ECLI:NL:RBAMS:2025:6753

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
C/13/754651 / HA ZA 24-859
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake echtscheiding en verdeling van vermogen tussen echtgenoten met huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen twee echtgenoten, hierna aangeduid als eiseres en gedaagde. De partijen zijn op 18 juni 2011 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, waarin een finaal verrekenbeding is opgenomen. De eiseres heeft op 29 september 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de echtscheiding op 2 april 2024 is uitgesproken. De rechtbank heeft zich vervolgens gebogen over de verdeling van de vermogensbestanddelen, waaronder de gemeenschappelijke woning en diverse bankrekeningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning te [woonplaats] tot het te verdelen vermogen behoort, ondanks de betwisting door gedaagde. De rechtbank heeft de huwelijkse voorwaarden geïnterpreteerd aan de hand van de Haviltex-maatstaf, waarbij is geoordeeld dat de woning een eenvoudige gemeenschap is. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres tot verkoop van de woning afgewezen, maar heeft bepaald dat de woning tot 31 december 2026 niet verkocht hoeft te worden, zodat gedaagde de mogelijkheid krijgt om eiseres uit te kopen. De rechtbank heeft ook de verrekening van diverse vermogensbestanddelen vastgesteld, waarbij is bepaald dat eiseres een bedrag van € 25.601,07 aan gedaagde moet betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/754651 / HA ZA 24-859
Vonnis van 17 september 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. A.J. van Ommeren,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A. Bouwmeester.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 juli 2024 met producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie met producties,
  • het tussenvonnis van 16 oktober 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de akte inhoudende incidentele vordering op basis van art 843a Rv, tevens inhoudende akte overlegging producties van [eiseres] met producties,
  • de reactie op de akte inhoudende incidentele vordering op basis van art 843a Rv van [gedaagde] met producties,
  • de mondelinge behandeling van 27 januari 2025 waarvan een proces-verbaal is opgemaakt en de daarin genoemde stukken,
  • de rolbeslissing van 12 maart 2025 en de daarin genoemde stukken,
  • de rolbeslissing van 25 juni 2025 en de daarin genoemde stukken,
  • de akte van [gedaagde] met aanvullende producties: de bankafschriften van de Raborekening eindigend op - [rekeningnummer 1] en het taxatierapport van de woning,
  • de akte van [gedaagde] met producties,
  • de mondelinge behandeling van 5 augustus 2025 waarvan een verkort proces-verbaal is gemaakt en de daarin genoemde stukken, waaronder een verklaring van de moeder van [gedaagde] . De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen en hun advocaten hebben gezegd en die bij de stukken gevoegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd in Amsterdam op 18 juni 2011 onder huwelijkse voorwaarden, waarin een finaal verrekenbeding bij echtscheiding is neergelegd.
Huwelijkse voorwaarden
2.2.
Partijen zijn in de akte van huwelijkse voorwaarden, voor zover van belang, het volgende overeengekomen:

(...)
HUWELIJKSE VOORWAARDEN
Algehele uitsluiting
Artikel 1
Tussen de echtgenoten bestaat een gemeenschap van het navolgende registergoederen:
a)
het voortdurend recht van erfpacht van een appartementsrecht, eigendom van de publiekrechtelijk rechtspersoon gemeente Amsterdam, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning bestaande uit drie bouwlagen met aangebouwde berging,plaatselijk bekend [adres 1] , kadastraal bekend [gemeente] , sectie [sectieletter] , complexaanduiding [complexnummer/-letter] , appartementsindex [indexnummer 1], uitmakende het onverdeeld tien/ één duizend achthonderd zevenentwintigste (10/1827ste) aandeel in de gemeenschap (...)
b)
het voortdurend recht van erfpacht van een appartementsrecht, eigendom van de publiekrechtelijk rechtspersoon gemeente Amsterdam, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de parkeerplaats gelegen in de parkeergarage, gelegen te [adres 1] ,kadastraal bekend [gemeente] , sectie [sectieletter] , complexaanduiding [complexnummer/-letter] , appartementsindex [indexnummer 2], uitmakende het onverdeeld één/ één duizend achthonderd zevenentwintigste (1/ 1827ste) aandeel in de voormelde gemeenschap.
De echtgenoten sluiten elke andere gemeenschap van goederen uit.
Aansprakelijkheid voor schulden
Artikel 2
Ieder van de echtgenoten is uitsluitend aansprakelijk voor de schulden die door hem of haar zijn aangegaan, voor zover de wet daarop geen uitzondering maakt.
(...)
Kosten huishouding
Artikel 7
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen (…) worden voldaan uit de inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan. Tot de inkomens behorennietde werkelijke inkomsten uit vermogen.
Onder deze kosten worden mede verstaan premies voor gebruikelijke verzekeringen, de huurprijs voor de echtelijke woning en renten van geldleningen aangegaan ten behoeve van de financiering van voor het gemeenschappelijk huishouden bestemde zaken zoals de echtelijke woning, de vakantiewoning, de inboedel en de gezinsauto(‘s).
2. De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn of haar aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het te veel bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot. Het recht tot het vorderen van het te veel bijgedragene in de kosten van de huishouding vervalt drie jaar na het einde van het desbetreffende kalenderjaar.
(...)
Finaal verrekeningsbeding bij overlijden en echtscheiding
Artikel 9
1. Ingeval het huwelijk door de dood of door echtscheiding wordt ontbonden of tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, vindt er verrekening van de vermogens van de echtgenoten plaats, zo, dat ieder van de partijen gerechtigd is tot een waarde, gelijk aan die waartoe hij gerechtigd zou zijn geweest ingeval er de algehele gemeenschap van goederen tussen hen had bestaan.
2. De verrekening heeft plaats naar de toestand ten tijde van ontbinding van het huwelijk door de dood of ingeval van ontbinding door echtscheiding of scheiding van tafel en bed, naar de toestand op de dag van het instellen van de vordering tot scheiding.
3. Het in de verrekening te betrekken vermogen van ieder der echtgenoten bestaat uit het saldo van zijn bezittingen en schulden. (...)
4. De verrekening heeft plaats doordat de ene partij aan de andere partij een bedrag uitkeert, zo, dat ieder van hen de helft geniet van het vermogen als omschreven in lid 1 (...)
(...)
7. Ingeval van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding of ontbinding van het huwelijk door overlijden terwijl een procedure tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed aanhangig is of tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed is uitgesproken, worden in de verrekening niet betrokken:
- alle activa en passiva behorende tot het bedrijfs- of beroepsvermogen van een echtgenoot, met inbegrip van alle ten name van een echtgenoot staande aandelen en certificaten van aandelen in een besloten vennootschap danwel naamloze vennootschap niet zijnde aandelen die ter beurze genoteerd staan, met dien verstande dat de eventuele vrij uitkeerbare reserves wel in de verrekening worden betrokken.;
- de goederen die ten huwelijk zijn aangebracht;
- de goederen die door de echtgenoten krachtens erfrecht of schenking zijn of zullen worden verkregen;
- de op die verkrijgingen drukkende schulden en de wegens die verkrijgingen geheven belastingen, zoals successie -, schenkings - en overgangsrecht;
- al hetgeen voor bovengenoemde goederen in de plaats is getreden, met dien verstande, dat de inkomsten uit die goederen en de renten van die schulden, alsmede de kosten en lasten die uit die inkomsten plegen te worden voldaan, eveneens niet in de verrekening zullen worden betrokken.
