Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 september 2025 in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] (Duitsland), verzoeker
Procesverloop
26 december 2022 geen recht had op een WIA-uitkering.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, woonachtig in Duitsland, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV van 18 juli 2025, waarin werd geconcludeerd dat hij geen recht had op een Zw-uitkering vanaf 1 januari 2021 en op een WIA-uitkering vanaf 26 december 2022. Tevens vorderde het UWV de terugbetaling van eerder uitbetaalde uitkeringen. Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorschot op de WIA-uitkering, omdat hij geen inkomsten had en in financiële nood verkeerde. Tijdens de zitting op 3 september 2025 was verzoeker vertegenwoordigd door mr. A. Bal, terwijl het UWV zich afmeldde.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, wat een vereiste is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Bij financiële geschillen ligt de lat hoog, en verzoeker had zijn stellingen niet onderbouwd met objectieve stukken, zoals bankafschriften of een overzicht van zijn lasten. Hierdoor kon de voorzieningenrechter niet vaststellen of verzoeker in acute financiële nood verkeerde. Bovendien was er eerder al een uitspraak gedaan waarin het UWV was opgedragen de WIA-uitkering aan verzoeker te betalen totdat op zijn bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, en merkte op dat verzoeker zich tot het UWV moest wenden als deze eerdere uitspraak niet werd nageleefd.
De uitspraak werd gedaan door mr. R. Hirzalla, in aanwezigheid van griffier mr. J.Y. Exterkate, en is openbaar uitgesproken op 12 september 2025. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.