ECLI:NL:RBAMS:2025:6981

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
13/408651-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en belaging met TBS met voorwaarden in de zaak tegen verdachte

Op 19 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1971 en thans gedetineerd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van Veen, en de verdediging door raadsman mr. A. Apistola. De verdachte is beschuldigd van bedreiging en belaging van een aangever in de periode van 28 juli 2023 tot en met 28 december 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met de dood en belaging, maar heeft haar vanwege een geestelijke stoornis niet strafbaar verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en een tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd, waarbij de nadruk ligt op behandeling en toezicht. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.500,- toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer], voor immateriële schade. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst, onder voorwaarden, en de vordering tot tenuitvoerlegging in een andere zaak afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/408651-24
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 13/255915-24
Datum uitspraak: 19 september 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende op het adres [adres 1] ,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van Veen, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. A. Apistola, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich in de periode 28 juli 2023 tot en met 28 december 2024 te [plaats 1] schuldig heeft gemaakt aan
Feit 1
bedreiging van [slachtoffer] (hierna aangever) met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
Feit 2
belaging van aangever.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van hetgeen onder feit 1
en onder feit 2 ten laste is gelegd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte meermalen voor de woning van aangever heeft gestaan en dat zij daarom van dat onderdeel partieel dient te worden vrijgesproken. Voor het overige onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bestaat voldoende bewijs.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak feit 2 (meermalen voor woning aangever staan)
Verdachte wordt partieel vrijgesproken van het in de tenlastelegging onder het derde gedachtestreepje genoemde ‘meermalen voor de woning van voornoemde [slachtoffer] gestaan’. Hoewel op grond van het dossier vastgesteld kan worden dat verdachte tweemaal voor de woning heeft gestaan, is dat enkele gegeven – mede gelet op het feit dat verdachte in dezelfde flat als aangever woont – naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor het bewijs dat verdachte specifiek voor de woning van aangever heeft gestaan met het opzet om inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van aangever dan wel hem te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Bewezenverklaring feit 1 en feit 2
Nu verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en er geen vrijspraak is bepleit kan, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten: [1]
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 5 september 2025;
  • proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2024294275-2 p. 18;
  • proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2024292191-3 p. 31;
  • proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024292191-15 p. 70.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op meer tijdstippen gelegen in de periode van 28 juli 2023 tot en met 28 december 2024 te [plaats 1] , [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] meermalen telefonisch en schriftelijk dreigend de woorden toe te voegen:
- " Ik snij je kop eraf" en
- " Ik steek je helemaal overhoop, want ik kom zo met een mes naar je toe" en
- " Jij wilde zo graag één explosie toch op de [naam flat] toch!! Nou die ga j krijgen!! Met jouw erin sws!";
Feit 2
op meer tijdstippen gelegen in de periode van 28 juli 2023 tot en met 28 december 2024 te [plaats 1] , telkens wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , met het oogmerk die [slachtoffer] vrees aan te jagen, immers heeft verdachte telkens opzettelijk
- een groot aantal keren voornoemde [slachtoffer] gebeld en zijn voicemail ingesproken en
- meermalen via e-mail en sms berichten naar voornoemde [slachtoffer] gestuurd waarin zij (verdachte) aandringt op contact en hem, [slachtoffer] , verwijten maakt en uitscheldt.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia-rapportage van 20 februari 2025 van psychiater J. van der Meer, en de Pro Justitia-rapportage van 28 april 2025 van GZ-psychologen J. Meijers en S.A. Moonen.
De psychiater heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofrenie- spectrum- of andere psychotische stoornis. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van speed en cannabis. Vermoedelijk is onderliggend aan de psychotische stoornis sprake van een bipolaire stoornis. Bij verdachte is sprake van een waan over de buren, waarbij zij ervan overtuigd is dat onder andere het slachtoffer in haar woning komt om daar spullen te vernielen en weg te nemen. Verdachte handelde vanuit deze psychose en had eigenlijk geen andere motieven om contact te zoeken met het slachtoffer en hem te bedreigen. Het gedrag van verdachte werd door haar psychose gestuurd en er was nauwelijks tot geen ruimte om anders te beslissen dan ze heeft gedaan. Eventuele manische verschijnselen en de hiermee samenhangende ontremming zal eraan hebben bijgedragen dat verdachte het delictgedrag niet kon stoppen en het gebruik van cannabis en speed zal de problemen hebben versterkt. Het advies van de psychiater is om het ten laste gelegde, indien bewezen, niet aan verdachte toe te rekenen.
De GZ-psychologen hebben vastgesteld dat er sprake is van een waanstoornis, een borderlinepersoonlijkheidsstoornis, ADHD en een stoornis in het gebruik van speed en cannabis. Beide tenlastegelegde feiten lijken volledig voort te komen uit de waanstoornis, die bestaat uit de vaste overtuiging dat aangever bij haar inbreekt of laat inbreken door anderen, waarbij spullen worden gestolen of stukgemaakt. Haar handelen lijkt volledig gestuurd te zijn door haar waanstoornis en de psychologen komen tot het advies om de tenlastegelegde feiten niet aan verdachte toe te rekenen.
De officier van justitie en de raadsman hebben bovenstaande conclusies niet betwist.
De rechtbank neemt de conclusies van de rapporteurs over en volgt de adviezen. Dit houdt in dat verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde niet strafbaar is, omdat deze feiten haar wegens de ziekelijke stoornis van haar geestvermogens in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Verdachte zal voor deze feiten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.De op te leggen maatregelen