(...)”
Het verzoek tot echtscheiding
2.3.
Het verzoek tot echtscheiding is ingediend op 29 september 2023. Op 2 april 2024 is bij beschikking de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 26 april 2024 ingeschreven in het register van de burgerlijke stand.
2.4.
Partijen hebben zich voor de verdeling en verrekening gewend tot de in de beschikking benoemde notaris. Dat heeft niet tot overeenstemming geleid. De notaris heeft de verdeling en verrekening niet kunnen realiseren.
Peildatum
2.5.
De peildatum voor de omvang van het te verrekenen vermogen is 29 september 2023.
2.6.
Door partijen zijn de volgende al dan niet in de verrekening te betrekken vermogensbestanddelen opgevoerd:
- bank- en investeringsrekeningen (hierna: a t/m g);
- bankspaarrekeningen (hierna: h en i);
- de opbrengst van de woning te [plaats] ;
- de woning te [woonplaats] .
De bank- en spaarrekeningen
2.7.
[gedaagde] heeft twee bankrekeningen bij de Rabobank met rekeningnummers [rekeningnummer 1] (hierna: (a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] ) en [rekeningnummer 2] (hierna: (b) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 2] ). Partijen hebben een gezamenlijke bankrekening bij ING met rekeningnummer [rekeningnummer 3] (hierna: (c) bankrekening ING - [rekeningnummer 3] ). [eiseres] heeft twee bankrekeningen op haar naam staan bij de ABN AMRO met rekeningnummers [rekeningnummer 4] (hierna: (d) bankrekening ABN AMRO - [rekeningnummer 4] ) en [rekeningnummer 5] (hierna: (e) bankrekening ABN AMRO - [rekeningnummer 5] ). [gedaagde] heeft nog een bankrekening in Spanje bij Open Bank S.A. met rekeningnummer [rekeningnummer 6] (hierna: (f) bankrekening Spanje Santander - [rekeningnummer 6] ) en een investeringsrekening bij DEGIRO waaraan rekeningnummer [rekeningnummer 7] (hierna: (g) investeringsrekening DEGIRO - [rekeningnummer 7] ) is gekoppeld om DEGIRO betalingen mogelijk te maken, maar wat geen reguliere betaal- of spaarrekening is.
2.8.
Daarnaast heeft [gedaagde] nog bij de Rabobank een Rabo ToekomstSparen rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 8] (hierna: (h) bankspaarrekening Rabobank ToekomstSparen - [rekeningnummer 8] ) en bij DEGIRO een DEGIRO pensioen/beleggen rekening (hierna: (i) bankspaarrekening DEGIRO pensioen/beleggen).
2.9.
Bij aanvang van het huwelijk stond op (h) bankspaarrekening Rabobank ToekomstSparen - [rekeningnummer 8] een bedrag van € 4.337.
De stand van de bank- en investeringsrekeningen op de peildatum
2.9.1.
Door partijen zijn op de peildatum van 29 september 2023 de volgende banksaldi naar voren gebracht:
  • a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] saldo: € 1.644,23
  • b) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 2] saldo: € 0
  • c) bankrekening ING - [rekeningnummer 3] saldo: € 869,28
  • d) bankrekening ABN AMRO - [rekeningnummer 4] saldo: € 2.503,19
  • e) bankrekening ABN AMRO - [rekeningnummer 5] saldo: € 1.329,03
  • f) bankrekening Spanje Santander - [rekeningnummer 6] saldo: € 116,83
  • g) investeringsrekening DEGIRO - [rekeningnummer 7] saldo: € 91,38
De stand van de bankspaarrekeningen op de peildatum
2.10.
Daarnaast zijn ook de volgende bankspaarrekeningen op de peildatum van 29 september 2023 naar voren gebracht:
  • h) bankspaarrekening Rabobank ToekomstSparen - [rekeningnummer 8] saldo: € 56.998,86
  • i) bankspaarrekening DEGIRO pensioen/beleggen saldo: € 28.889,67
2.11.
In de voorwaarden van de Rabobank en DEGIRO is neergelegd dat het geld dat op deze rekeningen staat niet zomaar mag worden opgenomen.
De banksaldi op 1 januari 2022 en 1 januari 2023
2.12.
Blijkens de aangifte inkomstenbelasting van 2022 van [gedaagde] is de stand van de bank- en spaartegoeden op 01/01 als volgt:
  • a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] saldo: € 5.287
  • b) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 2] saldo: € 26.600
  • c) bankrekening ING - [rekeningnummer 3] saldo: € 914
  • d) bankrekening ABN AMRO - [rekeningnummer 4] saldo: € 1.500
  • e) bankrekening ABN AMRO - [rekeningnummer 5] saldo: € 1.340
Daarnaast is de stand van de aandelen, obligaties op 01/01 € 34.662.
2.13.
Blijkens de aangifte inkomstenbelasting van 2023 van [gedaagde] is de stand van de bank- en spaartegoeden op 01/01 als volgt:
  • a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] saldo: € 4.215
  • b) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 2] saldo: € 2.500
  • c) bankrekening ING - [rekeningnummer 3] saldo: € 660
  • d) bankrekening ABN AMRO - [rekeningnummer 4] saldo: € 1.400
  • e) bankrekening ABN AMRO - [rekeningnummer 5] saldo: € 201
Daarnaast is de stand van de aandelen, obligaties op 01/01 € 44.939.
Betalingen van [gedaagde] aan [eiseres] in 2022 en 2023
2.14.
In 2022 heeft [gedaagde] in de maanden januari tot en met december vanaf zijn rekening (a) aan [eiseres] op haar rekening (e) in totaal een bedrag van € 7.850 overgemaakt. Dat bedrag is als volgt opgebouwd:
- april € 350 met als omschrijving ‘
eenmalige vergoeding
€ 500 met als omschrijving ‘
Tijdelijke maandelijkse bijdrage’
- mei € 500, met als omschrijving ‘
Tijdelijke maandelijkse bijdrage’
- juni € 500 met als omschrijving ‘
Tijdelijke maandelijkse bijdrage’
€ 150 met als omschrijving ‘
Extra juni 2022’
- juli € 600 met als omschrijving ‘
Tijdelijke maandelijkse bijdrage’
€ 250 met als omschrijving ‘
Vakantie
€ 2.000 met als omschrijving ‘
Voorschot verdeling vermogen n.a.v. scheiding’
- augustus € 600 met als omschrijving ‘
Tijdelijke maandelijkse bijdrage’
- september € 600 met als omschrijving ‘
Tijdelijke maandelijkse bijdrage’
- oktober € 600 met als omschrijving ‘
Tijdelijke maandelijkse bijdrage’
- november € 600 met als omschrijving ‘
Tijdelijke maandelijkse bijdrage’
- december € 600 met als omschrijving ‘
Tijdelijke maandelijkse bijdrage’
2.15.
In 2023 heeft [gedaagde] in de maanden januari tot en met augustus vanaf zijn rekening aan (a) [eiseres] op haar rekening (e) in totaal een bedrag van € 4.960 overgemaakt, met telkens als omschrijving ‘
Tijdelijke maandelijkse bijdrage’.
Woning te [plaats]
2.16.
[gedaagde] heeft op 14 augustus 1998 een woning gekocht aan de [adres 2] . [gedaagde] heeft de woning op 3 mei 2017 voor een bedrag van € 160.000 verkocht. Daarmee heeft hij een overwaarde gegenereerd van € 23.672,04.
