ECLI:NL:RBAMS:2025:6869

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
C/13/766104 / HA ZA 25-843
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de voormalige echtelijke woning en financiële vorderingen tussen ex-partners

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee ex-partners over de verdeling van hun voormalige echtelijke woning en financiële vorderingen. De eiser, [eiser], heeft verzocht om de verdeling van de woning, die buiten de echtscheiding was gehouden, en vordert daarnaast betaling van twee geldelijke vorderingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning zal worden verkocht aan een derde tegen een marktconforme prijs, waarbij een onafhankelijke makelaar zal worden benoemd om de verkoop te begeleiden. De rechtbank heeft de vordering tot betaling van € 2.846,87 toegewezen, maar de overige vorderingen zijn afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de eiser zwaarder wegen dan die van de gedaagde, en dat er geen reden is om de woning onverdeeld te laten. De gedaagde, [gedaagde], heeft verweer gevoerd en gesteld dat zij niet in staat is om een andere woning te vinden, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar standpunt te onderbouwen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/766104 / HA ZA 25-843
Vonnis van 20 augustus 2025
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats 1] (Japan),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. Y.M. van Vliet,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.P. van Stralen.

1.Kern van de zaak

1.1.
Partijen zijn getrouwd geweest en hebben samen een dochter. Bij hun scheiding hebben zij afgesproken dat [gedaagde] (voorlopig) in de voormalige echtelijke woning zou blijven wonen en de woning buiten de verdeling zou blijven. [eiser] wil deze afspraak herzien en vordert verdeling van de woning. Ook vordert hij betaling van
€ 2.846,87 en € 10.015,19, omdat hij meent dat het om kosten gaat die voor rekening van [gedaagde] moeten komen. Hij vordert verder aanzuivering van het negatieve saldo op de gezamenlijke rekening van partijen en medewerking aan de opheffing daarvan.
1.2.
De rechtbank zal de verdeling van de voormalige echtelijke woning uitspreken en de wijze van verdeling als volgt vaststellen. De woning zal worden verkocht aan een derde tegen een marktconforme koopprijs, waarna de netto-verkoopopbrengst tussen partijen zal worden verdeeld. De rechtbank benoemt een onafhankelijke makelaar om partijen bij dit traject te begeleiden. De vordering tot betaling van € 2.846,87 zal worden toegewezen. De overige vorderingen worden afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 7 mei 2025;
- de conclusie van antwoord; en
- de akte overlegging aanvullende producties van [eiser] van 27 juni 2025.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn in 2011 getrouwd in een algehele gemeenschap van goederen.
3.2.
Partijen zijn in 2022 van elkaar gescheiden en hebben in een echtscheidingsconvenant (hierna: het ‘convenant’) afspraken gemaakt over de verdeling van hun vermogen en het gebruik van de voormalige echtelijke woning gelegen aan de [adres 1] (hierna: ‘de woning’).
3.3.
In artikel 4.4. van het convenant hebben partijen afgesproken dat de woning buiten de echtscheiding en verdeling wordt gehouden en deze ook na de scheiding aan partijen in gezamenlijk eigendom blijft toebehoren. In artikel 4.9. van het convenant hebben partijen afgesproken dat zij de afspraak om de woning onverdeeld te laten jaarlijks in januari zullen bespreken en dan opnieuw zullen beslissen of zij deze afspraak ongewijzigd laten of andere afspraken willen maken.
3.4.
In artikel 6.3. en 6.4. van het convenant hebben partijen afgesproken dat de rekening “
Privelimiet plus gezamenlijke rekening bij ABN AMRO”voor ieder de helft aan hen wordt toebedeeld. Volgens het convenant bedraagt het saldo - € 10.816,50 (negatief).
3.5.
[eiser] heeft [gedaagde] per e-mail van 3 september 2024 bericht dat hij de afspraak om de woning onverdeeld te laten wil herzien, door middel van verkoop van de woning aan [gedaagde] of een derde.
3.6.
[gedaagde] woont op dit moment nog steeds in de woning. [eiser] woont met hun dochter in [woonplaats 1] .

