ECLI:NL:RBAMS:2025:6792

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
23/2417, 24/703
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Bijleveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van omgevingsvergunningen voor ingrijpende verbouwing van een pand in de binnenstad van Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 16 september 2025, met zaaknummers AMS 23/2417 en AMS 24/703, zijn de beroepen van eiseres, een naamloze vennootschap, tegen de weigering van omgevingsvergunningen voor een ingrijpende verbouwing van een pand in de binnenstad van Amsterdam aan de [adres 1], ongegrond verklaard. Eiseres had de vergunningen aangevraagd voor het toevoegen van een vijfde bouwlaag aan het pand, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvragen afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen gebruik te maken van de bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken. Eiseres stelde dat het college geen evenredige belangenafweging had gemaakt en dat de besluiten in strijd waren met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college de aanvragen terecht heeft afgewezen, omdat de voorgenomen verbouwing in strijd was met het bestemmingsplan en de ruimtelijke kwaliteit van het gebied in gevaar zou brengen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de stelling dat het college de woningnood niet had meegewogen, verworpen. De rechtbank concludeert dat de weigering van de omgevingsvergunningen rechtmatig is en dat de besluiten voldoende gemotiveerd zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/2417 en 24/703

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2025 in de zaken tussen

de naamloze vennootschap [bedrijf]., uit [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A. Franken van Bloemendaal),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, het college
(gemachtigde: mr. H.J. van der Wal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de geweigerde omgevingsvergunningen voor een verbouwing van het pand aan de [adres 1] in Amsterdam (het pand).
1.1.
Het college heeft deze aanvragen met de besluiten van 4 juli 2022 en 7 april 2023 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 16 maart 2023 en 19 december 2023 is het college bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld. [1] Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Op de zitting van 19 februari 2024 is de behandeling van de zaak met nummer AMS 23/2417 aangehouden.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 juni 2025 gevoegd op zitting behandeld. Ter zitting waren aanwezig: [de persoon] en mr. A. Franken van Bloemendaal namens eiseres en mr. H.J. van der Wal en mr. drs. E.H. Mattie namens het college.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eiseres is eigenaar van het pand. Op 22 maart 2022 heeft eiseres een eerste aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor een verbouwing van het pand. De voorgenomen verbouwing betrof – kort samengevat – het toevoegen van een vijfde bouwlaag met bestemming daarvan tot woning. De uitvoering daarvan zou hoofdzakelijk bestaan uit het ‘tussenschuiven’ van een extra verdieping. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 4 juli 2022 afgewezen (primair besluit I). Het bezwaar van eiseres is door het college met het besluit van 16 maart 2023 afgewezen (bestreden besluit I).
2.1.
Uit het bestreden besluit I volgt dat het college de aanvraag om een omgevingsvergunning heeft geweigerd vanwege strijd met het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Het college legt hieraan ten grondslag dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan “[bestemmingsplan]” (het bestemmingsplan). Met het realiseren van de extra bouwlaag worden de maximale bouw- en goothoogtes overschreden. Het college heeft besloten geen gebruik te maken van haar bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken. Het college wijst hierbij op de uitgevoerde kwaliteitstoets. Hieruit volgt dat het belang van het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht en het belang van het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat zwaarder wegen dan het belang van de aanvrager bij het verhogen van het pand met een extra bouwlaag. Het college wijst verder op een door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) uitgevoerde toets, waaruit volgt dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.2.
Op 31 januari 2023 heeft eiseres een tweede aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het toevoegen van een vijfde woonlaag aan het pand. Ditmaal zou de uitvoering bestaan uit – kort samengevat – het toevoegen van een extra kapverdieping. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 7 april 2023 afgewezen (primair besluit II). Eiseres heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tijdens deze bezwaarprocedure heeft eiseres op 3 augustus 2023 een gewijzigd bouwplan ingediend en het college verzocht op dit gewijzigde bouwplan te beslissen. De voorgestelde wijziging hangt samen met een second opinion van Pince van der Aa Erfgoedadviesbureau van 25 januari 2023. De wijziging houdt een gewijzigde versie in van het bouwplan zoals ingediend bij de eerste vergunningaanvraag (het ‘tussenschuiven’ van een extra verdieping). Het college heeft met een memo van 20 september 2023 op de second opinion gereageerd. Eiseres heeft op 11 oktober 2023 hierop gereageerd. Het bezwaar van eiseres is door het college met het besluit van 19 december 2023 ongegrond verklaard (bestreden besluit II).
