ECLI:NL:RBAMS:2025:6910

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
13/029533-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel binnendringen van een in staat van verminderd bewustzijn verkerende vrouw

Op 29 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel binnendringen bij een vrouw die in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 oktober 2021, waarbij de aangeefster, terwijl zij lag te slapen, door de verdachte werd gepenetreerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was en voldoende steun vond in andere bewijsmaterialen, waaronder getuigenverklaringen. De verdachte heeft ontkend dat de aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en heeft verklaard dat zij het initiatief tot de seks nam. De rechtbank heeft deze verklaring als ongeloofwaardig bestempeld. De aangeefster heeft als gevolg van het voorval ernstige psychische schade opgelopen, wat heeft geleid tot de toewijzing van een immateriële schadevergoeding van € 5.000,- en een materiële schadevergoeding van € 300,-. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter waarborging van de betaling aan de benadeelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-029533-23
Datum uitspraak: 29 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna: verdachte.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 augustus 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. Bertels, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.M. Delsing naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat mr. M.G.C. van Riet namens het slachtoffer en benadeelde partij [slachtoffer] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – tenlastegelegd dat hij op 30 oktober 2021 te Amstelveen met [slachtoffer] (hierna: aangeefster) – van wie hij wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde omdat zij lag te slapen – handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Ibij dit vonnis.