2.17.
Aan de hypotheek die rustte op de woning was een kapitaalverzekering van Allianz gekoppeld. Op 13 juni 2018 heeft kapitaalverzekeraar Allianz € 36.947 uitgekeerd aan [gedaagde] nadat hij die verzekering had afgekocht.
De opbrengst van de verkoop van de woning te [plaats]
2.18.
Met de opbrengst van de verkoop van de woning te [plaats] en de afkoopsom van de kapitaalverzekering heeft [gedaagde] het volgende gedaan. De overwaarde heeft [gedaagde] ontvangen op (a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] . Dit heeft hij vervolgens via (g) investeringsrekening DEGIRO - [rekeningnummer 7] overgeboekt naar (g) bankspaarrekening DEGIRO pensioen/beleggen. De afkoopsom heeft [gedaagde] ontvangen op (a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] . Dit bedrag is door [gedaagde] in meerdere transacties via (g) investeringsrekening DEGIRO - [rekeningnummer 7] en (b) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 2] naar (h) bankspaarrekening Rabobank ToekomstSparen - [rekeningnummer 8] overgeboekt.
2.19.
Dat verloop is als volgt gegaan:
2017
[gedaagde] heeft in mei 2017 de opbrengst van € 23.672,04 ontvangen op (a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] . Hij heeft in dezelfde maand € 24.000 overgeboekt van die rekening naar (g) investeringsrekening DEGIRO - [rekeningnummer 7] .
2018
[gedaagde] heeft in juni 2018 het geld van kapitaalverzekeraar Allianz van € 36.947 ontvangen op (a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] . Vervolgens heeft hij in dezelfde maand € 35.999,98 van (a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] overgeboekt naar (b) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 2] . In december 2018 heeft [gedaagde] vanaf die rekening € 32.500 en vanaf (g) investeringsrekening DEGIRO - [rekeningnummer 7] € 18.000 overgeboekt naar (a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] . Vervolgens heeft [gedaagde] van (a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] € 15.580 overgeboekt naar (h) bankspaarrekening Rabobank ToekomstSparen - [rekeningnummer 8] .
2019
[gedaagde] heeft in januari 2019 van (a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] € 22.000 overgemaakt naar (g) investeringsrekening DEGIRO - [rekeningnummer 7] . In december 2019 heeft [gedaagde] van (a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] € 5.128 overgemaakt naar (h) bankspaarrekening Rabobank ToekomstSparen - [rekeningnummer 8] .
2020
[gedaagde] heeft in november 2020 van zijn (a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] € 1 overgemaakt naar (i) bankspaarrekening DEGIRO pensioen/beleggen. In december 2020 heeft hij € 12.000 overgeboekt van (g) investeringsrekening DEGIRO - [rekeningnummer 7] naar (a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] . In dezelfde maand heeft hij € 8.500 overgemaakt van (b) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 2] naar (a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] . Vervolgens heeft hij middels drie overboekingen in totaal € 11.999 overgemaakt van (a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] naar (i) bankspaarrekening DEGIRO pensioen/beleggen.
2021
[gedaagde] heeft in januari 2021 vervolgens € 8.000 overgemaakt van (g) investeringsrekening DEGIRO - [rekeningnummer 7] naar (a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] en vervolgens dat bedrag vanaf die rekening overgemaakt naar (i) bankspaarrekening DEGIRO pensioen/beleggen. In december 2021 heeft hij € 3.000 overgemaakt van (a) bankrekening Rabobank - [rekeningnummer 1] naar (i) bankspaarrekening DEGIRO pensioen/beleggen.
Het behaalde rendement met de opbrengst van de woning in [plaats]
2.20.
[gedaagde] heeft met de inleg van de opbrengst van zijn woning te [plaats] op (h) bankspaarrekening Rabo ToekomstSparen - [rekeningnummer 8] en (i) bankspaarrekening DEGIRO pensioen/beleggen een rendement van € 14.315,84 gerealiseerd.
Lijfrente
2.21.
Partijen hebben in de belastingaangiftes van de jaren 2018 tot en met 2021 in totaal een bedrag van € 43.708 afgetrokken als lijfrente. Daarover is geen inkomstenbelasting betaald.
Woning te [woonplaats]
2.22.
Op 7 januari 2011 heeft [gedaagde] de woning aan de [adres 1] gekocht. De woning is aan hem geleverd. De koopprijs betrof € 315.000. De erfpacht heeft [gedaagde] op 10 augustus 2023 afgekocht voor een bedrag van € 10.500. Hij heeft daar in totaal € 11.781,77 voor betaald. [gedaagde] woont nog in de woning.
2.23.
Op 11 juli 2025 is de woning getaxeerd op een marktwaarde van € 745.000.
Hypotheekoverzicht van de woning te [woonplaats]
2.24.
De woning is gefinancierd met een op naam van [gedaagde] staande hypothecaire geldlening.
2.25.
Op 23 juli 2025 is het hypotheekoverzicht van [gedaagde] – samengevat weergegeven – als volgt:
Spaartegoed
Rabo Opbouwspaarrekening
[nummer 1]
€ 65.858,99
Rabo Opbouwspaarrekening
[nummer 2]
€ 16.829,26
Rabo Opbouwspaarrekening
[nummer 3]
€ 16.592,22
In totaal:
€ 99.280,47
Restant hoofdsom
Rabo OpbouwHypotheek
[nummer 4]
€ 100.000,00
Rabo OpbouwHypotheek
[nummer 5]
€ 35.000,00
Rabo OpbouwHypotheek
[nummer 6]
€ 45.359,00
Aflossingsvrij
[nummer 7]
€ 156.250,00
In totaal:
€ 336.609,00
Verklaring van moeder [gedaagde]
2.26.
De moeder van [gedaagde] heeft op 3 augustus 2025 een verklaring ondertekend waarin staat dat zij bereid is aan hem een geldbedrag te lenen van € 50.000.

3.Het geschil in de hoofdzaak

In conventie
3.1.
[eiseres] vordert primair, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. bepaalt dat [gedaagde] zijn volledige medewerking dient te verlenen aan verkoop van de gemeenschappelijke woning gelegen te [adres 1] , op een zo kort mogelijke termijn door binnen drie dagen na afgifte van het vonnis een makelaar opdracht te geven tot verkoop over te gaan tegen een door deze makelaar geadviseerde verkoopprijs en verder ook alle handelingen te verrichten die nodig zijn om de woning op een zo kort mogelijke termijn te kunnen verkopen en dat de koopsom minus kosten en af te lossen hypothecaire lening tussen partijen bij helfte wordt gedeeld;
II. bepaalt dat [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 49.655,48 betaalt en ieder de op zijn/haar naam staande polissen en bankrekeningen behoudt.
Subsidiair vordert [eiseres] in goede justitie een verdeling vast te stellen en [gedaagde] te veroordelen aan deze verdeling mede te werken.
3.2.
