ECLI:NL:RBAMS:2025:6902

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
C/13/771364 / JE RK 25-454
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na overlijden van de moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 augustus 2025 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderen zijn onder toezicht gesteld vanwege ernstige ontwikkelingsbedreigingen, die zijn verergerd door het recente overlijden van hun moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat een terugplaatsing bij de moeder niet meer mogelijk is en dat een thuisplaatsing bij de vader ook niet aan de orde is, gezien zijn huidige situatie en opvoedvaardigheden. De kinderen verblijven momenteel bij een pleegmoeder en hun halfzussen, waar zij de nodige zorg en stabiliteit ontvangen. De rechtbank heeft de gecertificeerde instelling (GI) aangespoord om met de grootste voortvarendheid te handelen en de benodigde hulpverlening voor de kinderen te organiseren, inclusief traumabehandeling voor [minderjarige 1]. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 17 augustus 2026, en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI en andere betrokken instanties verantwoordelijk zijn voor het waarborgen van de zorg en begeleiding die de kinderen nodig hebben.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/13/771364 / JE RK 25-454
Datum uitspraak: 21 augustus 2025
Beschikking over een verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] .
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2023 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .
[pleegmoeder],
de pleegmoeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
hierna te noemen de pleegmoeder,
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam (half)zus],
de (half)zus van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
hierna te noemen [naam (half)zus] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI met datum 14 mei 2025, ingekomen op 25 juni 2025;
  • het schrijven van de Raad, ingekomen op 25 juli 2025;
  • het rapport van de Raad, ingekomen op 19 augustus 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren is gehouden op 21 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] namens de Raad;
  • [naam 2] en [naam 3] namens de GI;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. T.F.W. Kouwenhoven en met zijn begeleider [naam 4] ;
  • de pleegmoeder;
  • [naam (half)zus] .

2.De feiten

2.1.
De moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is op [datum] 2025 overleden.
2.2.
De vader oefent thans alleen het gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3.
[minderjarige 1] staat sinds 19 mei 2023 onder toezicht van de GI. [minderjarige 1] is sinds 24 januari 2024 uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn laatstelijk verlengd tot 31 augustus 2025.
2.4.
[minderjarige 2] staat sinds 28 november 2023 (voorlopig) onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is sindsdien verlengd, laatstelijk tot 26 augustus 2025. [minderjarige 2] is met ingang van 26 februari 2024 (opnieuw) uithuisgeplaatst. Deze uithuisplaatsing is verlengd, laatstelijk tot 26 augustus 2025.
2.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen beiden bij de pleegmoeder en hun meerderjarige halfzussen [naam 5] en [naam (half)zus] .
2.6.
De rechtbank heeft bij beschikking van 20 maart 2025 de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam gelast te rapporteren en advies uit te brengen omtrent het perspectief van [minderjarige 2] .

3.Het verzoek3.1. De GI heeft in het verzoekschrift van 14 mei 2025 voor beide kinderen verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen met een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI heeft ter zitting gepersisteerd en verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI voert aan, kort en zakelijk weergegeven, dat nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij wonen al gedurende een lange periode bij de pleegmoeder en de halfzussen. In juni 2025 is bij zowel de WSGV als Parlan een aanvraag gedaan voor een perspectiefonderzoek. In de tussentijd is het droevige nieuws bekend geworden dat de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is overleden. Sinds mei 2025 is er een vaste jeugdbeschermer bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betrokken. De komende tijd moeten nog grote stappen gezet worden. [minderjarige 1] heeft traumabehandeling nodig, maar de financiering daarvan is nog niet rond. De GI merkt op dat er sinds kort beter contact is met de vader en zijn begeleiders en gekeken moet worden hoe dit zich de komende tijd verder zal ontwikkelen.
4.2.
De Raad voert aan, kort en zakelijk weergegeven, dat het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een ingewikkelde start heeft gehad. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben al veel meegemaakt. Door het overlijden van de moeder is een terugplaatsing bij de moeder, waar het onderzoek van de Raad zich aanvankelijk mede op richtte, niet meer aan de orde. Een terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader binnen een aanvaardbare termijn is ook uitgesloten. Er zijn serieuze zorgen over de opvoedvaardigheden van de vader, onder andere vanwege zijn verstandelijke beperking. Het is de vraag of de vader voldoende kan aansluiten bij wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zowel emotioneel als praktisch gezien, van een opvoeder nodig hebben. Ook vader erkent dat hij nu niet de mogelijkheden of de middelen heeft om een kind op te voeden. De vader heeft geen eigen woonruimte en in zijn huidige verblijfslocatie (24-uurs voorziening) mogen geen kinderen komen. De vader heeft doelen om aan te werken voor hij volgens de begeleiding in aanmerking kan komen voor eigen woonruimte, waar hij ambulant begeleid zal worden.