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert, samengevat en na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt tot nakoming van het convenant in de zin dat de woning aan een derde wordt verkocht, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 25.000,-;
II. voor zover noodzakelijk, de verdeling van de woning bepaalt;
III. bepaalt dat de woning binnen twee weken na het vonnis aan een derde wordt verkocht en in dat kader:
[gedaagde] veroordeelt om samen met [eiser] de verkoopopdracht voor de woning te ondertekenen en af te geven aan makelaar Peters & Partners;
[gedaagde] veroordeelt om mee te werken aan de verkoop en overdracht van de woning;
[gedaagde] veroordeelt om mee te werken aan de totstandkoming en ondertekening van de verkoopovereenkomst van de woning tegen een door de makelaar bepaalde marktconforme verkoopprijs;
[gedaagde] veroordeelt om mee te werken aan de levering van de woning aan de toekomstige koper ten overstaan van een door de koper aan te wijzen notaris;
voor zover [gedaagde] niet binnen twee weken aan de veroordelingen onder a tot en met d voldoet, vervangende toestemming verleent voor de verkoop van de woning tegen een door voornoemde makelaar te bepalen marktconforme prijs;
aan de niet-nakoming van de veroordelingen onder a tot en met d een dwangsom verbindt van EUR 250,- per dag met een maximum van EUR 25.000,-;
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van EUR 2.846,87 aan [eiser] ;
V. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van EUR 10.015,19 aan [eiser] ; en
VI. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van EUR 5.249,53 aan de gemeenschap door storting van dit bedrag op hun gezamenlijke rekening en medewerking aan de opheffing van deze rekening, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 25.000,-,
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen onder I, II, III, V en VI.
Primair verzoekt zij de rechtbank om deze vorderingen af te wijzen. Subsidiair verzoekt zij de rechtbank – wat betreft de vorderingen onder I, II en III – om een alternatieve wijze van verdeling vast te stellen die erop neerkomt dat een onafhankelijke makelaar wordt benoemd om de woning te taxeren en dat zij vanaf de datum van taxatie zes maanden de gelegenheid krijgt om [eiser] op basis van die waarde uit te kopen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Verdeling van de woning (vordering I, II en III)
5.1.
[eiser] vordert verdeling van de woning op grond van artikel 3:185 lid 1 BW. Hij wil financieel niet langer aan [gedaagde] verbonden blijven. Hij heeft er geen vertrouwen in dat zij goed met de woning omgaat, omdat zij de woning zonder zijn medeweten via Facebook te huur heeft aangeboden en er zonder zijn medeweten een derde in de woning heeft gewoond. Ook heeft [eiser] financiële middelen nodig om zijn hoge lasten in [woonplaats 1] te kunnen blijven dragen, waaronder de schoolkosten van hun gezamenlijke dochter.
5.2.
[gedaagde] verzet zich tegen de gevorderde verdeling van de woning. Zij voert aan dat haar belangen bij het onverdeeld houden van de woning aanmerkelijk groter zijn dan de belangen van [eiser] bij verdeling (artikel 3:178 lid 3 BW). [gedaagde] stelt dat zij op dit moment niet in staat is om een andere woning te vinden, omdat zij als ondernemer nog niet lang genoeg een stabiel inkomen heeft en een negatieve registratie bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) heeft. Het gevolg van toewijzing van de gevorderde verdeling zou volgens [gedaagde] zijn dat zij op straat komt te staan. [gedaagde] hoopt nog twee jaar in de woning te kunnen blijven wonen en deze daarna zelf over te nemen als haar financiële situatie dat tegen die tijd toelaat. Verder voert [gedaagde] aan dat het ook in het belang van hun gezamenlijke dochter is dat zij in de woning blijft wonen, zodat zij haar in Nederland een geschikte verblijfplek kan bieden.
5.3.
