Op 13 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne. De verdachte, geboren in 1980 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in 6,66 kilogram cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een opslagbox had gehuurd, waarin chemicaliën en attributen voor de productie van cocaïne werden aangetroffen. De medeverdachten werden eerder aangehouden met cocaïne in hun voertuigen, wat leidde tot het onderzoek naar de verdachte.
Tijdens de zitting op 13 augustus 2025 heeft de officier van justitie de bewezenverklaring van de feiten gevorderd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, maar sprak hem vrij van het medeplegen van de voorbereidingshandelingen, omdat er geen gezamenlijke uitvoering was vastgesteld. De rechtbank legde een gevangenisstraf van veertien maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de maatschappelijke ontwrichting die daarmee gepaard gaat, maar hield ook rekening met de kleinere rol van de verdachte in vergelijking met zijn medeverdachten.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft bepaald dat bepaalde in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte moeten worden teruggegeven, terwijl andere middelen onttrokken aan het verkeer worden verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.