ECLI:NL:RBAMS:2025:6867

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
C/13/698576 / HA ZA 21-239 en C/13/748625 / HA ZA 24-301
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vennootschap onder firma en vaststelling van de verdeling tussen vennoten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 augustus 2025 uitspraak gedaan in twee samenhangende zaken met betrekking tot de ontbinding van een vennootschap onder firma (VOF) en de verdeling van het vermogen tussen de vennoten. De rechtbank heeft de VOF ontbonden en de verdeling van het vermogen vastgesteld, waarbij de vorderingen van de partijen zijn beoordeeld. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H.A. Sarolea, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de VOF door opzegging is ontbonden en vroeg om benoeming van een onafhankelijke accountant als vereffenaar. De verweerders, vertegenwoordigd door mr. B. Coskun en mr. S. Besli, hebben ook vorderingen ingediend, waaronder verzoeken om deskundigen te benoemen en om betaling van bedragen door de eiser. De rechtbank heeft in haar vonnis vastgesteld dat de eiser zijn verplichtingen niet is nagekomen, waaronder het betalen van een voorschot voor de benoemde deskundige. Hierdoor heeft de rechtbank de vorderingen van de eiser afgewezen en de VOF ontbonden. De rechtbank heeft de verdeling van het vermogen van de VOF vastgesteld, waarbij de vorderingen op de vennoten zijn berekend. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. In de tweede zaak heeft de rechtbank de vorderingen van de verweerder tot betaling van bedragen door de eiser en de andere verweerder toegewezen, evenals de beslagkosten en proceskosten. De rechtbank heeft de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummers: C/13/698576 / HA ZA 21-239 en C/13/748625 / HA ZA 24-301
Vonnis van 13 augustus 2025
in de zaken van
[eiser],
te [woonplaats] ,
in de zaak 21-239 eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie,
in de zaak 24-301 verwerende partij in conventie en eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. H.A. Sarolea,
en
[verweerder 1],
te [woonplaats] ,
in de zaak 21-239 verwerende partij in conventie en eisende partij in reconventie,
in de zaak 24-301 verwerende partij, niet verschenen,
hierna te noemen: [verweerder 1] ,
advocaat: mr. B. Coskun,
en
[verweerder 2],
te [woonplaats] ,
in de zaak 21-239 verwerende partij in conventie en eisende partij in reconventie,
in de zaak 24-301 eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [verweerder 2] ,
advocaat: mr. S. Besli.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in de zaak 21-239 blijkt uit:
˗ het tussenvonnis van 18 september 2024, waarin een deskundige is benoemd,
˗ de brief van [eiser] van 22 oktober 2024 met het verzoek het te betalen voorschot te verlagen,
˗ de beslissing van de rechtbank van 14 november 2024 waarin dat verzoek is afgewezen,
˗ het bericht van de griffier dat [eiser] het voorschot niet tijdig heeft betaald,
˗ de rolbeslissing van 17 februari 2025 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
˗ de mondelinge behandeling van 5 maart 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Het verloop van de procedure in de zaak 24-301 blijkt uit:
˗ de dagvaarding van 31 januari 2024,
˗ de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid tevens houdende conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie van [eiser] ,
˗ het tegen [verweerder 1] verleende verstek,
˗ het antwoord in incident van [verweerder 2] ,
˗ het tussenvonnis waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
˗ de mondelinge behandeling van 5 maart 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.3.
De rechtbank heeft de incidentele vordering van [eiser] in de zaak 24-301 aangemerkt als verweer in de hoofdzaak en de zaak op de rol geplaatst voor antwoord in reconventie. Het antwoord in incident dat [verweerder 2] toen heeft ingediend heeft de rechtbank daarom aangemerkt als conclusie van antwoord in reconventie. [verweerder 2] heeft daarna en ook tijdens de mondelinge behandeling niet verzocht om nog processtukken te mogen indienen.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald in beide zaken.

2.De vorderingen

2.1.