Als uitganspunt geldt op grond van artikel 3:178 lid 1 BW dat iedere deelgenoot altijd verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen. Lid 3 vormt hierop een uitzondering voor het geval dat de door een verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend. Naar het oordeel van de rechtbank is van deze uitzondering geen sprake. Partijen zijn het erover eens dat bij verkoop van de woning een overwaarde zal resteren van tussen de € 150.000,- en € 200.000,-. [gedaagde] heeft niet inzichtelijk gemaakt dat zij, ondanks deze te verwachten overwaarde, niet in staat is om een andere huur- of koopwoning te vinden. Zij stelt weliswaar dat zij een negatieve BKR-registratie heeft en daardoor geen woning kan vinden, maar heeft geen stukken van deze BKR-registratie ingediend. Evenmin heeft zij stukken ingediend waaruit blijkt dat zij tevergeefs heeft geprobeerd een woning te vinden. [gedaagde] heeft op de zitting een bewijsaanbod gedaan, maar dit zal worden gepasseerd. In het verlengde van het door haar gevoerde verweer, ligt het op haar weg om haar standpunten nader te onderbouwen en daartoe de schriftelijke stukken die in haar bezit zijn vóór de mondelinge behandeling in te dienen. Het is dus niet vast komen te staan dat [gedaagde] bij verkoop van de woning aan een derde niet in staat zal zijn om een andere woning te vinden. De uitzondering van artikel 3:178 lid 3 BW is daarom niet van toepassing. Dit betekent dat de rechtbank de verdeling op grond van artikel 3:185 lid 1 BW zal vaststellen.
5.4.
Omdat partijen over de wijze van verdeling niet tot overeenstemming zijn gekomen, zal de rechtbank deze vaststellen. De rechtbank dient daarbij rekening te houden met de belangen van partijen en het algemeen belang (artikel 3:185 lid 1 BW).
5.5.
Op grond van een afweging van de hiervoor genoemde belangen is de rechtbank van oordeel dat verkoop van de woning aan een derde de enige geschikte wijze van verdeling is. [gedaagde] stelt weliswaar dat zij de woning zelf zou willen overnemen, maar niet is gebleken dat zij daartoe in staat is, althans niet tegen een marktconforme koopprijs. De WOZ-waarde van de woning bedroeg in 2024 € 562.000,- en partijen verwachten dat de marktwaarde inmiddels een stuk hoger ligt. Het aandeel van [gedaagde] in een overwaarde van tussen de € 150.000,- en € 200.000,- (de helft) zal onvoldoende zijn om [eiser] uit te kopen. Dat zij voor het restant over voldoende financiële middelen beschikt is door [eiser] gemotiveerd bestreden. Vaststaat ook dat [gedaagde] bij een bank heeft geprobeerd een hypotheek te krijgen, maar dat dit niet is gelukt. Zij heeft verder een toezegging voor een lening van een bedrijf van een vriend van € 150.000,- ingediend, maar dat is – ook samen met haar aandeel in de te verwachten overwaarde – onvoldoende om de woning te kunnen overnemen. Mede gelet op de door [eiser] aangevoerde belangen (zie 5.1 hiervoor), zal de rechtbank daarom bepalen dat de verdeling zal plaatsvinden door middel van verkoop aan een derde tegen een marktconforme koopprijs.
5.6.
Verkoop zal plaatsvinden door een gezamenlijke opdracht van partijen aan een makelaar. De rechtbank is het met [gedaagde] eens dat dit een onafhankelijke makelaar moet zijn. Omdat partijen over de persoon van de makelaar niet tot overeenstemming zijn gekomen, zal de rechtbank in dit vonnis een makelaar benoemen. Partijen zullen daarna in overleg met de makelaar de vraagprijs bepalen. Als partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, dan zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een door de makelaar te bepalen marktconforme vraagprijs. Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt. Als partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen. Partijen zijn gehouden aan deze verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken. Iedere partij is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten van de verkoop en levering te dragen. Na verkoop en overdracht van de woning wordt de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire schulden, gelijkelijk tussen partijen verdeeld, dan wel zal ieder van partijen de helft van de restschuld als eigen schuld dragen en betalen.
5.7.
