ECLI:NL:RBAMS:2025:6731
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen wegsleepkosten van een boot en het vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft eiser, die zijn boot deels op de kade en deels op een privésteiger had afgemeerd, een beroep ingesteld tegen de wegsleepkosten die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam in rekening zijn gebracht. Het college had eiser in een brief van 4 april 2024 geïnformeerd dat hij zijn boot uiterlijk op 22 april 2024 op een andere plek moest afmeren, anders zou deze worden weggesleept. Eiser heeft zijn boot niet tijdig verplaatst, waarna deze inderdaad is weggesleept en er € 485,- aan kosten in rekening is gebracht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit ongegrond verklaard.
Eiser stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat hij zijn boot aan de privésteiger mocht afmeren, omdat hij hierover telefonisch contact had gehad met de gemeente. Hij betoogt dat de informatie die hij ontving via het algemene telefoonnummer van de gemeente niet aan het college kan worden toegerekend, omdat hij niet zeker wist of de medewerker bevoegd was. De rechtbank oordeelt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist is dat er sprake is van een toezegging die aan de overheid kan worden toegerekend. De rechtbank laat in het midden of er daadwerkelijk sprake was van een toezegging, maar oordeelt dat eiser het risico heeft genomen door niet de juiste contactpersoon te benaderen.
Daarnaast voert eiser aan dat hij benadeeld is doordat de opname van zijn telefoongesprek met de gemeente is verwijderd. De rechtbank stelt vast dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door de indruk te wekken dat de opname nog beschikbaar was, maar concludeert dat dit niet leidt tot een andere uitkomst van de procedure. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar oordeelt dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden vanwege de onzorgvuldigheid in het bestreden besluit.