ECLI:NL:RBAMS:2025:6831

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
C/13/760263 / HA ZA 24-1310
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking in het kader van een aannemingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 september 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure over schadevergoeding. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Santema, vorderde schadevergoeding van de gedaagden, waaronder gedaagde 4, die niet verschenen waren. De zaak betreft een misgelopen aannemingsovereenkomst waarbij gedaagde 4 ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt door een overboeking van € 10.250,- van een en/of-rekening naar haar privérekening. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde 4 onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat zij zich bewust was van de financiële problemen van gedaagde 2, die de aannemingsovereenkomst niet nakwam. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde 4 ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van de eiser en heeft haar veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 10.300,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 juli 2023. Daarnaast zijn de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding en de proceskosten. De rechtbank heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, waarbij gedaagde 4 € 878,- moet betalen. De proceskosten zijn begroot op € 5.019,01, die door de gedaagden moeten worden vergoed. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/760263 / HA ZA 24-1310
Vonnis van 10 september 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M. Santema,
tegen
de vennootschap onder firma
1.
[gedaagde 1],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
zonder bekende woonplaats binnen of buiten Nederland,
hierna: [gedaagde 2] ,
3.
[gedaagde 3],
zonder bekende woonplaats binnen of buiten Nederland,
hierna: [gedaagde 3] ,
alle niet verschenen,