2.3.
Uit het bestreden besluit II volgt dat het college het gewijzigde bouwplan in de beoordeling heeft betrokken. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd op dezelfde gronden als opgenomen in het bestreden besluit I, onder toevoeging van de motivering dat de uitbreiding in de diepte meer dan 2,50 meter bedraagt en uitbreiding in de diepte van gebouwen in het geheel niet is toegestaan in hoeken van bouwblokken.

Standpunt van eiseres

3. Eiseres erkent dat haar bouwplannen in strijd zijn met het bestemmingsplan. Volgens eiseres had het college echter gebruik dienen te maken van haar bevoegdheid daarvan af te wijken. Eiseres voert aan dat de motivering van het college om dat niet te doen tekortschiet. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat het college geen evenredige belangenafweging heeft gemaakt en dat de bestreden besluiten in strijd met het gelijkheidsbeginsel zijn.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag om een omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4.1.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4.2.
Per 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvragen voor een omgevingsvergunning vóór die datum zijn ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [2]
4.3.
Voor de locatie [adres 1] geldt het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’ (het bestemmingsplan). Op het perceel zijn de enkelbestemming ‘Centrum-2’ en dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 7’ en ‘Waarde – Cultuurhistorie’ van toepassing. Daarnaast is sprake van de specifieke bouwaanduiding ‘Orde 3’.
4.4.
Bij verbouwing van een ‘Orde 3’ pand moet worden uitgegaan van behoud en herstel van de oorspronkelijke gevelelementen. In het geval van ingrijpende verbouwing van een ‘Orde 3’ pand, wordt een kwaliteitstoets uitgevoerd. Een ingrijpende verbouwing kan slechts worden toegestaan als uit de toets naar voren komt dat het kwaliteitsniveau van bouwhistorische, cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden zodanig laag is dat een omgevingsvergunning voor ingrijpende verbouwing niet hoeft te worden geweigerd. [3]
4.5.
Gebouwen met de aanduiding ‘Orde 3’ bedragen ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goot- en bouwhoogte. [4] Het is mogelijk om af te wijken van de bouw- en gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan tot een bouwhoogte van 16 meter en een goothoogte van 13,5 meter. [5]
4.6.
De bovenste bouwlaag moet (gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel) vanaf de goot binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden worden gebouwd. Bij een ingrijpende verbouwing moet, wanneer een kap wordt geconstrueerd, de afstand tussen de goot- en bouwhoogte van het gebouw minimaal twee meter te bedragen. [6] Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheid om van deze regels af te wijken.
4.7.
Uitbreiding van de diepte van gebouwen bedraagt maximaal 2,50 meter gemeten vanaf de achtergevel van de belendingen. [7] Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om hiervan af te wijken, voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast. [8] Uitbreiding van de diepte van gebouwen is niet toegestaan in hoeken van bouwblokken. [9] Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheid om van deze regel af te wijken.
4.8.
Het afwijken van de bouwregels is verder alleen mogelijk, als toepassing van die bevoegdheid niet tot gevolg heeft dat de karakteristiek van het stadgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. [10]
4.9.
De aangevraagde omgevingsvergunningen hebben betrekking op de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk” [11] en “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een planologische regeling.” [12] . Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan alleen worden verleend, als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. [13] Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen.
4.10.
De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
De verschillende bouwplannen
4.11.
De rechtbank gaat bij de bespreking van de beroepsgronden telkens uit van de meest recente vergunningaanvraag. De beroepsgronden van eiseres zijn hiertegen gericht en ook ter zitting is dit zo besproken. Het bestreden besluit II vormt dus het uitgangspunt. Daar waar van dit uitgangspunt wordt afgeweken, zal dat expliciet worden vermeld.
Ingrijpende verbouwing?
4.12.
Het college heeft de voorgenomen verbouwing als een ingrijpende verbouwing aangemerkt. In verband met eerdere verbouwplannen (die ook bestonden uit verhoging met één bouwlaag) was voor dit pand reeds in 2018 een kwaliteitstoets uitgevoerd. Het college heeft daarom deze eerder uitgevoerde kwaliteitstoets in de beoordeling van de huidige bouwplannen betrokken.
4.13.