In haar tussenvonnis van 15 juni 2022 in de zaak 21-239 heeft de rechtbank de vorderingen weergegeven na wijziging tijdens de mondelinge behandeling van 25 april 2022. Voor het overzicht vat de rechtbank deze gewijzigde vorderingen en de vorderingen in de zaak 24-301 hieronder samen.
2.2.
[eiser] vordert in de zaak 21-239 samengevat:
a. een verklaring voor recht dat de vennootschap onder firma door opzegging is ontbonden, althans deze te ontbinden,
b. een onafhankelijke accountant als vereffenaar te benoemen voor vereffening en verdeling van het vermogen,
c. partijen te veroordelen tot medewerking aan het onderzoek van de vereffenaar,
d. de vennootschappelijke gemeenschap te verdelen, in die zin dat de daaraan verbonden onderneming aan [eiser] wordt toegedeeld, tegen een door [eiser] aan [verweerder 1] en [verweerder 2] te betalen vergoeding van hun inbreng, te vermeerderen met de waarde van hun aandeel in de vennootschap,
e. een verklaring voor recht dat [verweerder 1] en [verweerder 2] ieder gerechtigd zijn tot een aandeel van een derde in het vermogen van de vennootschap,
f. [verweerder 1] en [verweerder 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
2.3.
[verweerder 1] en [verweerder 2] vorderen in de zaak 21-239 samengevat:
g. de heer Ulutuz als deskundige te benoemen om ieders inbreng in de vennootschap vast te stellen,
h. partijen te veroordelen om de door de accountant opgevraagde stukken tijdig aan te leveren en alle vragen van de accountant tijdig te beantwoorden, zulks voor [eiser] op straffe van een dwangsom;
i. [eiser] te veroordelen om € 656.000,00 aan de vennootschap (terug) te betalen;
j. [eiser] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met rente.
2.4.
Verder vordert [verweerder 1] in de zaak 21-239 samengevat:
k. [eiser] te veroordelen tot afgifte aan [verweerder 1] van de algehele administratie over het jaar 2020 tot en met heden.
2.5.
[verweerder 2] vordert in de zaak 24-301 samengevat:
l. [eiser] te veroordelen tot betaling van € 123.563,93 aan [verweerder 2] , vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 5 januari 2024,
m. [eiser] te veroordelen tot vergoeding van € 2.010,63 aan buitengerechtelijke incassokosten aan [verweerder 2] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 dagen na het vonnis,
n. [verweerder 1] te veroordelen tot betaling van € 50.916,08 aan [verweerder 2] , vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 5 januari 2024,
o. [verweerder 1] te veroordelen tot vergoeding van € 1.284,16 aan buitengerechtelijke incassokosten aan [verweerder 2] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 dagen na het vonnis,
p. [eiser] en [verweerder 1] te veroordelen in de proceskosten,
q. subsidiair [eiser] en [verweerder 1] te veroordelen tot betaling van alle genoemde bedragen aan de vennootschap.
2.6.
[eiser] vordert in de zaak 24-301 samengevat:
r. het gelegde conservatoire beslag op te heffen,
s. [verweerder 2] te veroordelen in de volledige proceskosten.

3.De verdere beoordeling

3.1.
In beide zaken gaat het om de ontbinding, vereffening en verdeling van de vennootschap onder firma [naam vof] ( [naam vof] ), waarvan [eiser] , [verweerder 1] en [verweerder 2] de vennoten zijn. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank al de inbreng en onttrekkingen van de vennoten vastgesteld. Zij heeft een deskundige benoemd om een slotbalans op te maken, maar [eiser] heeft het voor hem vastgestelde voorschot niet betaald.
3.2.
Partijen hebben de rechtbank niet veel informatie gegeven over het verloop van hun samenwerking. De vennootschap hield zich bezig met de aankoop, verbouwing en verkoop van vastgoed. Het lijkt erop dat [eiser] zich vooral richtte op de aankoop en verkoop, terwijl [verweerder 1] en [verweerder 2] de verbouwingen uitvoerden. Concreet ging het om een woning met twee garages in Zwanenburg en een woning in Den Haag.