3.Waardering bewijs

3.1.
Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat het tenlastegelegde kan worden bewezen.
3.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat die de verklaring van aangeefster ondersteunt op het punt dat zij in verminderd bewustzijn verkeerde. Subsidiair stelt de verdediging dat verdachte geen wetenschap had van die staat bij aangeefster.
3.3.
Oordeel rechtbank
3.3.1.
De verklaring van aangeefster
Aangeefster heeft het volgende aan de politie verklaard. Zij was op 30 oktober 2021 bij een feestje op de vijfde verdieping van haar studentenflat op [adres] . Ze is rond 04:00 uur naar haar eigen kamer op de derde verdieping van deze studentenflat gegaan. Daar heeft ze nog wat eten gemaakt, een T-shirt aangedaan en is toen gaan slapen. De deur van haar kamer heeft zij niet op slot gedaan. Ze verklaart dat ze wijn had gedronken en een diepe slaper is. Omstreeks 06:00 uur is zij wakker geworden en zag zij dat verdachte op haar lag en haar vaginaal penetreerde. Hij had seks met haar. Aangeefster realiseerde zich eerst niet wat er gebeurde dus dit duurde een paar minuten. Ze had haar T-shirt nog aan, maar haar ondergoed was uit, ze denkt dat verdachte dit heeft gedaan. Zij zag dat er nog een andere jongen in haar kamer stond. Hij was gekleed. Ze duwde verdachte van zich af. Aangeefster heeft toen gezegd dat de twee mannen weg moesten gaan De andere man is toen weggegaan. Verdachte was nog naakt. Aangeefster heeft nogmaals gezegd dat hij weg moest gaan en verdachte is zich toen gaan aankleden en ging uiteindelijk ook weg. Verder heeft aangeefster verklaard dat zij verdachte voor die avond nog niet kende en dat zij verdachte wel op het feestje heeft gezien, maar niet uitgebreid met hem heeft gesproken.
3.3.2.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft op 10 oktober 2022 tegen de politie, en ter terechtzitting op 15 augustus 2025, verklaard dat hij op 30 oktober 2021 inderdaad seks heeft gehad met aangeefster. Verdachte verklaarde echter dat aangeefster toen niet lag te slapen. Volgens verdachte heeft hij – kort weergegeven – met aangeefster op het feestje gepraat, gedanst, gezoend en heeft zij hem toen meegenomen naar haar kamer. Daar zou zij het initiatief tot de seks hebben genomen.
3.3.3.
Juridisch kader
Aangezien aangeefster en verdachte beiden verklaren dat zij op 30 oktober 2021 in het bed van aangeefster in haar studentenkamer in Amstelveen seks hebben gehad, gaat het in deze zaak om de vraag of aangeefster op dat moment in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde omdat zij lag te slapen. In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is bepaald dat het bewijs hiervoor niet uitsluitend kan worden gebaseerd op de verklaring van één getuige. Met andere woorden: alleen de verklaring van aangeefster kan niet leiden tot een bewezenverklaring. Er moet meer bewijs zijn om het tenlastegelegde feit te bewijzen. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Niet is vereist dat elk onderdeel van de tenlastelegging in ander bewijsmateriaal steun vindt. Dat betekent dat de rechtbank moet beoordelen of enerzijds de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en anderzijds of haar verklaring voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Het steunbewijs dient verder te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan verdachte verweten gedragingen.
3.3.4.
Betrouwbaarheid van verklaring aangeefster
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de verklaringen van aangeefster bij de politie als authentiek en betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Zij heeft op de dragende onderdelen consistent, gedetailleerd en duidelijk verklaard. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid hiervan. De rechtbank neemt hierbij het volgende in overweging. In de eerste plaats heeft aangeefster direct na het voorval op 30 oktober 2021 om 05:50 en 05:51 uur de volgende Whatsapp-berichten in een groepsapp aan haar huisgenoten / vriendinnen gestuurd:
“guys I had sex with a guy but i don't remember anything”
“i meant i went to bed and ten suddenly i was habing sex”
“and then there were two guys getting dressed in my room”
“and i had to force one to leave”
“i don't know what happened”
Vervolgens is zij weer in slaap gevallen en stuurde zij om 10:38 uur in deze groepsapp het volgende:
“i'm pretty see i was raped”
“sure”
Aangeefster heeft dus direct na het voorval de essentiële feitelijke onderdelen van haar verklaring aan haar huisgenoten / vriendinnen gestuurd. Diezelfde ochtend heeft zij ook haar interpretatie van wat er is gebeurd aan hen gestuurd, namelijk dat zij verkracht is. In de tweede plaats heeft zij haar verklaring, zoals hiervoor in paragraaf 3.3.1 weergegeven, diezelfde middag tijdens een ‘informatief gesprek zeden’ aan de politie verteld. Haar verklaring aldaar komt overeen met de inhoud van de Whatsapp-berichten die zij stuurde en met het verhaal dat zij tijdens haar aangifte op 2 december 2021 aan de politie heeft verteld. Ten slotte heeft zij in de ochtend van 30 oktober 2021, naar aanleiding van haar berichten in de groepsapp, haar verhaal met twee huisgenoten gedeeld en deze twee verhalen komen ook overeen met wat zij aan de politie heeft verteld.
3.3.5.
Voldoende steunbewijs voor verklaring aangeefster
