ECLI:NL:RBAMS:2025:6674

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 4686
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake WIA-uitkering en Zw-uitkering door UWV

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, woonachtig in Duitsland, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV van 18 juli 2025, waarin werd geconcludeerd dat hij geen recht had op een Zw-uitkering vanaf 1 januari 2021 en op een WIA-uitkering vanaf 26 december 2022. Tevens vorderde het UWV de terugbetaling van eerder uitbetaalde uitkeringen. Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorschot op de WIA-uitkering, omdat hij geen inkomsten had en in financiële nood verkeerde. Tijdens de zitting op 3 september 2025 was verzoeker vertegenwoordigd door mr. A. Bal, terwijl het UWV zich afmeldde.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, wat een vereiste is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Bij financiële geschillen ligt de lat hoog, en verzoeker had zijn stellingen niet onderbouwd met objectieve stukken, zoals bankafschriften of een overzicht van zijn lasten. Hierdoor kon de voorzieningenrechter niet vaststellen of verzoeker in acute financiële nood verkeerde. Bovendien was er eerder al een uitspraak gedaan waarin het UWV was opgedragen de WIA-uitkering aan verzoeker te betalen totdat op zijn bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, en merkte op dat verzoeker zich tot het UWV moest wenden als deze eerdere uitspraak niet werd nageleefd.

De uitspraak werd gedaan door mr. R. Hirzalla, in aanwezigheid van griffier mr. J.Y. Exterkate, en is openbaar uitgesproken op 12 september 2025. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/4686

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 september 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] (Duitsland), verzoeker

(gemachtigde: mr. M.I. Bal),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: het UWV).

Procesverloop

Met het besluit van 18 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft het UWV de toekenningsbeslissing van de Zw [1] -uitkering van 24 maart 2021 en de toekenningsbeslissing van de WIA [2] -uitkering van 28 december 2022 herzien en geconcludeerd dat verzoeker met ingang van 1 januari 2021 geen recht had op een Zw-uitkering en met ingang van
26 december 2022 geen recht had op een WIA-uitkering.
In hetzelfde besluit vordert het UWV de ten onrechte aan verzoeker uitbetaalde Zw-uitkering en WIA-uitkering terug.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat aan verzoeker een voorschot op een WIA-uitkering wordt uitbetaald.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2025. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Bal, waarnemer van de gemachtigde van verzoeker. Het UWV heeft zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
1. De voorzieningenrechter kan alleen een voorlopige voorziening treffen als “onverwijlde spoed” dat vereist. [3] Dit betekent dat de voorzieningenrechter moet beoordelen of sprake is van een spoedeisend belang, voordat hij inhoudelijk op het verzoek in kan gaan.
2. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, ligt die lat hoog. In principe kan namelijk na afloop van de beroepsprocedure het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt (zoals faillissement) of als er geen acute, financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij geen enkele bron van inkomsten heeft en hij vanwege zijn slechte gezondheid ook niet in staat is om arbeid te verrichten. Daarnaast beschikt verzoeker niet over financiële reserves. Hij kan hierdoor niet voorzien in zijn levensonderhoud.
4. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat verzoeker onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat er sprake is van een spoedeisend belang. Verzoeker heeft zijn stellingen op geen enkele manier onderbouwd met objectieve stukken. Hij heeft bijvoorbeeld geen recente bankafschriften of een (schriftelijk) overzicht van zijn lasten overgelegd. Ook anderszins heeft verzoeker geen objectief inzicht verschaft in zijn financiële situatie. De voorzieningenrechter kan daarom niet vaststellen of verzoeker inderdaad in een zeer benarde, acute financiële noodsituatie verkeert die het treffen van een voorlopige voorziening in de vorm van een voorschot op een WIA-uitkering rechtvaardigt.
5. Nu niet is gebleken van een spoedeisend belang, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
6. Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat er op 31 juli 2025 een uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter waarin de gevraagde voorziening is toegewezen en is bepaald dat het UWV de WIA-uitkering aan verzoeker moet betalen totdat het UWV op het bezwaar van verzoeker heeft beslist. Er is ten tijde van het onderhavige verzoek nog niet op het bezwaar beslist. Dit zou betekenen dat de WIA-uitkering nog aan verzoeker wordt uitbetaald. Als het UWV deze eerdere uitspraak (nog) niet naleeft, moet verzoeker zich tot het UWV wenden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.Y. Exterkate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2025.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Ziektewet.
2.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.