ECLI:NL:RBAMS:2025:6783
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de rechtmatigheid daarvan
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser, een inwoner van Amsterdam, ontving op 18 december 2024 een naheffingsaanslag van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar het bezwaar werd op 30 januari 2025 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 19 augustus 2025 heeft eiser verklaard dat hij geprobeerd heeft te betalen, maar dat dit niet is gelukt. Hij voerde aan dat de boete onevenredig hoog was in verhouding tot de kosten van de parkeerbelasting van € 0,60 en dat er maatwerk geleverd had moeten worden.
De heffingsambtenaar stelde daarentegen dat eiser verplicht was om de parkeerbelasting te voldoen en dat dit duidelijk was. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij niet de gelegenheid had om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Eiser had andere opties, zoals betalen bij een parkeerautomaat, niet nagegaan. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, ongeacht de intenties van eiser om te betalen. De rechtbank benadrukte dat parkeerbelasting een objectieve belasting is en dat het enkele feit dat eiser niet had betaald voldoende was voor het opleggen van de naheffingsaanslag. Eiser kreeg geen terugbetaling van het griffierecht, en het beroep werd ongegrond verklaard.