In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zelfstandig taxichauffeur, aangeduid als [eiser], en Uber B.V. De zaak betreft de beëindiging van de partnerovereenkomst tussen [eiser] en Uber, die was ontstaan naar aanleiding van meerdere klachten over het gedrag van [eiser] tijdens ritten. De klachten omvatten verbaal agressief gedrag, gevaarlijk rijgedrag en seksuele intimidatie. Uber heeft de overeenkomst met onmiddellijke ingang beëindigd, waarbij zij zich beroept op artikel 14 sub c van de partnerovereenkomst, dat beëindiging zonder opzegtermijn mogelijk maakt bij schending van de richtlijnen of bij dwingende redenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat Uber voldoende gronden had om de overeenkomst te beëindigen, gezien het aantal klachten dat in een relatief korte periode was ingediend. [eiser] heeft de inhoud van de klachten ontkend en vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat de overeenkomst nog van kracht was en dat Uber schadevergoeding moest betalen. De rechtbank oordeelde echter dat Uber de klachten serieus mocht nemen en dat de beëindiging van de overeenkomst gerechtvaardigd was.
De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 6.925. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheid van Uber om de veiligheid van passagiers te waarborgen en de noodzaak om adequaat te reageren op klachten over ongepast gedrag van chauffeurs.