4 4. [gedaagde 4] ,

te [woonplaats 2] ,
hierna: [gedaagde 4] ,
advocaat: mr. A.C.E.G. Cordesius,
gedaagde partijen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 juni 2025,
- de akte overlegging productie 6 van [gedaagde 4] .
- de antwoordakte van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is aan [gedaagde 4] de gelegenheid geboden om bij akte uiteen te zetten en toe te lichten – voor zover mogelijk aan de hand van schriftelijke bewijsstukken – wat de reden is geweest voor de overschrijving van € 10.250,- van de en/of-rekening van [gedaagde 2] en [gedaagde 4] ( [rekeningnummer 1] ) naar de privérekening van [gedaagde 4] ( [rekeningnummer 2] ).
2.2.
[gedaagde 4] heeft als aanvullende productie 6 een spreadsheet overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat zij het geld aan [gedaagde 2] heeft gegeven.
Waardering van de akte overlegging productie 6 van [gedaagde 4]
2.3.
De door [gedaagde 4] overgelegde spreadsheat toont een overzicht van overboekingen die zij in de periode van 15 augustus 2022 tot en met 9 september 2022 vanuit haar privérekening zou hebben gedaan naar een andere rekening op haar naam, met rekeningnummer [rekeningnummer 3] . Volgens [gedaagde 4] had [gedaagde 2] een pinpas van laatstgenoemde rekening en gebruikte hij deze voor uitgaven ten behoeve van [gedaagde 1] .
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 4] door overlegging van deze spreadsheet en haar toelichting daarop onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij door de overboeking vanuit de en/of-rekening naar haar privérekening is verrijkt. Allereerst omdat zij geen bankafschriften van deze privérekening heeft overgelegd en de eerder overgelegde bankafschriften van de privérekening [rekeningnummer 3] incompleet zijn, zodat niet kan worden geverifieerd of al de in de spreadsheet vermelde overboekingen en betalingen daadwerkelijk zijn gedaan. Daarnaast valt de uitleg over deze overboekingen niet te rijmen met het eerdere verhaal van [gedaagde 4] . Ter zitting is immers nog naar voren gebracht dat de en/of-rekening is geopend omdat [gedaagde 4] geen geld bestemd voor [gedaagde 1] meer op haar privérekening wilde ontvangen. De en/of-rekening zou speciaal bedoeld zijn geweest voor [gedaagde 2] . Een goede verklaring voor het feit dat de betaling van [eiser] op de en/of-rekening vervolgens toch grotendeels werd doorgesluisd naar haar privérekening(en) heeft [gedaagde 4] in haar akte niet gegeven. Zij stelt nog wel dat [gedaagde 2] de bankpas van de en/of-rekening al vrij snel was verloren, maar dit klopt dan weer niet met haar eerdere stelling (randnummer 12 van de conclusie van antwoord) dat pasnummer [nummer] van de en/of-rekening in gebruik was bij [gedaagde 2] . Op de overgelegde rekeningafschriften is te zien dat met deze pas in oktober 2022 nog betalingen zijn verricht bij tankstations en bouwmarkten.
2.5.
Zoals in 4.12. van het tussenvonnis is overwogen, was [gedaagde 4] op het moment van deze overboekingen ervan op de hoogte dat [gedaagde 2] tekortschoot in de nakoming van de aanneemovereenkomst en moet zij zich hebben gerealiseerd dat [gedaagde 2] het bedrag dat aan haar is doorgestort niet zou kunnen aanwenden om de verbouwing tot een goed einde te brengen of de veroorzaakte schade te herstellen.
2.6.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat [gedaagde 4] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [eiser] en dat zij de schade van [eiser] moet vergoeden tot het bedrag van haar verrijking.
De hoogte van de schadevergoeding
2.7.
De rechtbank is in het tussenvonnis uitgegaan van een overboeking van € 10.250,- van de en/of-rekening naar de privérekening van [gedaagde 4] . Zoals [eiser] in zijn antwoordakte echter terecht heeft aangevoerd is op 5 september 2022 nog een bedrag van € 50,- overgeschreven. Daarmee komt het totale bedrag dat vanuit de en/of-rekening naar [gedaagde 4] is overgemaakt uit op € 10.300,-. [gedaagde 4] zal daarom worden veroordeeld om een schadevergoeding aan [eiser] te betalen van € 10.300,-.
2.8.
In hetgeen verder door [eiser] is aangevoerd in zijn antwoordakte ziet de rechtbank geen aanleiding om terug te komen op het overige dat in het tussenvonnis is overwogen.
De wettelijke rente
2.9.
[eiser] heeft de wettelijke rente gevorderd. Die zal over het bedrag van € 10.300,- worden toegewezen vanaf 16 juli 2023, de datum waarop het verzuim van [gedaagde 4] is ingetreden. Voor een eerdere ingangsdatum bestaat geen grond.
De buitengerechtelijke incassokosten
2.10.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Een vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking valt niet onder de reikwijdte van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. Op grond van dit rapport kan een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten worden toegekend. Voor vaststelling van de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten zal aansluiting worden gezocht bij de in het Besluit bepaalde en door de rechtbank redelijk geachte tarieven. Dit komt in dit geval uit op een bedrag van € 878,00.
De schadevergoedingsplicht van [gedaagde 4] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3]
2.11.
Zoals in 4.2. van het tussenvonnis is overwogen kan [eiser] [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk aanspreken voor een hoofdsom van € 38.960,-, omdat zij tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiser] . De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de betaling van [eiser] uit hoofde van deze overeenkomst voor € 10.300,- aan [gedaagde 4] ten goede is gekomen en dat zij hierdoor ongerechtvaardigd is verrijkt. Tot dit bedrag is [gedaagde 4] mede hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van [eiser] ; daarboven niet. De rechtbank zal daarom [gedaagde 4] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk veroordelen tot betaling van € 10.300,- en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk veroordelen tot betaling van € 28.660,-.
De proceskosten
2.12.
[gedaagde 4] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden geheel in het ongelijk gesteld. Daarom moeten zij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen van [eiser] . De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaardingen
481,01
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
3.035,00
(2,5 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.019,01
2.13.
[gedaagde 4] is verschenen in deze procedure. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn niet verschenen. Daarom wordt de proceskostenveroordeling als volgt gesplitst. Omdat één dagvaarding is uitgebracht aan [gedaagde 1] en aan [gedaagde 2] , één aan [gedaagde 3] en één aan [gedaagde 4] , worden zij afzonderlijk veroordeeld in de (exploot)kosten van de dagvaardingen. Het griffierecht wordt tussen [gedaagde 4] enerzijds en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] anderzijds gesplitst. Dat wil zeggen dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk worden veroordeeld de helft van het griffierecht te betalen, zijnde € 662,50, en [gedaagde 4] eveneens wordt veroordeeld € 662,50 te betalen. [gedaagde 4] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden hoofdelijk veroordeeld in de salariskosten van de advocaat voor het opstellen van de dagvaarding (1 punt) en de nakosten, derhalve € 1.392,-. Tot slot wordt [gedaagde 4] veroordeeld in het salaris van de advocaat voor de mondelinge behandeling en het opstellen van de antwoordakte (1,5 punten), derhalve € 1.821,-.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiser] ,
3.2.
veroordeelt [gedaagde 4] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 10.300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 16 juli 2023, tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 28.660,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 38.960,-, vanaf 14 september 2022 tot 15 juli 2023, en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 28.660,-, met ingang van 16 juli 2023, tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.164,60 aan buitengerechtelijke incassokosten,
3.5.
veroordeelt [gedaagde 4] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 878,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
3.6.
veroordeelt [gedaagde 4] in de proceskosten van [eiser] van € 2.639,17, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 4] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.7.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten van [eiser] van € 169,67, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
3.8.
veroordeelt [gedaagde 3] in de proceskosten van [eiser] van € 155,67, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 3] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.9.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk in de proceskosten van [eiser] van € 662,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.10.
veroordeelt [gedaagde 4] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk in de proceskosten van [eiser] van € 1.392,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.11.
wijst het meer of anders gevorderde af,
3.12.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.T. Hylkema, bijgestaan door mr. R.D. Lok, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025.