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de overige bewijsmiddelen in het dossier de verklaring van aangeefster voldoende ondersteunen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en oordeelt dat de verklaring van aangeefster voldoende wordt ondersteund door twee getuigenverklaringen. In de eerste plaats heeft getuige [getuige 1] verklaard dat aangeefster op 30 oktober 2021 rond 10:30 uur naar haar kamer is gekomen en heeft verteld wat haar is overkomen. Deze getuige heeft verklaard dat aangeefster wezenloos bij haar binnenkwam, moest huilen en overstuur was. Een tweede getuige, [getuige 2] , heeft verklaard dat zij die dag om 11:00 uur naar de kamer van aangeefster is gegaan en dat aangeefster het verhaal in shock aan haar heeft verteld, waarbij het leek of aangeefster uit zichzelf trad toen ze het vertelde. Aangezien beide getuigen deze emoties, die passen bij de verklaring van aangeefster, kort na het voorval bij aangeefster hebben waargenomen leveren deze zelfstandig voldoende steunbewijs op.
3.3.6.
Verklaring verdachte ongeloofwaardig
De verklaring van verdachte dat aangeefster hem mee naar haar kamer zou hebben genomen en zelf het initiatief tot de seks heeft genomen acht de rechtbank, mede op grond van het voorgaande, ongeloofwaardig. In tegenstelling tot het verhaal van aangeefster vindt deze lezing van verdachte geen enkele steun in het dossier. Sterker nog, uit het dossier ontstaat juist het beeld dat verdachte en een andere jongen in de nacht op de derde verdieping van de studentenflat bij meerdere kamers aan deuren hebben gevoeld en zijn binnengegaan.
3.3.7.
Conclusie
Uit het dossier blijkt dat aangeefster een feestje had gehad waarbij zij alcohol had gedronken en dat zij nadat zij ongeveer twee uur had geslapen uit een diepe slaap wakker werd toen verdachte op haar lag. Verdachte moet binnen zijn gekomen toen zij in slaap in haar bed lag. Verdachte had dus wetenschap van de staat waarin zij verkeerde. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde seksueel binnendringen in het lichaam van aangeefster, terwijl zij op dat moment in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 30 oktober 2021 te Amstelveen met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, immers lag die [slachtoffer] te slapen en/of was zij aan het ontwaken, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het ontdoen van een deel van de kleding (de onderbroek) van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het bij die [slachtoffer] in bed gaan liggen en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Eis officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal ertoe leiden dat verdachte zijn woning en zijn werk zal verliezen. Bovendien zal een veroordeling wegens een zedenfeit verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor de verblijfsstatus van verdachte, waarbij de duur van een mogelijk opgelegde gevangenisstraf bepalend is voor de vraag of kan worden overgegaan tot verblijfsbeëindiging. De verdediging verzoekt daarmee rekening te houden en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3.
Oordeel rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1.
Ernst van het feit
Verdachte heeft de lichamelijke integriteit en het vertrouwen van aangeefster op grove wijze geschonden door in de nacht haar kamer binnen te dringen en seks met haar te hebben terwijl zij lag te slapen. Dit terwijl aangeefster zich juist in haar eigen bed in haar eigen kamer veilig zou moeten voelen. Uit de slachtofferverklaring van aangeefster, die haar advocaat ter zitting heeft voorgelezen, blijkt wat voor vertrekkende gevolgen dit voor haar heeft gehad. Zij kreeg de diagnose posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) en volgde Eye Movement Desensitization and Reprocessing therapie (hierna: EMDR-therapie) om haar trauma te verwerken. Lange tijd had zij veel van de symptomen die bij PTSS horen: hypervigilantie, emotionele gevoelloosheid, slaapproblemen, flashbacks en concentratieproblemen. Alhoewel het inmiddels bijna vier jaar geleden is, zijn de gevolgen voor haar nog steeds erg aanwezig. Wat haar het meest heeft verontrust is dat zij maanden later nog zijn lichaam op het hare voelde, alsof haar lichaam vastzat in die herinnering, zelfs als ze er niet aan dacht. Verdachte heeft haar dit enkel voor zijn eigen genot aangedaan en heeft hier geen verantwoordelijkheid voor genomen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een dusdanig ernstig feit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende strafmodaliteit is.
6.3.2.
Persoon van verdachte
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 30 juni 2025 blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld. Dit leidt op zichzelf niet tot een zwaardere of lichtere straf. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de gevolgen die de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor verdachte kunnen hebben.
6.3.3.
Overschrijding redelijke termijn
Bij het bepalen van de straf is verder meegenomen dat de redelijke termijn waarbinnen deze zaak met een eindvonnis had moeten zijn afgerond met nagenoeg 11 maanden is overschreden. De rechtbank stelt hierbij voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat door de Nederlandse staat tegenover verdachte een handeling is verricht waaraan de verdachte de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een strafbaar feit een strafvervolging wordt ingesteld. De redelijke termijn is in dit geval dus aangevangen op 10 oktober 2022, de datum waarop verdachte tijdens zijn verhoor te horen kreeg dat hij was aangehouden omdat hij werd verdacht van seks met een wilsonbekwame. Als uitgangspunt geldt dat de zaak moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van dergelijke omstandigheden is in deze zaak geen sprake, waardoor de zaak op 10 oktober 2024 met een eindvonnis afgerond had moeten zijn. Aangezien de rechtbank op 29 augustus 2025 uitspraak doet is deze redelijke termijn met nagenoeg 11 maanden overschreden.
6.3.4.
Conclusie
Gelet op de ernst van het feit en de persoon van verdachte zou de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden hebben opgelegd. Door het overschrijden van de redelijke termijn legt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden op.