[gedaagde] wil dat de vorderingen worden afgewezen. Ook beroept [gedaagde] zich op artikel 3:178 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en verzoekt om uitstel van verdeling van de woning. Wanneer de vorderingen van [eiseres] worden toegewezen wil hij dat deze niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
In reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert in reconventie,
I. in het geval de rechtbank oordeelt dat de woning te [woonplaats] als aanbrengst ter huwelijk dient te worden gezien, en derhalve niet tot het verrekenen vermogen behoort, te oordelen dat [gedaagde] een bedrag van € 60.619,04 toekomt, dat beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de huwelijkse (belasting) schulden en dat het overige te verrekenen vermogen bij gelijke helfte dient te worden verdeeld,
II. in het geval de rechtbank oordeelt dat de woning te [woonplaats] wel tot het te verrekenen vermogen van partijen behoort, te oordelen dat partijen de woning te [woonplaats] dienen te taxeren, dat [gedaagde] gedurende een periode van 6 maanden na het taxatierapport de gelegenheid krijgt om [eiseres] uit te kopen, waarbij [gedaagde] uit de overwaarde in ieder geval een bedrag van € 60.619,04 toekomt, dat beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de huwelijkse (belasting) schulden en dat het overige bij gelijke helfte dient te worden verdeeld dan wel verrekend met het uitkoopbedrag.
In conventie en reconventie
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in incident

4.1.
[eiseres] vordert inzage vanaf 1 januari 2022 tot heden, althans tot de datum dat verzoekt tot echtscheiding werd ingediend, in de bij- en afschriften van verschillende bankrekeningen. Daar legt zij artikel 843a Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (oud) (hierna: Rv) aan ten grondslag.
4.2.
[eiseres] stelt dat op de peildatum het spaargeld en beleggingen van in totaal € 70.303 weg zijn (zo blijkt uit vergelijkingen van de aangiftes inkomsten belasting). [gedaagde] ontkent een dergelijk bedrag ter beschikking te hebben. Als dat juist is, heeft hij het geld opgemaakt. Daarmee is de gemeenschap mogelijk benadeeld in de zin van 1:164 BW. Als dat niet juist is, zijn de beleggingen en spaartegoeden nog onverminderd aanwezig.
4.3.
[gedaagde] wil dat de incidentele vordering wordt afgewezen.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Op grond van artikel 22 Rv heeft de rechtbank op de mondelinge behandeling van 27 januari 2025 en in de rolbeslissingen van 12 maart 2025 en 25 juni 2025 aan [gedaagde] het bevel gegeven om bepaalde stukken te overleggen.
5.2.
[gedaagde] heeft aan het bevel tot overleggen van de hiervoor genoemde stukken gehoor gegeven en daarnaast ook inzage geboden in de overige stukken. Daarom vergt het incident geen verdere bespreking.
Proceskosten
5.3.
De incidentele vordering van [eiseres] was nodig om [gedaagde] tot het overleggen van stukken te bewegen, zodat deze vordering wel effect heeft gehad. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld in de proceskosten en deze worden niet gecompenseerd zoals gebruikelijk in een familiezaak. De proceskosten van [eiseres] in het incident worden begroot op € 792. Dat bedrag is opgebouwd uit € 614 aan salaris advocaat (1 punt x € 614) en nakosten van € 178 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing). Het incident wordt voor het overige afgewezen.

6.De beoordeling in de hoofdzaak

In conventie en reconventie
6.1.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
De woning te [woonplaats]
6.2.
Het grootste geschilpunt tussen partijen is de woning te [woonplaats] . [eiseres] vordert medewerking van [gedaagde] aan verkoop van de woning uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden. [gedaagde] betwist dat de woning in de gemeenschap valt. Dit betekent dat partijen twisten over de uitleg van de huwelijkse voorwaarden.
6.3.
Deze uitleg dient volgens vaste rechtspraak plaats te vinden aan de hand van de Haviltex maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Deze maatstaf houdt in dat de uitleg van de voorwaarden gebeurt aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten
.Omdat de huwelijkse voorwaarden bij een notaris moeten worden getekend, komt bij toepassing van de Haviltex-maatstaf op de huwelijkse voorwaarden mede gewicht toe aan hetgeen de notaris in het kader van zijn voorlichting aan partijen heeft medegedeeld over de inhoud en strekking van de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden, en aan de betekenis die veel voorkomende bepalingen daarin volgens notarieel gebruik normaal gesproken hebben. Van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
6.4.
[eiseres] stelt dat de woning een eenvoudige gemeenschap is omdat artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden dat bepaalt. Partijen hebben de woning samen gekocht. [eiseres] staat opgenomen in het testament en de huwelijkse voorwaarden. De huwelijkse voorwaarden zijn duidelijk. De notariële akte is leidend, aldus [eiseres] .
6.5.
[gedaagde] betwist deze uitleg. Artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden houdt in dat de woning in principe alleen bij overlijden in de gemeenschap valt. [gedaagde] heeft de woning voor het huwelijk gekocht en de woning is uitsluitend aan hem geleverd. Tijdens het huwelijk heeft [gedaagde] de hypothecaire lasten, belastingen en verzekeringskosten betaald. In artikel 9 lid 7 van de huwelijkse voorwaarden staat dat als het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding alle goederen die ten huwelijk zijn aangebracht van verrekening zijn uitgezonderd. Het was dus de bedoeling om (ook) de woning van [gedaagde] als aanbrengst ten huwelijk uit te zonderen van het te verrekenen vermogen. Daarnaast is de woning ook uitgezonderd wanneer er sprake zou zijn van zaaksvervanging tijdens het huwelijk. Dit volgt uit artikel 9 lid 7 van de huwelijkse voorwaarden. Dat het de bedoeling van partijen is geweest om bij voorwaarden notarieel vast te leggen dat slechts gedurende het huwelijk én bij overlijden van [gedaagde] een beperkte gemeenschap van woonhuis zou ontstaan blijkt uit de hypothecaire schuld die is verbonden aan de woning maar niet is opgenomen onder artikel 1, dit volgt uit de algehele uitsluiting van iedere gemeenschap in de huwelijkse voorwaarden en niet is ingebracht in de beperkte gemeenschap. Ook voert [gedaagde] aan dat in artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden is opgenomen dat ieder van de echtgenoten uitsluitend aansprakelijk is voor de schulden die door hem of haar zijn aangegaan. In de voorwaarden is dus expliciet gemaakt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de hypothecaire schuld verbonden aan de woning. [eiseres] is van aansprakelijkheid uitgezonderd, aldus steeds [gedaagde] .
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat de bepalingen van de huwelijkse voorwaarden zo moeten worden uitgelegd dat partijen redelijkerwijze de bedoeling hebben gehad dat de woning een eenvoudige gemeenschap is. Hierna wordt uitgelegd waarom.
6.7.
[eiseres] heeft onweersproken gesteld dat [eiseres] en [gedaagde] elkaar ontmoetten in 2006 en vanaf 2007 samenwoonden in haar huis. Zij stond niet op de hypotheekakte van de woning in [woonplaats] omdat zij een jaarcontract had. Zij kon daarna niet genoeg bijdragen omdat zij geen financiële middelen had.
6.8.
Ook heeft [eiseres] gesteld dat [gedaagde] nog voordat partijen uit elkaar gingen aan haar heeft verteld dat de helft van de overwaarde van de woning voor haar zou zijn. [gedaagde] heeft daartegenover gesteld dat hij zich dat gesprek met [eiseres] niet kan herinneren en de gesprekken bij de notaris ook niet meer zo goed. Hij had wel begrepen dat het zo was dat de gemeenschap alleen gold voor het geval dat hij zou overlijden of voor het geval dat er een faillissement zou zijn, aldus [gedaagde] .
6.9.