Eiseres betwist dat het om een ingrijpende verbouwing gaat. Een kwaliteitstoets is daarom volgens haar niet vereist. Eiseres heeft in dit verband gewezen op eerder aan het pand uitgevoerde verbouwingen die niet als ingrijpend zijn aangemerkt, terwijl deze grootschalig en ingrijpend waren.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat het college de bouwplannen als een ingrijpende verbouwing heeft mogen aanmerken. Het pand is gelegen in een door UNESCO als werelderfgoed aangewezen gebied. Het voorgenomen bouwplan omvat – kort samengevat – het volbouwen van de achterzijde van de vierde bouwlaag en het aanbrengen van een vijfde bouwlaag. Daarmee is sprake van een aanzienlijke verbouwing die vanaf de straatzijde duidelijk zichtbaar is en daarmee invloed heeft op het straatbeeld. Dat eerdere verbouwingen aan hetzelfde pand door het college niet als ingrijpend zijn aangemerkt, doet hieraan niet af. Dit betreffen immers verbouwingen aan de binnenzijde en achterzijde van het pand die niet in het straatbeeld zichtbaar zijn.
4.15.
Omdat het college de bouwplannen terecht als een ingrijpende verbouwing heeft aangemerkt, mocht het college de kwaliteitstoets in de beoordeling betrekken.
De kwaliteitstoets
4.16.
Uit de kwaliteitstoets volgt – kort samengevat – dat stedenbouwkundig en cultuurhistorisch sprake is van hoge waarde en dat ook bouwhistorisch sprake is van waarde. Architectuurhistorisch is geen sprake van waarde. Het advies houdt in dat ophoging van het pand een onevenredige aantasting van de eerstgenoemde waarden betekent.
4.17.
Volgens eiseres vertoont de kwaliteitstoets zodanige gebreken, dat het college het advies niet zonder meer aan het besluit ten grondslag had mogen leggen. Hiertoe stelt eiseres – onder verwijzing naar een door Pince van der Aa opgestelde second opinion – dat in de kwaliteitstoets niet inzichtelijk en begrijpelijk is gemotiveerd waarom de locatie stedenbouwkundige, cultuurhistorische en bouwhistorische waarden vertegenwoordigt en waarom de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden hoog zijn bevonden. Het college verzuimt bovendien aan te geven hoe de bouwplannen inbreuk maken op deze waarden.
4.18.
Volgens vaste rechtspraak mag het college een advies van een door hem ingeschakelde deskundige in beginsel volgen. Het overnemen van een advies hoeft in beginsel niet nader toegelicht te worden, tenzij het advies naar zijn inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet zonder meer aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies in de kwaliteitstoets inzichtelijk en begrijpelijk zijn gemotiveerd. De rechtbank is niet gebleken dat de kwaliteitstoets naar zijn inhoud of totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet zou hebben mogen overnemen.
4.20.
Dat de door eiseres ingeschakelde deskundige Pince van der Aa tot een andersluidende conclusie komt, betekent niet dat de kwaliteitstoets gebrekkig zou zijn. Hierbij weegt mee dat de opsteller van de kwaliteitstoets uitgebreid en gemotiveerd is ingegaan op de second-opinion en zijn conclusies heeft gehandhaafd. Het college heeft in de second opinion dan ook geen aanleiding hoeven zien voor een ander oordeel.
4.21.
Anders dan eiseres veronderstelt, rust op het college geen verplichting te toetsen wat de impact van het specifieke bouwplan is op de stedenbouwkundige waarden. De rechtbank is van oordeel dat het college, door te verwijzen naar de conclusies uit de kwaliteitstoets, heeft mogen concluderen dat ophoging van het pand niet toelaatbaar is. Onder die omstandigheid behoeft van het college niet te worden verlangd dat zij zich nog zou uitlaten over de wijze waarop die ophoging zou plaatsvinden en de impact die dat op de stedenbouwkundige waarden zou hebben.
Bouwhoogte
4.22.
Eiseres heeft verder gewezen op de omstandigheid dat, ondanks de status van beschermd stadsgezicht, qua bouwhoogte binnen het bestemmingsplan kan worden afgeweken tot een hoogte van 16 meter. Deze mogelijkheid wordt volgens eiseres zinledig als – ondanks die mogelijkheid – wordt vastgehouden aan de bestaande bouwhoogte. Volgens eiseres zou de maximale hoogte van 16 meter als binnen het bestemmingsplan vergeven bouwruimte moeten worden gerekend.