3.3.
Aanvankelijk heeft [eiser] gevorderd dat de onderneming aan hem zou worden toebedeeld tegen een aan [verweerder 1] en [verweerder 2] te betalen vergoeding. In haar tussenvonnissen van 15 juni 2022 en 22 september 2022 heeft de rechtbank al overwogen dat en waarom voortzetting van de onderneming niet meer aan de orde is. Partijen hebben vervolgens alleen nog verder geprocedeerd over de vereffening en verdeling van het vermogen.
3.4.
Partijen hebben hun aandacht vooral besteed aan een grote hoeveelheid incidentele en reconventionele vorderingen, een kort geding en in het geval van [verweerder 2] een nieuwe procedure en een debat over de toelaatbaarheid daarvan. Over de kernvraag, de samenstelling van het vermogen van de vennootschap, hebben zij nauwelijks feiten aangevoerd. Er zou nog een bedrag van ongeveer € 50.000 in depot zijn bij een notaris, in afwachting van een geschil over de oplevering van de woning in Den Haag. Ook zou er nog ongeveer € 30.000 zijn van een garage in Zwanenburg. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen over deze feiten, die toch duidelijk zouden moeten vaststaan, niets concreets kunnen verklaren.
3.5.
[eiser] heeft bij herhaling gevraagd terug te komen van de vaststelling van de inbreng van [verweerder 2] , omdat daarvan volgens hem nog een bedrag van € 76.000 moet worden afgetrokken. Dat bedrag is uit de verkoopopbrengst van een woning aan schuldeisers van [verweerder 2] betaald. In haar tussenvonnis van 28 juni 2023 heeft de rechtbank echter als uitgangspunt genomen dat [verweerder 2] € 268.104,90 heeft ingebracht, welk bedrag [eiser] als juist heeft erkend. [eiser] kan van die erkenning niet terugkomen en in dat bedrag is al rekening gehouden met de betaling van € 76.000 aan schuldeisers van [verweerder 2] . Dat heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 18 september 2024, na een rechterswissel en dus als een soort second opinion, nogmaals uitgelegd. Toch blijft [eiser] erop aansturen dat een deskundige deze kwestie opnieuw beziet en wilde hij tijdens de mondelinge behandeling van 5 maart 2025 het debat hierover heropenen. De rechtbank blijft echter bij haar oordeel.
3.6.
Bij het eindigen van de vennootschap is iedere vennoot in het vermogen van de vennootschap gerechtigd voor de bedragen waarvoor hij in de boeken is gecrediteerd, vermeerderd of verminderd met zijn aandeel in de winst of het verlies. Dat staat in artikel 14 lid 2 van de vennootschapsovereenkomst. Het aandeel in de winst of het verlies bedraagt voor iedere vennoot een derde. Dat staat in artikel 10 lid 5 van de vennootschapsovereenkomst.
3.7.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnissen al de inbreng en onttrekkingen van de vennoten berekend, en daarmee voor welke bedragen de vennoten in de boeken zijn gecrediteerd. Artikel 5 lid 3 van de vennootschapsovereenkomst bepaalt dat de onttrekkingen gelden als schuld aan de vennootschap:
‘Voor wat betreft hun onderlinge rechtsverhouding beschouwen de vennoten het bedrag dat ieder hunner volgens zijn kapitaalrekening toekomt, als schuld van de vennootschap, en het bedrag dat ieder van hunner volgens zijn kapitaalrekening eventueel verschuldigd mocht zijn, als schuld aan de vennootschap.’
3.8.
Over de omvang van de winst of het verlies zal de rechtbank geen beslissing kunnen geven omdat [eiser] het voorschot voor de benoemde deskundige niet heeft betaald. Nu de procedure al vier jaar duurt zal de rechtbank eindvonnis wijzen. Zij zal over alle vorderingen beslissen en de verdeling van het vermogen van de vennootschap voor zover mogelijk uitspreken. Dit leidt tot de volgende beslissingen.