In artikel 9 lid 7 van de huwelijkse voorwaarden is voor het te verrekenen vermogen in geval van echtscheiding een aantal uitzonderingen verwoord. Daarin staat als uitzondering “
(…) de goederen die ten huwelijk zijn aangebracht. (…)”. Maar in artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden staat dat de woning gemeenschappelijk eigendom is. Zonder expliciete bewoordingen kan de woning, als belangrijkste vermogensbestanddeel, niet onder artikel 9 lid 7 worden geschaard. De afspraak van partijen tot een eenvoudige gemeenschap van de woning is dus het uitgangspunt van de verdeling.
6.10.
Daar komt bij dat de hypotheekschuld ondergebracht had moeten zijn in artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden als partijen niet de bedoeling hadden om dat als gezamenlijke schuld aan te merken. In het artikel staat niet expliciet wat er met de hypotheekschuld moet gebeuren. Daarbij is het van belang dat het een voorhuwelijkse schuld is. Partijen woonden eerst samen in het huis van [eiseres] en de woning in [woonplaats] is vrij kort voor het huwelijk gekocht. Dit maakt het minder waarschijnlijk dat de hypotheek niet als gemeenschappelijke schuld was bedoeld. In artikel 7 lid 1 huwelijkse voorwaarden staat dat partijen gezamenlijk de hypotheekrente als kosten van de huishouding dienen te betalen naar rato van hun inkomen. Het is praktisch voor [eiseres] niet mogelijk geweest om aan de betalingen bij te dragen, maar dat is geen reden om de woning niet tot het gemeenschappelijk vermogen te rekenen.
Alle kosten van de woning te [woonplaats] tijdens het huwelijk
6.11.
Hiervoor onder 6.9 is al beslist dat de woning tot het te verdelen vermogen behoort. [gedaagde] stelt dat in dat geval de volgende posten die verband houden met de woning te [woonplaats] alsnog tussen partijen worden afgerekend: de hypotheekrente-betalingen, de inleg op de spaarhypotheken, de gemeentelijke lasten en de bijdragen aan de Vereniging van Eigenaren. Daar heeft [eiseres] namelijk niet aan bijgedragen, aldus [gedaagde] .
6.12.
[eiseres] heeft onweersproken gesteld dat gedurende het huwelijk haar geld is opgegaan aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Verder heeft [eiseres] zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden bepaalt dat deze kosten worden voldaan naar rato van de inkomens van de echtgenoten. Niet is aangetoond dat [gedaagde] naar verhouding tussen de inkomens meer heeft bijgedragen. [gedaagde] heeft dus niet te veel betaald. Hij moest op grond van dit artikel de kosten van woning dragen. Dit betekent dat [eiseres] de helft van deze kosten niet aan [gedaagde] hoeft te vergoeden.
Beroep van [gedaagde] op artikel 3:178 lid 3 BW
6.13.
Omdat de woning binnen de huwelijksgemeenschap valt komt de rechtbank toe aan het beroep van [gedaagde] op uitstel van verdeling van de woning.
6.14.
Het uitgangspunt is dat niemand van de deelgenoten in een onverdeelde gemeenschap hoeft te blijven. De rechter kan een of meermalen telkens voor maximaal drie jaar een vordering tot verdeling uitsluiten, wanneer de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van in dit geval [gedaagde] aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, dus die van [eiseres] . Hier doet [gedaagde] een beroep op. Bij de beantwoording van de vraag of de verdeling van de woning voor een periode moet worden uitgesloten, komt het aan op een belangenafweging.
6.15.
[gedaagde] heeft inmiddels een relatie met een Oekraïense vrouw. Hij woont met haar en haar 16-jarige zoon samen. Wanneer [gedaagde] verplicht wordt om de woning te verkopen heeft dit ook grote gevolgen voor hen. Zij komen uit een oorlogsgebied en dat zorgt voor extra stress. [gedaagde] werkt niet meer wegens angststoornissen. Hij werkt aan zijn herstel. Als de woning wordt verkocht, zorgt dat alleen maar voor verdere terugval. Hij heeft tijd nodig om zijn mentale problemen op te lossen. Dan kan hij beginnen met een re-integratie naar een voltijdsbaan. Op dit moment kan hij geen nieuwe hypotheek aangaan. Hij denkt in januari 2026 weer te kunnen werken. Zijn financiële mogelijkheden zijn dan als volgt. Hij kan uitgaan van een inkomen van € 55.000 wanneer hij een tijdelijk arbeidscontract krijgt en over een intentieverklaring voor een vast contract beschikt. Zijn vriendin verdient € 40.000. Wanneer zij over een verblijfsvergunning beschikt en op 1 januari 2026 drie kalenderjaren heeft gewerkt in Nederland, komt zij in aanmerking voor een lening. Samen kunnen ze dan een maximale hypotheek van € 456. 167 sluiten bij de Rabobank. Op basis van de taxatie van de woning in juli 2025 van € 745.000 en de huidige hoogte van de resterende hypotheekschuld van € 336.609, is de helft van de overwaarde van de woning € 204.196. Zijn huidige hypotheek op het huis in [woonplaats] kan worden omgezet naar een aflosvrije hypotheek. Dan valt het spaarbedrag van de opbouwhypotheek vrij. Zijn deel van het spaarbedrag is minimaal € 50.000. Dat betekent dat hij samen met de extra hypotheek € 130.000 beschikbaar heeft om [eiseres] uit te kopen. Daarnaast wil zijn moeder hem € 50.000 lenen. Op die manier kan hij [eiseres] uitkopen, aldus [gedaagde] .
6.16.
[eiseres] heeft op de eerste mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij psychisch nadeel ervaart wanneer de verkoop van de woning zes tot twaalf maanden zou worden uitgesteld. Ze heeft geen tijd om zo lang te wachten. [eiseres] heeft geen uitkering, omdat ze daar teveel geld voor bezit door de waarde van de woning. Ze probeert achttien uur per week te werken. Op de tweede mondelinge behandeling heeft [eiseres] aangevoerd dat ze een aanslag kan verwachten in box 3, omdat ze mede-eigenaar is van de woning in [woonplaats] . Dat kost haar geld. [gedaagde] kan het huis verkopen en in een kleiner huis gaan wonen, aldus [eiseres] .
6.17.
De rechtbank is van oordeel dat de belangen van [eiseres] bij een verdeling minder zwaar wegen dan de belangen van [gedaagde] . Wanneer [gedaagde] de woning moet verkopen, is het aannemelijk dat – gelet op zijn huidige situatie – er aan hem geen nieuwe hypotheek wordt verstrekt voor de aankoop van een andere woning. Hij heeft met zijn berekening voldoende onderbouwd gesteld dat het reëel is om te verwachten dat hij [eiseres] kan uitkopen als hij is hersteld van zijn mentale problemen. Daartegenover staan de belangen van [eiseres] . Zij heeft op de tweede mondelinge behandeling desgevraagd naar voren gebracht samen te wonen in een huurwoning en dat dat goed gaat. Ook heeft zij een baan. Dat betekent dat er weinig belang is bij [eiseres] , behalve dan dat de afwikkeling op een gegeven moment tot een einde moet komen. Eventuele fiscale consequenties van het mede-eigenaarschap kunnen partijen onderling oplossen.
6.18.