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met voorwaarden wordt opgelegd, die dadelijk uitvoerbaar zou moeten zijn. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gevorderd. De officier van justitie heeft ook gevorderd dat een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een contact- en locatieverbod, wordt opgelegd, die dadelijk uitvoerbaar zou moeten zijn.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte geen tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Een zorgmachtiging heeft meer voordelen en is passender gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend en dat zij haar daarom zal ontslaan van alle rechtsvervolging. Om die reden is het opleggen van een straf niet meer aan de orde. De rechtbank dient echter wel te beoordelen of aan de verdachte (een) maatregel(en) moet worden opgelegd ter bescherming van de maatschappij. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregelen gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gezien de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende overwogen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en belaging van aangever. Uit de aangifte en de ingediende vordering tot schadevergoeding blijkt dat aangever een sterk gevoel van onveiligheid in en rondom zijn eigen woning heeft ervaren. Zijn woongenot is door het handelen van verdachte ernstig aangetast.
Pro Justitia-rapportages
Psychiater J. van der Meer stelt in de rapportage van 20 februari 2025 dat het van belang is dat de psychose van verdachte volledig in remissie gaat en in remissie blijft. Hiervoor is medicamenteuze behandeling nodig. De behandeling dient aanvankelijk klinisch te gebeuren. Nadat de psychose in remissie is gegaan dient de behandeling ambulant te worden vervolgd. Er is een onderhoudsbehandeling met medicatie nodig. Deze behandeling zal geruime tijd moeten worden voortgezet. De psychiater adviseert om te onderzoeken of een zorgmachtiging afgegeven kan worden. Voor een zwaarder juridisch kader, zoals een tbs-maatregel, wordt geen reden gezien omdat de behandeling van de psychose voldoende zal zijn om het recidiverisico te verminderen.
De GZ-psychologen adviseren in hun rapportage van 28 april 2025 ook een behandeling van de waanstoornis. Deze behandeling dient in eerste instantie plaats te vinden in een klinische setting, waarbij zowel aandacht is voor medicamenteuze behandeling, als voor behandeling in de vorm van cognitieve gedragstherapie, gericht op de waanstoornis. Na klinische behandeling blijft waarschijnlijk een vorm van intensieve zorg nodig. De psychologen adviseren om te onderzoeken of een zorgmachtiging afgegeven kan worden. Een tbs-maatregel, hoewel juridisch misschien mogelijk, wordt door de rapporteurs als een onnodig zwaar kader gezien. Mocht echter behandeling in het kader van de zorgmachtiging niet van de grond komen, dan rest niet anders dan behandeling middels een klinische opname in het kader van tbs-maatregel met voorwaarden.
Reclasseringsrapport
In het reclasseringsadvies van 22 augustus 2025, opgesteld door [persoon] , wordt beschreven dat de hulpverleningsgeschiedenis van verdachte laat zien dat verdachte weinig gemotiveerd is voor een ambulante behandeling of klinische opname in een vrijwillig kader. De reclassering acht de inzet van een zorgmachtiging onvoldoende en schat in dat verdachte gebaat is bij intensieve hulpverlening in de vorm van een klinische opname in een forensisch kader. De reclassering komt tot een andere conclusie dan de pro Justitia rapporteurs en adviseert positief over oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden. Verdachte is bekend met het misbruiken en staken van medicatie. Daarnaast is geen enkele aangeboden behandeling echt van de grond gekomen omdat verdachte afspraken niet nakwam. Volgens de reclassering is naast hulpverlening een forensisch toezicht nodig om te komen tot het verlagen van het hoog ingeschatte risico op recidive. De voorwaarden die – naast de standaardvoorwaarden – kunnen worden opgelegd zijn meewerken aan een reclasseringstoezicht, meewerken aan een time-out, een verbod tot het reizen naar het buitenland, opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugs- en alcoholverbod, een contactverbod met aangever, een locatieverbod en dagbesteding.
Motivering van de tbs-maatregel met voorwaarden
De rechtbank overweegt dat verdachte, gelet op de conclusies en adviezen in de hiervoor genoemde rapportages, gebaat is bij een intensief en langdurig behandeltraject. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag binnen welk kader dat behandeltraject moet plaatsvinden. Hoewel de psychiater en de psychologen adviseren om de mogelijkheden van het afgeven van een zorgmachtiging te onderzoeken, heeft de reclassering – rekening houdend met de inhoud van de Pro Justitia rapportages – geadviseerd dat, naast hulpverlening, ook een forensisch toezicht nodig is om het recidiverisico te verminderen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte op verschillende (leef)gebieden hulp kan gebruiken, zoals ten aanzien van haar woonomgeving, middelengebruik, sociaal netwerk en psychisch functioneren. De rechtbank is van oordeel dat die hulp en de bestendigheid daarvan (mogelijk) minder tot goed te verwezenlijken is bij het afgeven een zorgmachtiging. Vanuit die gedachte zou de oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden voor verdachte een betere oplossing kunnen zijn voor haar problemen. Een zorgmachtiging is daarnaast naar het oordeel van de rechtbank op dit moment geen passend kader omdat forensische waarborgen ontbreken, terwijl de rechtbank die – net als de reclassering – wel noodzakelijk vindt. Mocht een zorgmachtiging immers niet van de grond komen dan is het, anders dan het advies van de psychologen lijkt te veronderstellen, niet mogelijk om alsnog op te schalen en een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Daarnaast betekent het verlenen van een zorgmachtiging dat de reclassering geen toezicht houdt op verdachte, wat de rechtbank gelet op de aard van de feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer een onwenselijke situatie vindt.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke eisen die worden gesteld aan oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden is voldaan. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van het bewezen geachte feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De bewezen geachte feiten zijn misdrijven genoemd in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr), en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van deze maatregel. De rechtbank zal aan verdachte dan ook de tbs-maatregel opleggen. De rechtbank is van oordeel dat kan worden volstaan met het stellen van de voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd en dat een bevel tot dwangverpleging niet noodzakelijk is. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
De totale duur van de maatregel is gemaximeerd, nu geen sprake is van veroordeling voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bedreiging en belaging werden niet voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van de aangever dan wel op enigerlei (andere) wijze ondersteund door niet-verbaal agressief gedrag. Evenmin is op grond van het dossier duidelijk geworden dat destijds aannemelijk was dat de bedreiging zou worden uitgevoerd. Het enkele feit dat bij haar aanhouding een mes is aangetroffen maakt het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
GVM
Op basis van de Pro Justitia rapportages en het reclasseringsrapport is er naar het oordeel van de rechtbank een gegronde vrees voor herhaling. De rechtbank acht het daarom van belang dat er een mogelijkheid bestaat om na de tbs-maatregel langdurig toezicht op verdachte te kunnen houden en haar eventueel te behandelen en te begeleiden, ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen. De rechtbank zal daarom, naast de tbs-maatregel met voorwaarden, ook de GVM opleggen.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank overweegt dat een maatregel op grond van artikel 38v, eerste lid, onder 1 Sr, enkel kan worden opgelegd in het geval iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld. De rechtbank overweegt dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, zodat van een veroordeling wegens een strafbaar feit geen sprake is. Aan verdachte kan daarom geen 38v-maatregel worden opgelegd. De rechtbank merkt op dat een contact- en locatieverbod wel in het kader van de tbs-maatregel met voorwaarden aan verdachte wordt opgelegd.
Voorlopige hechtenis
Voor de periode dat dit vonnis nog niet onherroepelijk is geworden, zal de rechtbank bevelen dat de voorlopige hechtenis van verdachte wordt geschorst met ingang van het tijdstip waarop de verdachte wordt opgenomen in de beoogde kliniek (of een plek voor overbruggingszorg). Aan de schorsing van de voorlopige hechtenis zal de rechtbank dezelfde voorwaarden verbinden als die aan de tbs-maatregel worden verbonden.
Deze schorsing van de voorlopige hechtenis acht de rechtbank noodzakelijk, omdat omzetting van de tbs-maatregel met voorwaarden in een tbs-maatregel met dwangverpleging (bij overtreding van de voorwaarden van de tbs-maatregel) niet mogelijk is zolang dit vonnis niet onherroepelijk is. De rechtbank zal daarom bepalen dat de schorsing van de voorlopige hechtenis in duur beperkt is tot het moment waarop dit vonnis onherroepelijk is geworden. Als de verdachte dan de in het kader van de tbs-maatregel te stellen voorwaarden (en daarmee de schorsingsvoorwaarden) niet naleeft terwijl dit vonnis nog niet onherroepelijk is, kan de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis worden bevolen. Op die manier kunnen ook in die situaties de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen worden gewaarborgd. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1729. Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven met ingang van het moment waarop dit vonnis onherroepelijk is geworden.
Dadelijke uitvoerbaarheid tbs-maatregel met voorwaarden
Gelet op de noodzaak van de behandeling en het gevaar voor recidive en het uit te oefenen toezicht, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 38, eerste lid Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/255915-24 dient te worden afgewezen, omdat tenuitvoerlegging, gezien de oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden aan verdachte, niet opportuun wordt geacht.

