ECLI:NL:RBAMS:2025:6982

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
13/170484-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van medeplegen van een ontploffing en opzettelijk brandstichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar, en medeplegen van het voorhanden hebben van zwaar vuurwerk

Op 19 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een ontploffing en brandstichting, met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar. De feiten vonden plaats op 7 mei 2025, waarbij de verdachte samen met anderen een explosie teweegbracht nabij een Poolse supermarkt in Dronten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een cruciale rol speelde in de uitvoering van het strafbare feit door medeverdachten te vervoeren en hen te voorzien van brandbare middelen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie jaar geëist, waarvan één jaar voorwaardelijk, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van twee jaar op, waarvan één jaar voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een meldplicht. De rechtbank oordeelde dat er levensgevaar voor omwonenden was door de ontploffing en dat de verdachte zich niet alleen had laten leiden door financiële motieven, maar ook een ernstige bedreiging voor de veiligheid van anderen had gecreëerd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en de strafoplegging gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/170484-25
Datum uitspraak: 19 september 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam Justitieel Complex] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Grünfeld, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.C.M. Sprenger, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1
het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en brandstichting terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was op 7 mei 2025 te Dronten, subsidiair is dit ten laste gelegd als medeplichtigheid hieraan;
Feit 2
het medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwerk (Cobra 6) en/of een fles met een brandversnellend middel op 7 mei 2025 te Amsterdam en/of Almere en/of Dronten.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van hetgeen onder feit 1
primair en onder feit 2 ten laste is gelegd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1 primair omdat er geen sprake is van een bijdrage van verdachte die van voldoende gewicht is om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. Ook kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van levensgevaar voor anderen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte de beschikkingsmacht heeft gehad over het vuurwerk en dat hij daarom van dat onderdeel partieel dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en brandstichting (feit 1 primair) en aan het medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwerk en een fles met brandversnellend middel (feit 2).
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Medeplegen
Verdachte heeft verklaard dat hij wist wat er die nacht ging gebeuren. Hij heeft hier willens en wetens aan meegedaan en daarbij heeft hij samengewerkt met anderen, zoals blijkt uit de navolgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft de minderjarige medeverdachten opgehaald met zijn auto. Vervolgens heeft hij de medeverdachten gebracht naar de plek waar het vuurwerk opgehaald moest worden. Verdachte is daarna met zijn auto naar een benzinepomp gereden, waar een van de medeverdachten met geld van verdachte een flesje water heeft gekocht. Verdachte is toen met de medeverdachten naar een andere bezinepomp gereden. Hij heeft daar het flesje eerst geleegd, daarna vol getankt met benzine en afgerekend. Vervolgens heeft hij de medeverdachten vlakbij de plaats delict afgezet. De medeverdachten waren minderjarig en beschikten niet over een rijbewijs. Het was voor hen dus onmogelijk om zonder verdachte rond twee uur in de nacht bij de plaats delict te komen. Verdachte heeft voor zijn bijdrage een vergoeding van € 200,- gekregen.
Verdachte is daarmee een onmisbare schakel geweest in het geheel dat tot de ontploffing heeft geleid en heeft daarmee een cruciale rol gespeeld bij de uitvoering van het strafbare feit. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte in zodanige mate betrokken is geweest dat hij als medepleger kan worden aangemerkt.