De rechtbank zal aan de medewerking van [gedaagde] aan de verkoop en overdracht van de woning geen dwangsom verbinden. De rechtbank zal ook niet bepalen dat als zij niet meewerkt aan de verkoop en/of de overdracht van de woning, het vonnis in de plaats treedt van door haar opgemaakte (notariële) akten. [eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dit noodzakelijk is, in aanvulling op de door de rechtbank bepaalde verdeling. Bovendien is het in het belang van beide partijen dat de woning voor een zo hoog mogelijk bedrag wordt verkocht en de woning vervolgens ook daadwerkelijk aan de koper wordt overgedragen.
[gedaagde] moet € 2.846,87 aan [eiser] betalen (vordering IV)
5.8.
De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen om € 2.846,87 aan [eiser] te betalen. Zij heeft namelijk erkend dat zij dit bedrag aan hem verschuldigd is.
De overige vorderingen worden afgewezen (vordering V en VI)
5.9.
De vordering tot betaling van EUR 10.015,19 aan [eiser] (vordering V) en de vordering tot betaling van EUR 5.249,53 aan de gemeenschap door betaling van dit bedrag op de gezamenlijke rekening (vordering VI) hebben beide betrekking op de bankrekening “
Privelimiet plus gezamenlijke rekening bij ABN AMRO”.Daarop staat een negatief saldo. [eiser] wil dat [gedaagde] de helft van dit negatieve saldo aanzuivert, zodat hij deze rekening – na betaling van de andere helft – kan laten opheffen. [eiser] stelt dat deze rekening op grond van artikel 6.3. en 6.4. van het convenant voor ieder 50% aan partijen is toebedeeld en hij in het verleden meer geld op deze rekening heeft gestort dan [gedaagde] .
5.10.
[gedaagde] voert hiertegen aan dat zij in de periode na de scheiding per WhatsApp aan [eiser] heeft gevraagd of zij de schuld op deze bankrekening moest voldoen, waarop hij heeft geantwoord dat hij dat zou doen. [gedaagde] stelt dat [eiser] de periodieke aflossingen van deze schuld vervolgens ook is blijven betalen in de jaren hierna. Zij vindt daarom dat zij erop mocht vertrouwen dat partijen van de afspraken in het convenant zijn afgeweken en dat [eiser] deze schuld zou voldoen. [eiser] stelt dat hij met voornoemd WhatsApp-bericht alleen heeft bedoeld dat hij één periodieke aflossing van de schuld zou voldoen en dat dit bericht niet kan worden gezien als vervanging van artikel 6.3. en 6.4. van het convenant. [eiser] heeft op de zitting daarentegen erkend dat hij de periodieke aflossingen van de schuld daarna wel is blijven voldoen. Hij stelt dat hij er pas bij de voorbereiding van deze procedure achter kwam dat hij teveel heeft betaald.
5.11.
De rechtbank oordeelt op basis van het WhatsApp-verkeer tussen partijen en de aflossingen door [eiser] in de periode daarna dat [gedaagde] erop heeft mogen vertrouwen dat [eiser] de schuld aan de bank zou aflossen. Zij hoeft dus niet mee te betalen aan de verdere aflossing van die schuld. Vordering V en VI zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten
5.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
stelt de verdeling van de woning aan de [adres 1] als volgt vast:
6.1.1.
bepaalt dat partijen binnen vier weken na de datum van dit vonnis gezamenlijk aan Brockhoff Makelaars ( [adres 2] ) opdracht zullen geven tot verkoop van de woning tegen een door partijen overeen te komen verkoopprijs,
6.1.2.
bepaalt dat als partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt,
6.1.3.
bepaalt dat als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de verkooprijs, partijen aan de makelaar zullen verzoeken om de verkoopprijs bindend vast te stellen,
6.1.4.
bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële transport van de woning aan de koper,
6.1.5.
bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen,
6.1.6.
bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning,
6.1.7.
bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen en betalen,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 2.846,87,
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.F. de Groot, rechter, bijgestaan door mr. W.B. Fonville, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.