In de zaak 21-239
3.9.
De
onder a.genoemde primaire vordering wordt afgewezen en de onder a. genoemde subsidiaire vordering wordt toegewezen. In 4.5 en 4.6 van haar tussenvonnis van 15 juni 2022 heeft de rechtbank overwogen dat en waarom de vennootschap niet al was ontbonden maar dat zij deze zal ontbinden. Die ontbinding wordt uitgesproken in het dictum van dit vonnis.
3.10.
De
onder b. en c.genoemde vorderingen worden afgewezen. In 4.8 van haar tussenvonnis van 15 juni 2022 heeft de rechtbank overwogen dat en waarom zij geen vereffenaar zal benoemen.
3.11.
De
onder d.genoemde door [eiser] gevorderde verdeling zal de rechtbank voor zover mogelijk uitspreken. De rechtbank heeft in 4.9 van het tussenvonnis van 15 juni 2022 overwogen dat daarvoor een slotbalans moet worden opgemaakt door een deskundige. In het tussenvonnis van 28 september 2024 heeft zij een deskundige benoemd en [eiser] opgedragen voor hem het voorschot te betalen. [eiser] heeft eerst gevraagd het voorschot te verlagen. Na afwijzing van dat verzoek heeft hij het voorschot onbetaald gelaten.
3.12.
Wanneer een partij het voorschot niet binnen de daarvoor gestelde termijn voldoet, kan de rechter daaruit op grond van artikel 188 lid 2 Rv de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. De wet geeft geen basis om, zoals [verweerder 1] heeft verzocht, een partij op straffe van een dwangsom te veroordelen om het voorschot alsnog te betalen. Bovendien kan een dwangsom op grond van artikel 611a lid 1 Rv niet worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom.
3.13.
[verweerder 1] en [verweerder 2] hebben niet aangeboden het voorschot zelf te betalen. Ook hebben zij in reconventie geen vorderingen voor de vereffening van de vennootschap ingesteld, waarvoor de rechtbank een deskundigenbericht zou kunnen bevelen. De benoeming van een deskundige is daarmee van de baan en de rechtbank zal daaruit ten opzichte van [eiser] de gevolgtrekking maken die zij geraden acht.
3.14.
Die gevolgtrekking is dat de slotbalans van de vennootschap luidt volgens de inbreng en onttrekkingen van de vennoten, vermeerderd of verminderd met de winst of het verlies gedurende haar bestaan (hierna: het exploitatiesaldo). De inbreng en onttrekkingen heeft de rechtbank in haar tussenvonnissen van 28 juni 2023 en 28 september 2024 vastgesteld. Voor het exploitatiesaldo zal de rechtbank volstaan met de bepaling dat dit voor een derde voor rekening van iedere vennoot komt.
3.15.
Concreet betekent dit dat het vermogen van de vennootschap als volgt wordt vastgesteld. De vennootschap heeft een vordering op [eiser] van € 239.717,18, een vordering op [verweerder 1] van € 167.069,33 en een schuld aan [verweerder 2] van € 63.323,75. Het vermogen van de vennootschap bedraagt dus € 343.462,76, bestaande uit vorderingen op [eiser] en [verweerder 1] verminderd met de inbreng van [verweerder 2] , en vervolgens vermeerderd of verminderd met het exploitatiesaldo.
3.16.