4.2.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen nu in hetzelfde pleeggezin, waar zij de juiste zorg krijgen. Zij krijgen bij de pleegmoeder en halfzussen veiligheid, rust en duidelijkheid. De leden van het pleeggezin staan erachter dat in ieder geval [minderjarige 2] , indien dit veilig kan, omgang met de vader kan hebben. Het is positief dat de leden van het pleeggezin zien dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat er geïnvesteerd moet worden in het contact met de vader. Het is belangrijk dat dit contact veilig en stabiel is, waarbij de vader ondersteuning krijgt en de vader zich houdt aan de aanwijzingen van de GI en pleegzorg. Het is daarnaast in het belang van de kinderen dat het opvoedperspectief bij het pleeggezin komt te liggen, waarbij ervan uitgegaan wordt dat halfzus [naam (half)zus] de primaire opvoeder van [minderjarige 2] gaat zijn en halfzus [naam 5] van [minderjarige 1] . Hiermee wordt hun huidige, veilige opvoedsituatie bestendigd. Wel is het belangrijk dat zodra de kinderen met de halfzussen meegaan naar een nieuwe woning, dit goed begeleid zal worden door, naast de pleegouders zelf, pleegzorg. Ook zullen de halfzussen nog gescreend moeten worden als pleegouders.
4.3.
De vader heeft mede bij monde van zijn advocaat aangegeven dat hij geen verweer voert tegen het verzoek. De vader heeft wel de wens uitgesproken om zijn kinderen vaker te zien, waarbij het contact niet alleen telefonisch maar ook fysiek plaatsvindt. Dit contact moet goed gepland en begeleid worden.
4.4.
De pleegmoeder en [naam (half)zus] voeren ter zitting aan dat er zeer lange tijd geen gezinsmanager is geweest. Het gezin heeft in die periode geen hulpverlening gekregen, terwijl zij hier wel dringend behoefte aan hebben. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben veel meegemaakt. [minderjarige 1] is getraumatiseerd door de dingen die zij in het verleden in haar thuissituatie heeft moeten zien en ervaren. Hiervoor heeft zij traumabehandeling nodig, maar het is nog steeds onduidelijk wanneer dit gaat starten. Ook heeft zij individuele therapie nodig. Zij is op dit moment bang voor haar vader en wil hem niet zien. [minderjarige 2] is nog jong en kent zijn vader niet. Het is voor de kinderen, voornamelijk voor [minderjarige 1] , enorm moeilijk dat hun moeder recentelijk is overleden. Het is voor [minderjarige 1] op dit moment nog niet goed te bevatten, maar het zal zonder twijfel voor een extra trauma zorgen.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling is voldaan (art. 1:255 Burgerlijk Wetboek). De ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt nog steeds ernstig bedreigd en de ondertoezichtstelling is noodzakelijk om die bedreiging weg te nemen. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
5.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben – zoals door de Raad opgemerkt – een heel ingewikkelde start in het leven gehad. Zij hebben al veel meegemaakt en zijn beiden meerdere keren uithuisgeplaatst omdat zij in de thuissituatie bij de moeder niet de emotionele en praktische zorg kregen die zij nodig hadden. [minderjarige 1] is in het verleden bovendien getuige geweest van huiselijk geweld, zij heeft op zeer jonge leeftijd zorg gedragen voor haar kleine broertje [minderjarige 2] en zij is geplaatst in verschillende pleeggezinnen. Dit alles is voor [minderjarige 1] zeer traumatiserend en beschadigend geweest. Daarbovenop is de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , bij wie [minderjarige 1] het grootste deel van haar leven heeft gewoond, recent overleden, waarmee zij opnieuw een groot verlies heeft ervaren. Al deze ingrijpende gebeurtenissen hebben grote impact op leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waardoor hun ontwikkeling nog steeds ernstig wordt bedreigd. Deze ontwikkelingsbedreiging is zodanig ernstig dat regievoering door een jeugdbeschermer noodzakelijk is. Het pleeggezin van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is een belangrijke beschermende factor nu zij daar stabiliteit en veiligheid ervaren. Voor het organiseren van verdere hulpverlening en het onderhouden van de contacten tussen vader en het pleeggezin is professionele hulpverlening noodzakelijk.
5.3.