Dit betekent dat de vordering om de woning op dit moment te verkopen in strijd wordt geacht met de redelijkheid en billijkheid waartoe [eiseres] en [gedaagde] ten opzichte van elkaar gehouden zijn. De rechtbank oordeelt dat uitsluiting van dit object van de verdeling tot 31 december 2026 voldoende tegemoet komt aan het belang van [gedaagde] . Na dat moment kan de verdeling wel plaatsvinden en daartoe beslist de rechtbank om proceseconomische redenen nu alvast.
Conclusie ten aanzien van de woning te [woonplaats]
6.19.
De waarde van de woning wordt vastgesteld op het moment van verdeling. Dit gegeven en het voorgaande betekent dat de woning op 31 december 2026 aan [gedaagde] wordt toebedeeld onder de voorwaarde dat hij [eiseres] dan heeft uitgekocht tegen een nieuw vast te stellen taxatiewaarde van de woning en dat zij wordt ontslagen uit een eventuele aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Als [gedaagde] de daarvoor benodigde financiering niet rond krijgt, wordt de woning verkocht aan een derde. Niet is gebleken dat [eiseres] wil dat de woning aan haar toebedeeld wordt.
6.20.
De rechtbank bepaalt de wijze van verdeling van de woning als volgt: partijen moeten uiterlijk 1 december 2026 een taxateur of makelaar hebben aangewezen. De taxateur of makelaar zal de woning bindend taxeren tegen de actuele waarde in het economisch verkeer. De rechtbank verstaat onder de waarde in het economisch verkeer de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding, door de meest biedende gegadigde zou zijn bereikt. De taxatie zal plaatsvinden in aanwezigheid van beide partijen. De kosten van de taxatie komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft. Vervolgens zijn er twee scenario’s voor verdeling van de woning, één waarbij [gedaagde] de woning kan overnemen en één waarin hem dat niet lukt.
6.21.
In beide scenario’s draagt [gedaagde] na de peildatum van 29 september 2023 bij aan de opbouwspaarrekening(en) verbonden aan de op de woning gevestigde hypothecaire lening (zie ov. 2.25). Hij legt na deze datum echter alleen nog maar in voor zichzelf – en niet meer voor hem en [eiseres] samen. Dat betekent dat het bedrag wat [gedaagde] na de peildatum heeft opgebouwd op deze opbouwspaarrekeningen moet worden afgetrokken van het bedrag dat hij aan [eiseres] is verschuldigd. Het stappenplan voor de verschillende scenario’s geeft de rechtbank mee in de volgende overwegingen, en ook onder ‘de beslissing’. Daarvoor wordt een vergelijkbaar “spoorboekje” meegeven als waartoe in de uitspraak van het hof Den Haag van 28 januari 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:128) is gekomen.
6.22.
Van [gedaagde] mag worden verwacht dat als het hem voor het verstrijken van de gegeven termijn duidelijk wordt dat toedeling van de woning aan hem niet tot de mogelijkheden zal behoren hij dit aan [eiseres] meldt zodat partijen dan op een eerder tijdstip in onderling overleg tot verkoop van de woning kunnen overgaan.
Scenario 1: toedeling van de woning aan [gedaagde] kan worden gerealiseerd.
6.23.
Het eerste scenario is dat toedeling van de woning aan [gedaagde] kan worden gerealiseerd. De toedeling zal gebeuren onder de voorwaarde dat op 31 december 2026 duidelijk is dat [gedaagde] het aandeel van [eiseres] in de woning zal kunnen financieren. De levering van de woning aan [gedaagde] dient in dat geval binnen een maand, nadat [gedaagde] aan [eiseres] heeft bericht dat hij de woning kan overnemen, plaats te vinden. De kosten voor het notariële transport van het appartementsrecht komen voor rekening van [gedaagde] .
6.24.
De spaaropbouw van [gedaagde] vanaf 29 september 2023 tot aan 31 december 2026 (en het bedrag dat hij daarmee heeft gerealiseerd) mag [gedaagde] aftrekken van het bedrag dat hij aan [eiseres] verschuldigd is. De opbouw tot 29 september 2023 dient wel aan ieder voor de helft toe te komen.
6.25.
De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat als [eiseres] jegens de bank aansprakelijk is voor de hypotheekschuld zij daaruit zal moeten worden ontslagen alvorens de verdeling kan plaatsvinden en dat [gedaagde] daarvoor moet zorgen.
Scenario 2: toedeling van de woning aan [gedaagde] kan niet binnen 1 maand na taxatie worden gerealiseerd
6.26.
Het tweede scenario is dat toedeling aan [gedaagde] van de woning niet binnen 1 maand na de taxatie van 1 december 2026 gerealiseerd zal kunnen worden. De rechtbank is van oordeel dat de woning alsdan zo spoedig mogelijk verkocht en geleverd dient te worden aan een derde.
6.27.
Partijen hebben ieder recht op de helft van de verkoopopbrengst na aflossing van de resterende hypothecaire geldlening. De kosten van verkoop en overdracht, komen voor beider rekening. De spaaropbouw van [gedaagde] vanaf 29 september 2023 tot aan het moment dat de woning is verkocht en geleverd is voor [gedaagde] , hij mag die aftrekken van het bedrag dat aan [eiseres] toekomt.
6.28.
Voormelde verkoop moet zo snel mogelijk plaatsvinden nadat de termijn voor scenario 1 is verstreken, door middel van een opdracht binnen vier weken aan de taxateur of makelaar die de in rechtsoverweging 6.20 gemelde bindende taxatie heeft verricht. Ieder van partijen is gehouden deze taxateur/makelaar daartoe opdracht te geven.
De overige vermogensbestanddelen
De polissen
6.29.
[eiseres] vordert tevens dat ieder de eigen polissen behoudt. Uit het procesdossier is niet duidelijk of er polissen zijn die op naam van [eiseres] of [gedaagde] staan. Voor zover die bestaan, worden ze aan degene toegedeeld op wiens naam ze staan, omdat daartegen geen verweer is gevoerd. Voor zover dit polissen zijn die zijn verbonden aan de hypotheek voor de woning in [woonplaats] , wordt hierover beslist zoals daar is opgenomen.
Vorderingen inzake verrekening
6.30.
De verrekeningsvorderingen worden beoordeeld op basis van artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden. Daarin is opgenomen dat de goederen die ten huwelijk zijn aangebracht buiten de verrekening blijven (artikel 9 lid 7).
De woning te [plaats]
6.31.
[eiseres] kan [gedaagde] volgen in zijn stelling dat het bedrag wat hij overhield na verkoop van zijn woning in [plaats] als inbreng ten huwelijk gezien kan worden. Dat hij een gedeelte hiervan heeft ingelegd in (i) bankspaarrekening DEGIRO pensioen/beleggen, wil naar mening van [eiseres] zeggen dat deze rekening geen belastinglatentie heeft. Dan zou [gedaagde] namelijk nettobedragen later bruto moeten afrekenen. Wellicht dat [gedaagde] deze inleg in het betreffende jaar als fiscale aftrekpost heeft gebruikt, maar daar heeft [eiseres] geen duidelijkheid over, aldus [eiseres] .
6.32.
Op de tweede mondelinge behandeling is gebleken dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat de opbrengst van de woning te [plaats] buiten de verrekening moet blijven. [gedaagde] heeft voorafgaand aan de tweede mondelinge behandeling onderbouwd gesteld dat hij de opbrengst van € 23.672,04 van de woning en de ontvangen kapitaalverzekering van Allianz van € 36.947 via andere rekeningen heeft overgeboekt naar zijn bankspaarrekeningen. [eiseres] heeft dit niet meer weersproken. Dit betekent dat aan de zijde van [gedaagde] een bedrag van € 60.619,04 buiten de verrekening moet blijven. Deze bedragen moeten in mindering komen op zijn bankspaarrekeningen alvorens deze in de verrekening te betrekken.