De rechtbank verdeelt dit vermogen door het voor een derde toe te delen aan iedere vennoot, dus aan iedere vennoot € 114.487,59 plus een derde deel van het exploitatiesaldo. Op het resultaat moeten voor [eiser] en [verweerder 1] hun schulden aan de vennootschap worden toegerekend. De resterende vorderingen van de vennootschap op [eiser] en [verweerder 1] worden aan [verweerder 2] toegedeeld.
aandeel
saldo inbreng
restant vordering
[eiser]
114.487,59
-239.717,18
-125.229,59
[verweerder 1]
114.487,59
-167.069,33
-52.581,74
[verweerder 2]
114.487,59
63.323,75
177.811,34
Aan [verweerder 2] worden dus toegedeeld een vordering op [eiser] van € 125.229,59 en een vordering op [verweerder 1] van € 52.581,74, vermeerderd of verminderd met een derde van het exploitatiesaldo. Aan [eiser] en [verweerder 1] wordt ieder toegedeeld een derde van het exploitatiesaldo.
3.17.
De
onder e.genoemde vordering wordt afgewezen. In 4.15 van haar tussenvonnis van 15 juni 2022 heeft de rechtbank overwogen dat en waarom zij geen verklaring voor recht zal geven dat partijen ieder gerechtigd zijn tot een aandeel van een derde in het vermogen van de vennootschap.
3.18.
De
onder g. en h.genoemde vorderingen worden afgewezen. In het tussenvonnis van 28 juni 2023 heeft de rechtbank de onttrekkingen aan en de inbreng in de vennootschap vastgesteld. In het tussenvonnis van 28 september 2024 heeft zij deze vaststelling herhaald. Er bestaat daarmee geen belang meer bij de vordering om de heer Ulutuz als deskundige te benoemen om ieders inbreng in de vennootschap vast te stellen.
3.19.
De
onder i.genoemde vordering wordt afgewezen. In 4.19 en 4.20 van het tussenvonnis van 15 juni 2022 heeft de rechtbank overwogen dat de opnames van [eiser] van € 656.000,00 in strijd met artikel 6 lid 1 van de vennootschaps-overeenkomst zijn gedaan, voor zover zij het door [verweerder 2] goedgekeurde bedrag van € 193.000,00 te boven gingen. Omdat de vennootschap wordt ontbonden en het vermogen van de gemeenschap zou worden vereffend, zag de rechtbank geen aanleiding [eiser] te veroordelen tot terugbetaling. Die aanleiding bestaat ook in dit eindvonnis niet, aangezien de rechtbank zal bepalen hoe het vermogen van de vennootschap moet worden verdeeld.
3.20.
De
onder k.genoemde vordering wordt afgewezen. In 4.23 van haar tussenvonnis van 15 juni 2022 heeft de rechtbank overwogen dat en waarom zij [eiser] niet zal veroordelen tot afgifte van de algehele administratie over het jaar 2020 tot en met heden. Ook in de verdere procedure heeft [verweerder 1] nagelaten concreet te maken welke informatie thans nog ontbreekt.
3.21.
De
onder f.en
onder j.genoemde vorderingen worden afgewezen. De rechtbank zal de proceskosten in conventie en in reconventie zo compenseren dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Het gaat hier om de afwikkeling van een vennootschap waarin alle partijen een aandeel hadden en waarin geen van hen een deugdelijke administratie heeft gevoerd. Daarom kan niet gezegd worden dat een van hen in het gelijk of ongelijk is gesteld.
In de zaak 24-301
3.22.
In deze procedure vordert [verweerder 2] om [eiser] en [verweerder 1] te veroordelen tot betaling van de bedragen die de rechtbank in haar tussenvonnissen heeft berekend als hun inbreng min hun onttrekkingen. [verweerder 2] vordert € 123.563,93 van [eiser] en € 50.916,08 van [verweerder 1] , te vermeerderen met incassokosten en wettelijke handelsrente.
3.23.
[eiser] voert aan dat [verweerder 2] niet op grond van artikel 3:171 BW ten behoeve van de vennootschap een vordering tegen hem heeft kunnen instellen. Voor zover [verweerder 2] op grond van artikel 3:185 BW verdeling van de gemeenschap vordert, is deze volgens [eiser] reeds onderwerp van zaak 21-239. Het artikel biedt geen grondslag voor het innen van een vordering van de ene deelgenoot tegen de ander. Inhoudelijk voert [eiser] aan dat [verweerder 2] voor de onderbouwing van zijn vordering niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar het tussenvonnis, omdat dit geen gezag van gewijsde heeft en omdat de daarin genoemde bedragen niet gelijk zijn aan het te verdelen vermogen.
