7.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft verschillende misdrijven gepleegd. Op 12 mei 2025 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld. Een diefstal is een vervelend feit dat voor de gedupeerde, naast financiële schade, veel overlast en ergernis meebrengt. Wanneer diefstal bovendien gepaard gaat met geweld, in welke vorm dan ook, wordt nog een extra grens overschreden. Verdachte heeft hierdoor de lichamelijke integriteit van aangever [aangever] aangetast.
Ook heeft verdachte zich meerdere malen schuldig gemaakt aan het beledigen van agenten in functie. Verdachte heeft hiermee blijk gegeven geen respect te hebben voor politieambtenaren en hierdoor bijgedragen aan de ondermijning van het openbaar gezag.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid. Verdachte heeft ongevraagd omstanders op het Leidseplein geconfronteerd met zijn geslachtsdeel. Hij heeft daarmee de algemene eerbaarheid geschonden en bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid. Dergelijk gedrag is onacceptabel.
En tot slot heeft verdachte zich vijfmaal schuldig gemaakt aan het niet voldoen aan een gebiedsverbod, driemaal opgelegd voor de duur van 24 uren en tweemaal opgelegd voor de duur van één maand. Gebiedsverboden hebben het doel om verstoring van de openbare orde en overlast aan bewoners, bedrijven en toeristen tegen te gaan. De door verdachte gepleegde misdrijven zijn ergerlijke en overlastgevende feiten.
Verdachte heeft met zijn gedrag getoond dat hij geen respect heeft voor het openbaar gezag, de eigendom en lichamelijke integriteit van anderen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 15 augustus 2025, opgemaakt door reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] .
Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Er is bij verdachte sprake van een toenemend delictpatroon. Sinds 2024 komt verdachte veelvuldig in beeld bij politie/justitie en hij voldoet aan de harde criteria van de ISD-maatregel. Verdachte kampt met complexe, meervoudige problematiek. Hij is gediagnosticeerd met een matig tot ernstige stoornis in cannabisgebruik en een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Hij is sinds 2018 meermaals acuut met een zorgmachtiging opgenomen wegens psychiatrische ontregeling. Zijn structurele cannabisgebruik lijkt daarin een trigger te vormen. Het ontbreekt verdachte aan ziektebesef. Daarnaast is er sprake van sociale problematiek. Verdachte is dak- en thuisloos, wisselt regelmatig van verblijfplaats en lijkt geen postadres meer te hebben. Ook beschikt verdachte niet over dagbesteding en heeft hij problematische schulden. De risico’s op herhaling worden ingeschat als hoog. Eerdere gedwongen opnames waren van korte duur en hebben niet geleid tot voldoende stabiliteit om de maatschappelijke teloorgang te voorkomen en een delictvrij bestaan op te bouwen.
Een ambulant forensisch kader is volgens de reclassering nu geen optie. Eerdere reclasseringstoezichten zijn niet van de grond gekomen vanwege het ontbreken van contact met verdachte, het patroon van zorgmijding, het uitblijven van toezichtsopbouw ondanks meerdere kansen, de aanhoudende recidive en de meervoudige problematiek.
Er is passende zorg nodig voor verdachte. Een langdurige klinische opname binnen een forensisch kader, met aansluitend daarop aanvullende interventies, lijkt vanwege de complexe problematiek en het hoge recidiverisico geïndiceerd. De reclassering heeft onderzocht of dit binnen een voorwaardelijk strafkader mogelijk is en deze vraag negatief beantwoord. Ook biedt een voorwaardelijk strafrechtelijk kader onvoldoende stok achter de deur. Bij een voortijdig negatieve beëindiging zal er immers geen forensisch kader meer zijn, wat mogelijk leidt tot een verslechtering van de persoonlijke omstandigheden.
Gelet op het voorgaande schat de reclassering in dat een strakker ingestoken kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel meer kans van slagen heeft. Verdachte kan binnen deze maatregel ook naar een forensische kliniek.
Op de terechtzitting heeft reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] de inhoud van het reclasseringsadvies bevestigd en daar waar nodig toegelicht.
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezenverklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (zaak A, feit 1). Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (hierna: strafblad) van 10 juli 2025 blijkt verder dat verdachte gedurende de vijf jaar voorafgaand aan 12 mei 2025 ten minste driemaal vanwege een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de ‘Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers’ van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De rechtbank vindt ook dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eist, gelet op de ernst en het aantal door verdachte begane delicten. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat is voldaan aan de ‘harde’ ISD-criteria.
Voldaan aan ‘zachte’ ISD-criteria
De rechtbank is verder van oordeel dat ook is voldaan aan de ‘zachte’ ISD-criteria. Gelet op het advies van de reclassering, en de bevestiging daarvan ter zitting door [reclasseringsmedewerker] , komt de rechtbank tot de conclusie dat het opleggen van een ISD-maatregel op dit moment de enige mogelijkheid is om de maatschappij te beschermen tegen de delicten die verdachte pleegt en om het recidiverisico terug te brengen. Verdachte heeft (ook op zitting) geen bereidheid getoond om binnen een voorwaardelijk strafrechtelijk kader medewerking te verlenen aan hulpverlening. Binnen deze maatregel kan – afhankelijk van de medewerking van verdachte – hulp ten aanzien van zijn problematiek worden geboden.
Oplegging van de ISD-maatregel
Alles overwegend ziet de rechtbank reden om de ISD-maatregel op te leggen aan verdachte voor het bewezenverklaarde in zaak A. De rechtbank acht het wenselijk dat verdachte binnen de ISD-maatregel langdurig klinisch wordt opgenomen om op deze manier te werken aan zijn problematiek.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte, zoals gezegd, geen bereidheid heeft getoond om mee te werken aan een langdurige klinische opname. Op zitting heeft verdachte ook aangegeven dat hij hier niet aan mee wil werken.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat de oplegging van de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaar, zonder aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de zaken B tot en met G niet is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m, eerste lid onder 2 van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Omdat aan verdachte ten aanzien van zaak A de ISD-maatregel wordt opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om voor de overige zaken geen straf of maatregel op te leggen.