6.33.
[gedaagde] heeft daarnaast onderbouwd dat het behaalde rendement met de opbrengst van deze woning € 14.315,84 heeft opgeleverd en dat dat buiten het te verrekenen vermogen valt. Dit blijkt ook uit de overgelegde bankafschriften. [eiseres] heeft dit niet weersproken. De rechtbank volgt [gedaagde] dan ook in zijn stelling. Op grond van de wet en jurisprudentie blijft rendement van voorhuwelijks vermogen in beginsel buiten de verrekening (HR 3 oktober 1997, NJ 1998/383 Bal/Keller). Dit betekent dat aan de zijde van [gedaagde] ook een bedrag van € 14.315,84 buiten de verrekening moet blijven. In totaal blijft dus een bedrag van € 74.934,88 buiten de verrekening. Uit de overschrijvingen genoemd onder 2.18 en 2.19 blijkt dat deze bedragen terecht zijn gekomen op de bankspaarrekeningen ten behoeve van pensioen (h) en (i), waarop een totaalbedrag staat van € 85.888,53.
De bank- en investeringsrekeningen
6.34.
Op de tweede mondelinge behandeling heeft [eiseres] de stelling ingetrokken dat de huwelijksgemeenschap mogelijk zou zijn benadeeld. In beginsel kunnen aan ieder van partijen de op zijn of haar naam staande bank- en investeringsrekeningen worden toegedeeld, onder gelijkelijke verdeling van de banksaldi per 29 september 2023. Tussen partijen is niet in geschil dat de waardering van de bankrekeningen op de peildatum plaatsvindt. Partijen hebben over de gezamenlijke bankrekening bij ING (c) te weinig informatie verstrekt. De gezamenlijke bankrekening diende te worden opgeheven en het saldo komt aan ieder voor de helft toe. Voor zover dit niet al is gebeurd dient het saldo alsnog bij helfte te worden verdeeld en de rekening te worden opgeheven.
6.35.
Op de bankrekeningen (a), (b), (f) en (g) van [gedaagde] stond op de peildatum een bedrag van in totaal € 1.852,44. Op die van [eiseres] (d) en (e) stond € 3.832,22. Deze bedragen dienen bij helfte te worden verrekend.
De bankspaarrekeningen bij aanvang van het huwelijk en latente belastingplicht
6.36.
[gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat bij aanvang van het huwelijk een bedrag van € 4.237,28 op zijn (h) bankspaarrekening Rabobank ToekomstSparen - [rekeningnummer 8] stond. Hij heeft dat aangebracht ten huwelijk en daarom valt het buiten het te verrekenen vermogen. Dit betekent dat aan de zijde van [gedaagde] in ieder geval een bedrag van € 4.237,28 buiten de verrekening blijft.
6.37.
De rechtbank volgt [gedaagde] in zijn stelling dat er een latente belastingplicht rust op zijn bankspaarrekeningen voor zover dit een bedrag van € 60.619,04. Dit bedrag van de opbrengst van de woning in [plaats] is niet fiscaal belast. Voor het overige kan daar wel belasting over wordt geheven bij uitkering. De inleg op deze pensioenrekeningen mag voor dat deel worden afgetrokken voor de inkomstenbelasting, waardoor het later een belastbaar product is. Daarom moet slechts 60% van de saldi boven € 60.619,04 worden betrokken bij de verrekening. Dat heeft [gedaagde] voldoende onderbouwd. Dit betekent dat slechts 60% van de te verrekenen saldi van de bankspaarrekeningen boven € 60.619,04 worden betrokken in de verrekening. Van het saldo van € 85.888,53 blijft een bedrag van € 74.934,88 buiten de verrekening omdat dit de opbrengst en de vruchten daarvan uit verkoop van de woning in [plaats] zijn. Het te verrekenen saldo komt dan op € 10.953,65. Dit valt geheel in het bedrag boven € 60.619,04 en daarvan dient dus 60% in de verrekening te worden betrokken, dus € 6.572,19. Het bedrag van de aanbreng op bankspaarrekening (h) wordt daarvan afgetrokken, zodat overblijft te verrekenen € 2.334,91.
Schenking van ouders [gedaagde] en ontvangen schadevergoeding van Dutchbat
6.38.
[gedaagde] heeft in 2021 een schenking van € 6.604 ontvangen van zijn ouders en een bedrag van € 5.000 aan schadevergoeding van het Ministerie van Defensie wegens zijn dienst bij Dutchbat. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat deze posten buiten de verrekening moeten blijven. Dit betekent dat aan de zijde van [gedaagde] een bedrag van € 11.604 buiten de verrekening moet blijven.
De inkomstenbelastingen van 2022 en 2023
6.39.
[gedaagde] heeft op 11 en 12 juni 2024 in totaal € 18.759 aan inkomstenbelasting betaald voor het jaar van 2022. Aan [eiseres] is een terug te ontvangen bedrag van € 1.445 voor het jaar 2022 vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat partijen de helft daarvan moet vergoeden c.q. dat het ontvangen bedrag moet worden verdeeld.
6.40.
De verwachting is dat [gedaagde] € 5.169 aan inkomstenbelasting moet betalen voor het jaar 2023 en [eiseres] € 358 terug krijgt van de fiscus. [eiseres] heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het volledige bedrag van de aanslag niet mag worden verrekend omdat de verrekening slechts geldt tot 29 september 2023. Dat betekent dat 3/4 van de bedragen van de aanslagen voor 2023 in aanmerking komt voor verrekening.
Betalingen van [gedaagde] aan [eiseres] in 2022 en 2023
6.41.
[gedaagde] stelt al een bedrag betaald te hebben aan [eiseres] ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Sinds het feitelijk uit elkaar gaan van partijen heeft hij in de maanden april 2022 tot en met augustus 2023 namelijk verschillende bedragen overgemaakt aan haar (zie 2.14 en 2.15). Op 4 april 2023 heeft haar advocaat een brief gestuurd aan [gedaagde] met daarin: “
U betaalt cliënte thans maandelijks een bedrag van EUR 620,=. Ik hecht eraan te benadrukken dat tussen u beiden overeengekomen is dat dit niet gezien kan worden als alimentatie (…)”. De betalingen zijn dus geen alimentatie, aldus [gedaagde] .
6.42.
[eiseres] betwist dat dit bedrag is betaald als voorschot op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, met uitzondering van de overboeking van € 2.000 in juli 2022 met als omschrijving ‘
Voorschot verdeling vermogen n.a.v. scheiding’. Zij had slechts een Ziektewetuitkering en was niet in staat om in haar levensonderhoud te voorzien. [gedaagde] heeft daarop maandelijkse betalingen aan [eiseres] gedaan om conform zijn huwelijkse verplichtingen hierin te voorzien, aldus [eiseres] .
6.43.
[eiseres] heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de maandelijkse betalingen gedaan zijn uit hoofde van de wettelijke verplichting tot wederzijdse verzorging tijdens het huwelijk. Dit geldt niet voor het bedrag als voorschot op de verrekening. Dat betekent dat een bedrag van € 2.000 in mindering moet worden gebracht op het bedrag wat [gedaagde] aan [eiseres] verschuldigd is.