4.23.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt. Het college heeft toegelicht dat de in het bestemmingsplan vermelde maximum binnenplanse afwijkingsmogelijkheid tot 16 meter hoogte, het gevolg is van de plansystematiek. Deze plansystematiek werkt met gemiddelde hoogtes van de betreffende straatwand en levert geen vergeven bouwruimte op. De beoordeling of een verhoging voor een pand mogelijk is, wordt aan de hand van een concrete aanvraag beoordeeld. Het college heeft in dit geval geconcludeerd dat zowel de bouwhoogte van 16 meter als de maximale goothoogte van 13,50 meter in strijd zijn met de planregels. [14] Uit deze regels volgt dat de bouwhoogte en goothoogte ten hoogste de reeds bestaande hoogtes bedragen. Uit de (hiervoor besproken) kwaliteitstoets volgt dat ophoging in dit concrete geval volgens het college ongewenst is. Het college maakt daarom geen gebruik van mogelijkheid om van deze regels in het bestemmingsplan af te wijken. Het college heeft hiermee voldoende toegelicht hoe zij de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van de bouw- en goothoogte heeft afgewogen en heeft besloten die niet toe te passen.
Bouwdiepte
4.24.
Eiseres voert aan dat het college in de bezwaarfase ten onrechte een weigeringsgrond over het overschrijden van bouwdiepte heeft toegevoegd. Deze weigeringsgrond houdt – kort samengevat – in dat uitbreiding in de diepte van het gebouw meer dan 2,50 meter bedraagt en uitbreiding in de diepte van gebouwen in de hoeken van bouwblokken niet is toegestaan.
4.25.
Volgens eiseres had deze weigeringsgrond niet pas in de bezwaarfase aan de weigering mogen worden toegevoegd en is zij daardoor in een slechtere positie komen te verkeren dan voordat zij bezwaar had ingesteld. Volgens eiseres is sprake van schending van het verbod op ‘reformatio in peius’.
4.26.
De rechtbank verwerpt dit standpunt van eiseres. De positie van eiseres is immers niet verslechterd door het instellen van een rechtsmiddel. Deze in de bezwaarfase toegevoegde weigeringsgrond vormt een aanvullende onderbouwing van de weigering. Nu aan eiseres een vergunning is geweigerd en dat in de bezwaarfase niet anders is geworden, is van ‘reformatio in peius’ geen sprake. Het college heeft deze weigeringsgrond daarom ten grondslag mogen leggen aan het besluit.
4.27.
Eiseres stelt zich inhoudelijk op het standpunt dat deze weigeringsgrond niet van toepassing is. Eiseres wijst erop dat in het bestemmingsplan wordt gesproken over de diepte van gebouwen en niet van separate bouwlagen. Omdat de diepte van het gebouw als geheel niet wijzigt, is deze weigeringsgrond niet aan de orde.
4.28.
De rechtbank verwerpt ook dit standpunt van eiseres. Zoals hiervoor is vermeld, houdt het bouwplan in dat de achterzijde van de vierde bouwlaag wordt volgebouwd en dat een vijfde bouwlaag wordt aangebracht. De bouwdiepte van het gebouw neemt daardoor toe. Dat de daaronder gelegen bouwlagen op dit moment reeds een grotere bouwdiepte hebben en dat de plannen die de bestaande grotere bouwdiepte niet overschrijden, betekent niet dat de bouwdiepte van het pand niet toeneemt als gevolg van de toegenomen verbouwing.
Onevenredige gevolgen voor woon- en leefklimaat
4.29.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan tot onevenredige gevolgen voor het woon- en leefklimaat leidt. Het college baseert dit oordeel op een vermeende onevenredige aantasting van de lichttoetreding van de panden aan de [adres 2] en [adres 3]. Eiseres wijst erop dat zij met een rapport heeft onderbouwd dat de lichttoetreding nog steeds acceptabel is en binnen de eisen van het Bouwbesluit 2012 valt.
4.30.
De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Het rapport waarop eiseres wijst, betreft een bezonningsstudie. Zoals het college in het bestreden besluit heeft toegelicht, zijn lichttoetreding en bezonning niet dezelfde begrippen. Het college concludeert dat door ophoging van het pand de lichttoetreding op de panden [adres 2] en [adres 3] verslechtert, waardoor het woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast. De rechtbank acht deze conclusie toereikend gemotiveerd. Dat lichttoetreding naar belendende panden verslechtert, is een logisch gevolg van ophoging van het pand. Het college mag deze omstandigheid in haar belangenafweging meewegen. Daarbij behoeft het college geen doorslaggevende betekenis toe te kennen aan de vraag of de lichttoetreding binnen de eisen van het Bouwbesluit 2012 valt.
