ECLI:NL:RBAMS:2025:6734
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in geschil over benoeming tot rechter-plaatsvervanger
In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 10 september 2025, staat de onbevoegdheid van de rechtbank centraal in een geschil tussen eiser en de Raad voor de Rechtspraak. Eiser, die niet benoemd kon worden tot rechter-plaatsvervanger, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Landelijke Selectiecommissie Rechters (LSR). De rechtbank oordeelt dat zij onbevoegd is om de zaak te behandelen, omdat de Raad voor de Rechtspraak geen bestuursorgaan is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de beslissing van de LSR niet kwalificeert als een besluit waartegen bezwaar en beroep openstaat.
De rechtbank legt uit dat de e-mail van de LSR, waarin eiser werd meegedeeld dat hij niet benoemd kon worden, geen besluit is omdat het niet afkomstig is van een bestuursorgaan. Eiser heeft aangevoerd dat deze uitsluiting van bezwaar en beroep een onredelijk hoge drempel opwerpt voor rechtszoekenden, wat in strijd zou zijn met het Unierecht. De rechtbank overweegt echter dat, ondanks de onbevoegdheid, de uitsluiting van de beroepsmogelijkheid niet in strijd is met verdragsrechtelijke bepalingen. Effectieve rechtsbescherming kan in dit geval worden geboden door de burgerlijke rechter.
De rechtbank concludeert dat zij zich onbevoegd verklaart en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.