetaling gaat niet langer op. Tussen partijen is niet in geschil dat de stankoverlast is verholpen. Zodra een gebrek, voor zover daarvan al sprake is geweest, is verholpen, is de huurder alsnog gehouden de ingehouden huur te betalen. In het kader van dit kort geding kan niet worden beoordeeld of een vordering van [gedaagde] op grond van artikel 7:207 BW in een bodemprocedure een kans van slagen heeft, omdat hij daartoe onvoldoende heeft gesteld.
5.15.
Bovenstaande betekent dat [gedaagde] nog € 3.668,00 (€ 10.969,00 minus € 7.301,00) aan huur/gebruikersvergoeding verschuldigd is aan [eiseres] . De vordering van [eiseres] onder 3.1 onder II is in zoverre toewijsbaar. De wettelijke rente is uitsluitend gevorderd over de verschuldigde huur en niet over de gebruikersvergoeding. Daarom zal de wettelijke rente worden toegewezen over € 2.101,00 (€ 3.668,00 minus € 1.567,00), omdat de betalingen door [gedaagde] op grond van artikel 6:43 BW worden toegerekend aan de oudste openstaande betalingsverplichtingen (te weten: de huur).
Gebruikersvergoeding
5.16.
[eiseres] vordert ook betaling van een gebruikersvergoeding van € 1.567,00 per maand vanaf 1 augustus 2025 tot aan de datum van de daadwerkelijke ontruiming. Deze vordering zal in die zin worden toegewezen, dat [gedaagde] gehouden is een gebruikersvergoeding te betalen tot en met 12 september 2025, althans tot de dag dat hij de woning daadwerkelijk heeft ontruimd. Er is geen aanleiding om [gedaagde] voor een volledige maand te laten betalen, als hij slechts een gedeelte van de maand in de woning blijft. [eiseres] is geen professionele verhuurder en leidt geen schade doordat zij de woning niet een volledige maand kan verhuren.
Uitschrijven van het adres van de woning
5.17.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] zich van het adres van de woning uitschrijft uit de BRP, zodat hij toeslagen kan aanvragen. Uitschrijven uit de BRP is verplicht als iemand in een periode van twaalf maanden meer dan acht maanden in het buitenland verblijft. [gedaagde] heeft minder dan acht maanden in Griekenland verbleven en was dus niet verplicht zich uit de BRP uit te schrijven. Bovendien geldt dat iemand zich, met uitzondering van uitschrijving binnen vijf dagen na verhuizing, niet met terugwerkende kracht uit de BRP kan uitschrijven. Nu geoordeeld wordt dat [gedaagde] de woning uiterlijk op 12 september 2025 moet hebben ontruimd en dit vonnis op 12 augustus 2025 wordt gewezen, terwijl bovendien vaststaat dat de ex-partner van [eiseres] op dit moment eveneens nog op het adres van het gehuurde staat ingeschreven, zal de vordering van [eiseres] bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Incassokosten en proceskosten
5.18.
De door [eiseres] gevorderde incassokosten zullen worden afgewezen. De door haar gemachtigde gestuurde brief voldoet niet aan de daaraan te stellen formele voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vergoeding van incassokosten. Aan [gedaagde] is slechts een termijn van zes dagen gegeven om de huurachterstand te betalen, in plaats van veertien dagen aanvangende de dag na ontvangst van de aanmaning, en ook staat in die brief niet welk bedrag aan incassokosten zal worden gevorderd, in het geval [gedaagde] niet tijdig betaalt.
5.19.
[gedaagde] is in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten in conventie van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,55
- griffierecht
257,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.284,05
5.20.
Als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 407,00 aan salaris gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie en in reconventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan het adres [adres] na betekening van dit vonnis en uiterlijk op 12 september 2025 met de zijnen en het zijne, onder achterlating van hetgeen eigendom is van [eiseres] , te ontruimen en te verlaten, en door overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eiseres] te stellen,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 3.668,00 aan huurachterstand en gebruikersvergoeding tot en met juli 2025, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 2.101,00 vanaf 21 juli 2025 tot aan de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een gebruikersvergoeding voor de woning van € 1.567,00 vanaf 1 augustus 2025 tot en met 12 september 2025, dan wel tot en met de dag van daadwerkelijke ontruiming,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.691,05, te vermeerderen met de kosten van betekening, te betalen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wiltjer, kantonrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025.
57170