ECLI:NL:RBAMS:2025:6734

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
AMS 24/6447
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in geschil over benoeming tot rechter-plaatsvervanger

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 10 september 2025, staat de onbevoegdheid van de rechtbank centraal in een geschil tussen eiser en de Raad voor de Rechtspraak. Eiser, die niet benoemd kon worden tot rechter-plaatsvervanger, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Landelijke Selectiecommissie Rechters (LSR). De rechtbank oordeelt dat zij onbevoegd is om de zaak te behandelen, omdat de Raad voor de Rechtspraak geen bestuursorgaan is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de beslissing van de LSR niet kwalificeert als een besluit waartegen bezwaar en beroep openstaat.

De rechtbank legt uit dat de e-mail van de LSR, waarin eiser werd meegedeeld dat hij niet benoemd kon worden, geen besluit is omdat het niet afkomstig is van een bestuursorgaan. Eiser heeft aangevoerd dat deze uitsluiting van bezwaar en beroep een onredelijk hoge drempel opwerpt voor rechtszoekenden, wat in strijd zou zijn met het Unierecht. De rechtbank overweegt echter dat, ondanks de onbevoegdheid, de uitsluiting van de beroepsmogelijkheid niet in strijd is met verdragsrechtelijke bepalingen. Effectieve rechtsbescherming kan in dit geval worden geboden door de burgerlijke rechter.

De rechtbank concludeert dat zij zich onbevoegd verklaart en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/6447

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Raad voor de Rechtspraak, verweerder

(gemachtigde: mrs. L. Deerenberg-Schurer en L.A. Bettonvil).

Samenvatting

1. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat zij onbevoegd is, omdat verweerder geen bestuursorgaan is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 18 april 2024 heeft de Landelijke Selectiecommissie Rechters (LSR), namens verweerder, aan eiser per e-mail laten weten dat eiser niet benoemd kan worden tot rechter-plaatsvervanger bij rechtbank Noord-Holland, omdat hij niet voldoet aan de formele benoemingsvereisten. De sollicitatieprocedure is daarom beëindigd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.1.
Met het bestreden besluit van 19 september 2024 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder staat het rechtsmiddel bezwaar namelijk alleen open, als het ook mogelijk is om beroep in te stellen. [1] Tegen een besluit tot benoeming, plaatsing of aanwijzing als rechterlijk ambtenaar kan echter geen beroep worden ingesteld, tenzij het wordt ingesteld door een rechterlijk ambtenaar of een rechterlijk ambtenaar in opleiding. [2] Eiser was echter geen rechterlijk ambtenaar (in opleiding). Daarom kon eiser ook geen bezwaar maken.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of zij bevoegd is kennis te nemen van het beroep van eiser. Daarbij is onder andere van belang of het beroep is ingesteld tegen een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [3] Om te kwalificeren als besluit, is één van de vereisten dat de beslissing afkomstig is van een bestuursorgaan. [4] Hieraan wordt niet voldaan. In de Awb staat immers dat verweerder geen bestuursorgaan is. [5] Dat betekent dat de e-mail van de LSR, namens verweerder, geen besluit is. Er stond dus ook geen bezwaar en beroep open. De bestuursrechter is daarom onbevoegd.
3.1.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat uitsluiting van bezwaar en beroep een onredelijk hoge drempel opwerpt voor rechtszoekenden om het handelen van de LSR aan rechterlijk toetsing te onderwerpen. Dit is in strijd met het Unierecht, meer specifiek artikel 45 van het VWEU [6] en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de EU (het Handvest), waaruit volgens eiser een recht is af te leiden op een effectieve voorziening tegen iedere beslissing waarbij toegang tot het arbeidsproces wordt geweigerd.
3.2.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat zij eigenlijk niet toekomt aan behandeling van deze beroepsgrond, omdat de bestuursrechter onbevoegd is. Maar desondanks overweegt de rechtbank dat het uitsluiten van de beroepsmogelijkheid niet in strijd is met verdragsrechtelijke bepalingen. Aan artikel 45 van het VWEU in combinatie met artikel 47 van het Handvest kan niet ontleend worden dat eiser moet kunnen procederen bij de bestuursrechter. Effectieve rechtsbescherming kan in dit geval door de burgerlijke rechter geboden worden. Dat de procedure bij de burgerlijke rechter volgens eiser voor hem niet de meest gunstige is, doet daaraan niet af.

Conclusie en gevolgen

4. De rechtbank is onbevoegd. Zij mag de zaak dus niet behandelen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 7:1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie artikel 8:5 van de Awb juncto artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
3.Zie artikel 8:1 van de Awb.
4.Zie artikel 1:3, tweede lid, van de Awb.
5.Zie artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb.
6.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.