Het is al geruime tijd duidelijk dat voor [minderjarige 1] individuele therapie en traumabehandeling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging het hoofd te bieden. Die individuele behandeling is vanwege het overlijden van de moeder nog urgenter dan ooit. De rechtbank is verbijsterd om te vernemen dat de behandeling en hulp tot op heden nog steeds niet is aangevangen, enkel omdat de financiering nog niet rond is. Dit terwijl er geen wachtlijst is, en de hulpverlening beschikbaar is. Zoals in de beschikking van 20 maart 2025 is overwogen, is vanuit de GI in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet de zorg geboden die uit hoofde van de ondertoezichtstelling voor de kinderen noodzakelijk was. Terwijl duidelijk sprake was van ernstige problematiek en de kinderen al in 2023 onder toezicht zijn gesteld, is niet eerder dan in juni 2025 een vaste gezinsmanager aan de kinderen toegewezen. Ook is zonder een vaste gezinsmanager voor [minderjarige 2] een perspectiefbesluit genomen dat onvoldoende onderbouwd is, reden waarom de rechtbank de Raad heeft verzocht terzake onderzoek te verrichten. Onder deze omstandigheden mag van de GI en de overige betrokken en verantwoordelijke instanties verwacht worden dat nu met de grootste voortvarendheid en urgentie wordt gehandeld, dat er geen tijd meer verloren gaat met het wachten op financiering en dat alle stappen worden genomen om dit waar te maken. Voor [minderjarige 1] geldt dat moet worden bezien wat zij naast therapie nog meer nodig heeft om zich zo goed mogelijk te ontwikkelen. Ook voor [minderjarige 2] moet hulpverlening worden ingezet. [minderjarige 2] is al vanaf jonge leeftijd opgevangen door de pleegmoeder en halfzussen [naam 5] en [naam (half)zus] . Hij heeft mede vanwege zijn vroeggeboorte, woonsituatie en bijzondere pleegzorgsituatie, meer veiligheid, rust en duidelijkheid nodig dan andere kinderen.
5.4.
Daarnaast is het belangrijk dat er hulp wordt ingezet voor de vader. Ook dit is meermalen benadrukt door de rechtbank maar tot op heden onvoldoende van de grond gekomen. Het kan niet van pleegmoeder worden verwacht dat zij de regie over de contacten met de vader zelf voert en de begeleiding daarvan op zich neemt, en dit is ook niet in het belang van de kinderen. De vader heeft aangegeven dat hij behoefte heeft aan meer contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hoewel het pleeggezin niet tegen het contact tussen de vader en de kinderen is, blijkt dit contact voor [minderjarige 1] op dit moment ingewikkeld, waarbij zij angst en verdriet laat zien. Voor [minderjarige 2] is dit, gelet op zijn jonge leeftijd, minder goed te bepalen. Het is belangrijk dat de GI erkent dat de vader iemand is met bijzondere behoeften gezien zijn eigen problematiek. Het is noodzakelijk om de begeleiders van vader te allen tijde te betrekken bij de communicatie met de GI en het pleeggezin. Als de omgang met de vader tussen de kinderen wordt uitgebreid, dient deze omgang professioneel te worden voorbereid en begeleid.
5.5.
De doelen van de ondertoezichtstelling waaraan het komende jaar gewerkt moet worden zijn:
 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren dat hun perspectief ligt in het pleeggezin bij pleegmoeder, en dat op termijn [naam (half)zus] de primaire zorg voor [minderjarige 2] op zich zal nemen en [naam 5] de zorg voor [minderjarige 1] ;
 De termijn voor de overgang van de kinderen naar [naam (half)zus] respectievelijk [naam 5] wordt in kaart gebracht, en duidelijk wordt hoe deze overgang in het belang van de kinderen moet worden vormgegeven;
 De noodzakelijke screening van [naam (half)zus] en [naam 5] als pleegouders wordt tijdig ingezet;
 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben op een voor hen fijne manier omgang met de vader, waarbij professionele regie en begeleiding wordt ingezet en de hulpverleners en begeleiders van vader actief worden betrokken;
 [minderjarige 2] ontwikkelt zich op een voor hem passende manier;
 [minderjarige 1] ontwikkelt zich op een voor haar passende manier;
 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] krijgen individuele en professionele begeleiding en hulpverlening gericht op onder andere traumabehandeling en rouwverwerking.
5.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd moet worden. De machtiging tot uithuisplaatsing is noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). Een terugplaatsing bij de moeder is niet meer aan de orde, en ook een thuisplaatsing bij de vader is niet binnen een aanvaardbare termijn mogelijk. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] krijgen in het pleeggezin momenteel de juiste zorg. Hier is veiligheid, rust en duidelijkheid.
5.7.
De GI heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling verzocht zich expliciet uit te spreken over het perspectief van de kinderen. De rechtbank wijst erop dat uit het huidige wettelijk stelsel volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. De rechter dient een perspectiefbesluit te beoordelen in het verband van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de gecertificeerde instelling over het opgroeiperspectief van de minderjarige (HR 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148). Bij de huidige beslissingen over de ondertoezichtstelling, de doelen daarvan en de voortduring van de uithuisplaatsing heeft de rechtbank het standpunt van de GI omtrent het opvoedperspectief overgenomen.
5.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
- verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
tot 17 augustus 2026;
- verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een pleeggezin,
tot 17 augustus 2026;
- bepaalt dat voor de volgende zitting, naast al genoemde belanghebbenden en informant, ook [naam 5] als informant zal worden opgeroepen op het adres van pleegmoeder;
- verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven op 21 augustus 2025 door mr. V. Zuiderbaan, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. K. Oldekamp-Bakker en mr. E. Dinjens, rechters en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. A.M. Elsman als griffier, en op schrift gesteld op 4 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.