ECLI:NL:RBAMS:2025:6783

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
25/1219
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de rechtmatigheid daarvan

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser, een inwoner van Amsterdam, ontving op 18 december 2024 een naheffingsaanslag van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar het bezwaar werd op 30 januari 2025 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 19 augustus 2025 heeft eiser verklaard dat hij geprobeerd heeft te betalen, maar dat dit niet is gelukt. Hij voerde aan dat de boete onevenredig hoog was in verhouding tot de kosten van de parkeerbelasting van € 0,60 en dat er maatwerk geleverd had moeten worden.

De heffingsambtenaar stelde daarentegen dat eiser verplicht was om de parkeerbelasting te voldoen en dat dit duidelijk was. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij niet de gelegenheid had om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Eiser had andere opties, zoals betalen bij een parkeerautomaat, niet nagegaan. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, ongeacht de intenties van eiser om te betalen. De rechtbank benadrukte dat parkeerbelasting een objectieve belasting is en dat het enkele feit dat eiser niet had betaald voldoende was voor het opleggen van de naheffingsaanslag. Eiser kreeg geen terugbetaling van het griffierecht, en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/1219

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]).

Inleiding

1. Met een besluit van 18 december 2024 heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan eiser opgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Met een besluit van 30 januari 2025 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, de heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Standpunt partijen

5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij heeft geprobeerd om te betalen, maar dat het niet is gelukt. Hij had de intentie om te betalen en onderbouwt dit met een overzicht van betaalregistraties waarmee hij laat zien dat hij altijd bereid is om te betalen. Eiser stelt voorts dat de boete onevenredig hoog is in verhouding tot de zeer geringe kosten van de parkeerbelasting van € 0,60. Er had maatwerk geleverd moeten worden.
6. De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser verplicht was om parkeerbelasting te voldoen en dat dit ook voldoende duidelijk was. Uit het parkeersysteem blijkt dat het kenteken een ruime tijd na het moment van de controle werd aangemeld. Eiser heeft daarom terecht een naheffingsaanslag gekregen. Een technische of menselijke fout is geen reden om geen parkeergeld te betalen. Als eiser niet kan betalen via een parkeerapplicatie, moet hij parkeergeld betalen bij een parkeerautomaat op straat.

Beoordeling door de rechtbank

7. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag aan eiser opgelegd omdat een parkeercontroleur heeft vastgesteld dat de auto van eiser op [datum] 2024 om [tijd] uur ter hoogte van het [adres] te Amsterdam stond geparkeerd, zonder dat de parkeerbelasting was voldaan.
8. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9. Eiser bestrijdt niet dat er op het tijdstip zoals genoemd in de naheffingsaanslag niet is betaald. Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij niet precies weet wat er fout is gegaan. Hij heeft benadrukt dat er in ieder geval geen sprake was van opzet.
10. Wanneer vaststaat dat een parkeerder heeft geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen, kan enkel nog worden geoordeeld dat een naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd wanneer de parkeerder niet in redelijkheid de gelegenheid heeft gehad om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. [1]
11. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat eiser niet de gelegenheid heeft gehad om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Indien het betalen met de parkeerapp niet lukte, had eiser ook andere opties, zoals het betalen bij een parkeerautomaat in de buurt. Niet in geschil is dat eiser die opties niet is nagegaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de naheffingsaanslag niet ten onrechte is opgelegd.
12. Het standpunt van eiser dat er geen sprake was van opzet, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Parkeerbelasting is een zogeheten objectieve belasting en geen boete. Dat betekent dat het niet uitmaakt of eiser opzettelijk geen parkeergeld heeft betaald. Het enkele feit dat hij niet had betaald, is voldoende voor het opleggen van de naheffingsaanslag. Eiser heeft de rechtbank weliswaar duidelijk gemaakt dat hij de bedoeling had om te betalen, zoals hij dat gewoonlijk doet, maar de bedoelingen van eiser geven dus geen aanleiding om de naheffingsaanslag te vernietigen.
13. Eiser stelt tot slot dat de naheffing onevenredig hoog is en dat de heffingsambtenaar maatwerk moet leveren. Eiser benadrukt dat hij normaal altijd zijn parkeergeld heeft betaald en dit moet volgens eiser meegewogen worden.
14. Wanneer er geen parkeergeld is betaald, is de heffingsambtenaar verplicht om een naheffingsaanslag op te leggen, het is een zogenoemde gebonden beschikking. De naheffingsaanslag bestaat uit het parkeertarief van één uur en de kosten van de naheffingsaanslag. De parkeertarieven zijn opgenomen in de Parkeerverordening Amsterdam 2024. De grondslag van de kosten van de naheffingsaanslag ligt besloten in de Gemeentewet en het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen. De wetgever heeft onder ogen gezien dat ook als sprake is van geringe verwijtbaarheid, een gemeente een vast (wettelijk gemaximeerd) bedrag in rekening mag brengen. Gelet hierop heeft de rechtbank geen ruimte om op grond van het evenredigheidsbeginsel de kosten te verlagen. [2]

Conclusie en gevolgen

15. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.A. van der Heijden, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier. Uitgesproken in het openbaar op: 16 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535.
2.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535.