3.24.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Hierboven in 3.16 heeft de rechtbank de verdeling van het vermogen van de vennootschap bepaald en daarbij aan [verweerder 2] toegedeeld een vordering op [eiser] van € 125.229,59 en een vordering op [verweerder 1] van € 52.581,74. Met de uitspraak in de zaak 21-239 gaan deze vorderingen van de vennootschap over op [verweerder 2] , zodat hij daarvan uit eigen hoofde nakoming kan vorderen.
3.25.
Deze bedragen zijn iets hoger dan wat [verweerder 2] in de dagvaarding vordert, want de optelling in alinea 1.12 van de dagvaarding klopt niet helemaal. De rechtbank merkt dit aan als een kennelijke rekenfout en zal de vorderingen genoemd
onder l.en
onder n.toewijzen volgens de in dit vonnis berekende bedragen. De subsidiaire vordering genoemd
onder q.zal de rechtbank afwijzen.
3.26.
[verweerder 2] heeft deze vorderingen echter niet kunnen instellen namens de vennootschap of als verdeling van het vermogen van de vennootschap. De rechten gaan pas door de toedeling in de uitspraak in de zaak 21-239 op hem over. [eiser] is daarom geen buitengerechtelijke incassokosten en geen wettelijke rente verschuldigd geworden. De rechtbank zal de vorderingen genoemd
onder o.en
onder p.afwijzen.
3.27.
Op grond van het voorgaande worden de in reconventie
onder r.genoemde vordering tot opheffing van de beslagen en de
onder s.genoemde proceskostenveroordeling afgewezen.
3.28.
[verweerder 1] is in deze zaak niet verschenen, zodat de rechtbank de vorderingen tegen hem moet toewijzen tenzij deze haar ongegrond voorkomen. Gegeven de nauwe samenhang met de vorderingen tegen [eiser] oordeelt de rechtbank hierover hetzelfde als over de vorderingen tegen [eiser] .
3.29.
[verweerder 2] vordert [eiser] en [verweerder 1] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 331,00 voor griffierecht en € 1.929,00 voor salaris advocaat (1,0 punt × € 1.929,00), totaal € 2.260,00.
3.30.
[eiser] en [verweerder 1] worden grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [verweerder 2] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
271,94
- griffierecht
2.626,00
- salaris advocaat in conventie
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00)
- salaris advocaat in reconventie
614,00
(1 punt × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
7.547,94
3.31.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.32.
De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Wat de één betaalt hoeft de ander niet meer te betalen.

4.De beslissing

De rechtbank
In de zaak 21-239
4.1.
ontbindt de vennootschap onder firma [naam vof] ,
4.2.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast als overwogen in 3.16,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
compenseert de proceskosten in conventie en in reconventie zo dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
4.5.
wijst het in conventie en reconventie meer of anders gevorderde af.
In de zaak 24-301
4.6.
veroordeelt [eiser] om aan [verweerder 2] te betalen een bedrag van € 125.229,59,
4.7.
veroordeelt [verweerder 1] om aan [verweerder 2] te betalen een bedrag van € 52.581,74,
4.8.
veroordeelt [eiser] en [verweerder 1] hoofdelijk in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 2.260,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.9.
veroordeelt [eiser] en [verweerder 1] hoofdelijk in de proceskosten van € 7.547,94, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] en [verweerder 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.10.
veroordeelt [eiser] en [verweerder 1] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.11.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.12.
wijst het in conventie en reconventie meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Bolkestein, rechter, bijgestaan door mr. W.B. Fonville, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025.
de griffier is niet in staat deze uitspraak te ondertekenen