4.31.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college, gelet op het voorgaande, voldoende gemotiveerd waarom zij geen gebruik maakt van haar mogelijkheid van het bestemmingsplan af te wijken. Dit geldt zowel voor de motivering van het bestreden besluit I als voor het bestreden besluit II, aangezien de motivering van het college in beide besluiten op dit punt overeenkomt. De besluiten lijden niet aan een motiveringsgebrek.
Geen evenredige belangenafweging?
5. Volgens eiseres heeft geen evenredige afweging van alle belangen plaatsgevonden. Eiseres stelt dat het belang van het creëren van extra woonruimte door het college niet is meegewogen. Dit had volgens eiseres wel gemoeten en ertoe moeten leiden dat de aangevraagde vergunning had moeten worden verstrekt. Eiseres wijst in dit verband op de bestaande woningnood. Het kabinet heeft aangegeven dat, daar waar het kan, woningen opgehoogd moeten worden. Het optoppen van een woning zoals deze sluit aan op die wens.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat het tekort aan woningen niet betekent dat het creëren van woonruimte moet prevaleren boven het belang van ruimtelijke kwaliteit, de cultuurhistorische waarden van het beschermde stadsgezicht en het belang van het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat voor huidige en toekomstige bewoners. De rechtbank is van oordeel dat deze motivering voldoende inzicht biedt in de wijze waarop de verschillende belangen zijn afgewogen. Dat aan het belang van eiseres bij extra woonruimte geen doorslaggevend gewicht is toegekend, maakt de belangenafweging niet onevenredig.
Strijd met gelijkheidsbeginsel?
6. Eiseres voert tot slot aan dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat in vergelijkbare gevallen van ‘Orde 3’ panden wel omgevingsvergunningen zijn verleend voor grootschalige verbouwingen. Eiseres heeft hierbij gewezen op een vergunning voor [adres 4], waarbij de bestaande bouw gesloopt mocht worden en op een vergunning voor [adres 5], waarbij is toegestaan om twee woonlagen toe te voegen.
6.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van vergelijkbare gevallen, op grond waarvan een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel kan worden gedaan. De rechtbank licht dit hierna toe.
6.2.
Voor [adres 4] geldt dat sprake is van herontwikkeling van een bedrijventerrein waarbij de bestaande bouw gesloopt mocht worden. Die omgevingsvergunning is daarmee van volstrekt andere orde dan de gevraagde omgevingsvergunning voor de verbouwing van het onderhavige pand.
6.3.
Bij [adres 5] geldt – kort samengevat – dat sprake is van een vergunning voor het verhogen van een pand van twee etages naar vier etages. Het gaat daarmee – qua verhoudingen – om een niet vergelijkbare verbouwing met het onderhavige pand. Het pand aan de [adres 5] wijkt bovendien qua ligging af van het onderhavige pand. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, gaat het bij het pand aan de [adres 5] om een tussen twee grachten – en daarmee: concentrisch gelegen – straat, terwijl het bij het onderhavige pand gaat om een – radiaal gelegen – straat. Deze straten kennen historisch gezien een andere bouw en daarmee een ander straatbeeld. Bovendien is voor de verbouwing van het pand aan de [adres 5] een kwaliteitstoets uitgevoerd, waarvan de uitkomst positief was. Van vergelijkbare gevallen is daarom ook hier geen sprake.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Het college heeft de omgevingsvergunningen in redelijkheid kunnen weigeren. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Bijleveld, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. van ‘t Hoff, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het beroep tegen het bestreden besluit van 16 maart 2023 is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer AMS 23/2417 en het beroep tegen het besluit van 19 december 2023 is bekend onder zaaknummer AMS 24/703.
2.Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.Dit volgt uit artikel 36.2, onder c en d, van het bestemmingsplan.
4.Dit volgt uit artikel 4.2.5, onder a en b, van het bestemmingsplan.
5.Dit volgt uit artikel 4.4.7 van het bestemmingsplan.
6.Dit volgt uit artikel 4.2.8, onder a en b, van het bestemmingsplan.
7.Dit volgt uit artikel 4.2.8, onder a, van het bestemmingsplan.
8.Dit volgt uit artikel 4.4.1 van het bestemmingsplan.
9.Dit volgt uit artikel 4.2.2 onder a en b, van het bestemmingsplan.
10.Dit volgt uit artikel 4.4 van het bestemmingsplan.
11.Zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
12.Zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo.
13.Zie hiervoor artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo
14.Zie hiervoor artikel 4.2.5 van het bestemmingsplan.