7.De benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 12.300,-, bestaande uit een materiële schadevergoeding van € 300,- voor vijf psychologische behandelingen in Spanje à € 60,- per behandeling en een immateriële schadevergoeding van € 12.000,- omdat zij op andere wijze in haar persoon is aangetast zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b BW, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
7.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gevorderde vergoeding geheel kan worden toegewezen.
7.3.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw stelt dat de gevraagde vergoeding van € 300,- voor de behandelingen in Spanje moet worden afgewezen omdat de behandeling van de benadeelde partij in Nederland op dat moment al volledig was afgerond. Uit bijlage 3 bij de vordering blijkt dat de PTSS op 11 augustus 2022 in remissie was, de behandelingen in Spanje later waren dus niet meer nodig. De gevorderde immateriële schadevergoeding van € 12.000 is disproportioneel hoog en moet worden gematigd.
7.4.
Oordeel rechtbank
7.4.1.
Materiële schadevergoeding
De benadeelde partij heeft haar vordering voor materiële schadevergoeding onderbouwd met vertaalde stukken van haar Spaanse behandelaar. Hieruit blijkt dat aan haar behandelaar heeft verteld dat zij toen nog last had van depressieve en angstgerelateerde symptomen, gevoelens van waardeloosheid en schuld, interpersoonlijke conflicten en vermijding van sociale situaties gerelateerd aan eerdere traumatische ervaringen. De eerder gevolgde EMDR-therapie had weliswaar voor aanzienlijke therapeutische vooruitgang gezorgd, maar had dus nog niet tot gevolg dat deze klachten volledig waren verdwenen. De rechtbank gaat voorbij aan de niet nader onderbouwde betwisting van de verdediging dat de kosten voor deze aanvullende therapieën niet meer nodig waren. De rechtbank wijst de gevorderde materiële schadevergoeding toe tot een bedrag van € 300,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 (de middelste dag van de vijf behandelingen) tot aan de dag van volledige betaling.
7.4.2.
Immateriële schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel dat verdachte rechtstreeks immateriële schade aan de benadeelde partij heeft toegebracht. Zij heeft daarom op grond van artikel 6:106 eerste lid en onder b van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade. De benadeelde partij stelt dat zij PTSS met de daarbij behorende klachten heeft opgelopen waarvoor zij EMDR-behandelingen heeft ondergaan. Dit is door haar onderbouwd en door de verdediging niet betwist, waardoor de rechtbank hiervan uitgaat.
Op grond van de aard en ernst van de feiten, de impact die het op de benadeelde partij heeft gehad en op dit moment nog steeds heeft, en gelet op bedragen die in andere strafzaken zijn opgelegd, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 5.000,-. De vordering wordt dan ook toegewezen tot dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 oktober 2021 (de dag waarop deze schade is ontstaan) tot aan de dag van volledige betaling. Het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding wordt niet ontvankelijk verklaard.
7.4.3.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling aan haar de
maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f en 243 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn/lichamelijke onmacht verkeert, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
onvoorwaardelijke gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer]
Materiële vergoeding
Wijst de vordering toetot een bedrag van
€ 300,- (driehonderd euro)aan vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag van algehele voldoening.
Immateriële vergoeding
Wijst de vordering gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend euro)aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 oktober 2021 tot aan de dag van algehele voldoening. Verklaart de vordering voor het overige niet ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 5.300,- (vijfduizenddriehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van algehele betaling kunnen maximaal 96 (zesennegentig) dagen gijzeling worden toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Versteeg, voorzitter
mrs. M. Wiewel en J.M. van Hall rechters
in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Smolders, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 augustus 2025.
[...]

[...]

[...]

[...]