Nota’s mediator
6.44.
In zoverre [gedaagde] heeft willen betogen dat hij de nota ten bedrage van € 1.980 van de mediator van [eiseres] nog terug moet krijgen van [eiseres] overweegt de rechtbank als volgt. De betaling is verricht op 24 april 2023, voor de peildatum. Dit betekent dat de kosten van de nota niet tot het te verrekenen vermogen behoort.
Conclusie verrekening
6.45.
De beslissingen over de verrekening komen op het volgende neer:
[gedaagde] ontvangt van [eiseres]
ontvangt van [gedaagde]
Bankrekeningen [gedaagde] € 1.852,44 (zie 6.35)
€ 926,22
Bankrekeningen [eiseres] € 3.832,22 (zie 6.35)
€ 1.916,11
Bankspaarrekeningen [gedaagde] € 2.334,91 (zie 6.37)
€ 1. 167 ,45
IB ’22 [gedaagde] € 18.759 (zie 6.39)
€ 9.379,50
IB ’22 [eiseres] € 1.445 teruggaaf (zie 6.39)
€ 722,50
IB ’23 [gedaagde] € 5.169 x 75% (zie 6.40)
€ 1.938,38
IB ’23 [eiseres] € 358 x 75% teruggaaf (zie 6.40)
€ 134,25
Schenking en Dutchbat [gedaagde] in mindering op de verrekening (zie 6.38)
€ 11.604
Voorschot [gedaagde] in mindering op de verrekening (zie 6.43)
€ 2.000
Totalen
€ 27.694,74
€ 2.093, 67
Totaal door [eiseres] aan [gedaagde] te vergoeden
€ 25.601,07
Bovenstaande komt neer op de verplichting van [eiseres] om € 25.601,07 te betalen aan [gedaagde] . Als [eiseres] dit op dit moment niet kan betalen, komt dit bedrag in mindering op het aandeel in de woning [woonplaats] waar [eiseres] recht op heeft.
Conclusie conventionele- en reconventionele vorderingen
6.46.
Nu de rechtbank de wijze van verdeling en het te verrekenen vermogen heeft bepaald, betekent dit dat de vorderingen van [eiseres] in conventie en de vorderingen van [gedaagde] in reconventie voor het overige worden afgewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
6.47.
[gedaagde] voert verweer tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad. Het zou onomkeerbare gevolgen hebben omdat de woning verkocht kan worden zonder dat de gevolgen daarvan ongedaan kunnen worden gemaakt als een Gerechtshof in hoger beroep anders beslist. Hij kan een dak boven zijn hoofd kwijtraken zonder dat er voor hem een redelijk alternatief op een andere woning bestaat. Het fundamentele recht op woonruimte van [gedaagde] zou zwaarder moeten wegen dat het belang van [eiseres] bij onmiddellijke verkoop van de woning, aldus [gedaagde] .
6.48.
Omdat de rechtbank al bij de beslissing op basis van artikel 3:178 lid 3 BW rekening heeft gehouden met de belangen van partijen zal het vonnis wel uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Proceskosten
6.49.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in de hoofdzaak tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De rechtbank
In het incident
7.1.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
7.2.
wijst het incident voor het overige af,
In conventie en reconventie
7.3.
bepaalt dat ieder van partijen de op zijn/haar naam staande bankrekeningen behoudt,
7.4.
bepaalt dat als er polissen zijn die niet zijn verbonden aan de hypotheek voor de woning te [woonplaats] , ieder van partijen de op zijn/haar naam staande polissen behoudt,
7.5.
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 25.601,07,
7.6.
bepaalt dat als [eiseres] dit op dit moment niet kan betalen, dit bedrag in mindering komt op het aandeel in de woning [woonplaats] waar [eiseres] recht op heeft,
7.7.
bepaalt voor het geval de gezamenlijke bankrekening bij ING (c) nog niet is opgeheven, dat partijen ieder de helft van het batig saldo toekomt, of dat partijen ieder de helft van een negatief saldo dienen te vergoeden, daarna dient deze rekening te worden opgeheven,
7.8.
bepaalt dat de verdeling van de woning [woonplaats] wordt uitgesloten tot 31 december 2026,
7.9.
bepaalt dat als [eiseres] jegens de bank aansprakelijk is voor de hypotheekschuld zij daaruit zal moeten zijn ontslagen op het moment van de verdeling van de woning kan plaatsvinden.
7.10.
bepaalt op voorwaarde dat [gedaagde] dan nog steeds in de mogelijkheid verkeert om de woning over te nemen, dat partijen uiterlijk 1 december 2026 een taxateur aanwijzen om de woning te laten taxeren tegen vrije verkoopwaarde,
7.11.
bepaalt dat de kosten van die taxatie door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft,
Voor het geval toedeling aan [gedaagde] van de woning aan de [adres 1] kan worden gerealiseerd:
7.12.
stelt de wijze van verdeling van de woning aan de [adres 1] als volgt vast:
7.12.1.
bepaalt dat bij van de overwaarde van het appartementsrecht [adres 1] (deze overwaarde bestaande uit de taxatiewaarde na aftrek van de hypothecaire geldlening op het moment van de notariële overdracht aan [gedaagde] en onder bijtelling van de spaaropbouw tot de peildatum) [gedaagde] eerst zijn spaaropbouw vanaf de peildatum tot en met 31 december 2026 mag aftrekken, en [gedaagde] de helft van de resterende overwaarde aan [eiseres] dient te betalen,
7.12.2.
bepaalt dat de levering van het appartementsrecht [adres 1] aan [gedaagde] en betaling aan [eiseres] dient plaats te vinden binnen een maand, nadat [gedaagde] [eiseres] heeft bericht dat hij de woning kan overnemen;
7.12.3.
bepaalt dat de kosten van het notariële transport van het appartementsrecht [adres 1] voor rekening van [gedaagde] komen;
Voor het geval toedeling aan [gedaagde] van de woning aan de [adres 1] niet binnen 1 maand na de taxatie zal zijn gerealiseerd:
7.13.
gelast de wijze van verdeling van de woning als volgt:
7.13.1.
bepaalt voor dat geval dat verkoop van het appartementsrecht [adres 1] geschiedt binnen vier weken nadat de termijn voor notariële overdracht van het aandeel van [eiseres] in [adres 1] aan [gedaagde] is verstreken door middel van een opdracht aan de taxateur/makelaar die de in rechtsoverweging 6.20 gemelde bindende taxatie heeft verricht. Ieder van partijen is gehouden deze taxateur/makelaar (hierna: makelaar) daartoe opdracht te geven;
7.13.2.
bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar een door hem/haar vast te stellen bindende marktconforme vraagprijs bepaalt;
7.13.3.
bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar die naar beste weten en kunnen bindend bepalen;
7.13.4.
bepaalt dat als de verkoopprijs (bindend) is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van het [adres 1] aan derden;
7.13.5.
bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst, van de voormalige echtelijke woning, waarna van een resterende netto-verkoopopbrengst [gedaagde] eerst zijn spaaropbouw vanaf de peildatum tot het moment in levering terug krijgt, en resterende overwaarde gelijk dient te worden verdeeld.
7.13.6.
bepaalt dat iedere partij bij overdracht aan (een) derde(n) gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen.
7.14.
compenseert de proceskosten in conventie en reconventie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.15.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
7.16.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, rechter, bijgestaan door mr. L.M. Garritsen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.