9.Benadeelde partij

9.1.
Vordering
De benadeelde partij, [slachtoffer] , vordert € 2.600,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen verklaarde geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank overweegt in dat verband dat gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde deze nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat aantasting in de persoon kan worden aangenomen ook zonder concrete onderbouwing door middel van stukken.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend
met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de
immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.500,-.
Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Verdachte wordt verder veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met deze vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 25 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38z, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 2:
belaging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat haar van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1.
Geen strafbaar feit plegen
Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
2.
Meewerken aan reclasseringstoezicht
Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
- Verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen.
- Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- Verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
- Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
- Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
3.
Meewerken aan time-out
Als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
4.
Niet naar het buitenland
Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
5.
Opname in een zorginstelling
Verdachte laat zich opnemen in een Forensische kliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start direct na detentie. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
6.
Ambulante behandeling
Verdachte laat zich (in het kader van nazorg na klinische behandeling) behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische opname. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
7.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, dan wel werkt zij mee aan ambulante woonbegeleiding te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na de klinische opname. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
8.
Drugsverbod
Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
9.
Alcoholverbod
Verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
10.
Contactverbod
Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
11.
Locatieverbod (met elektronische monitoring)
Verdachte bevindt zich niet bij de [adres 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
12.
Dagbesteding
Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van vrijwilligerswerk of betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft opdracht aan [plaats 2] de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt de
dadelijke uitvoerbaarheidvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Legt aan verdachte op de
gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de staat € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/255915-24 af.
Schorst de voorlopige hechtenisvan verdachte met ingang van het moment dat verdachte in het kader van de klinische behandeling zoals omschreven in voorwaarde 5 zal worden opgenomen in de kliniek, dan wel een overbruggingsplek in afwachting van plaatsing in de kliniek. De schorsing van de voorlopige hechtenis duurt tot het moment waarop dit vonnis onherroepelijk is. Aan de schorsing van de voorlopige hechtenis worden de hiervoor onder 1 tot en met 12 genoemde voorwaarden verbonden en de voorwaarden dat:
  • de verdachte, indien de opheffing der schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken;
  • de verdachte, in het geval zij wegens een feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot een andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop dit vonnis onherroepelijk is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling - van der Maarel en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.S. Kamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 september 2025.
[...]

Voetnoten

1.Wanneer is verwezen naar een proces-verbaal is - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.