Levensgevaar
De rechtbank is van oordeel dat er ook levensgevaar voor een ander te duchten was door de ontploffing en de brandstichting. In de directe nabijheid van de Poolse supermarkt bevonden zich woningen en omstreeks 02:50 uur, zek het moment van de ontploffing, waren mensen aanwezig in deze woningen. Het is niet aan verdachte en de medeverdachten te danken dat deze woningen geen vlam hebben gevat. Oplettende buurtbewoners hebben snel gehandeld en het vuur gedoofd. Uit het door de politie opgestelde proces verbaal gevaarzetting blijkt dat zich in de Poolse Supermarkt veel brandbare producten bevonden waardoor de brand zich, zonder optreden van omstanders en brandweer, had kunnen ontwikkelen tot een volledige brand. En daarbij zou het een kwestie van tijd zijn geweest tot de brand over zou slaan naar de bovengelegen woningen en levensgevaar voor de daar aanwezige mensen zou opleveren.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Beschikkingsmacht
Er was sprake van een gezamenlijk plan om brand te gaan stichten bij een supermarkt door vuurwerk in combinatie met een brandbare vloeistof tot ontploffing te brengen. Het vuurwerk en de brandbare vloeistof zijn door verdachte en zijn medeverdachten eerst opgehaald en vervolgens in de auto van verdachte naar de plaats delict vervoerd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee ook de beschikkingsmacht heeft gehad over het vuurwerk. Het enkele feit dat verdachte – zoals bepleit door zijn raadsman – het vuurwerk niet heeft gezien en aangeraakt omdat het vuurwerk in de zak van een van de medeverdachten zat, doet daaraan niet af. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte, samen met zijn medeverdachten, zwaar vuurwerk voorhanden heeft gehad.
3.4.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1 primair:
op 7 mei 2025 te Dronten, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht in de directe nabijheid van de Poolse supermarkt " [naam supermarkt] " gelegen aan het [adres] door:
- een fles gevuld met een brandbare vloeistof en vuurwerk voor het pand te plaatsen,
- en vuurwerk in de nabijheid van het pand aan te steken en af te laten gaan,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de Poolse supermarkt en/of boven- en/of naastgelegen woningen/panden en in die woningen/panden bevindende goederen en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten personen in de boven- en/of naastgelegen woningen/panden, te duchten was;
Feit 2
op 7 mei 2025 te Amsterdam, Almere en Dronten, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten zwaar vuurwerk (Cobra 6) en een fles met brandversnellend middel, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de eis van de officier van justitie te matigen en benadrukt dat er sprake is van eendaadse samenloop en dat artikel 63 van het wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een explosie en brandstichting. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen aanzienlijke schade aan de supermarkt veroorzaakt, maar ook ernstig gevaar voor schade aan naastgelegen woningen teweeggebracht en erger nog, gevaar voor omwonenden. In een omgeving als deze had de ontploffing gemakkelijk kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel of zelfs dodelijke slachtoffers. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij deze levensgevaarlijke situatie heeft gecreëerd. Dat niemand is omgekomen of zwaargewond is geraakt, is niet te danken aan de handelswijze van verdachte. Het plegen van aanslagen met dergelijke geïmproviseerde explosieven is een groot en toenemend maatschappelijk probleem dat leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Dergelijke strafbare feiten raken bovenal de veiligheid van de direct betrokkenen. Verdachte heeft voor dit alles een vergoeding ontvangen van 200 euro. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij enkel oog had voor zijn eigen financiële gewin en niet voor de veiligheid van een ander.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 5 juni 2025. Hieruit blijkt dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 1 augustus 2025, opgemaakt door A. Belhadj. De reclassering vermoedt dat er sprake is van dieperliggende problematiek, wat een ambulante behandeling rechtvaardigt. Verdachte heeft te kennen gegeven open te staan voor hulpverlening. Het risico op recidive en letsel wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert, in het geval van strafoplegging, een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, een contactverbod met de mededaders en het slachtoffer, een locatieverbod, een locatiegebod en het volgen van een opleiding of dagbesteding.
Strafoplegging
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank is van oordeel dat vanuit het oogpunt van generale preventie een straf van aanzienlijke zwaarte moet volgen. De rechtbank heeft gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Dat zijn veelal onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, zoals ook geëist door de officier van justitie. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf de enige passende straf. De rechtbank houdt rekening met de eendaadse samenloop van de bewezenverklaarde feiten en het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is.
De rechtbank is van oordeel dat een reclasseringscontact kan bijdragen aan het terugdringen van het door de reclassering als gemiddeld ingeschatte recidiverisico. De rechtbank vindt het daarom belangrijk dat verdachte in het kader van een voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf de kans krijgt om met hulp van de reclassering aan zijn problemen te werken. De door verdachte ter terechtzitting getoonde verantwoordelijkheid voor wat er is gebeurd en de motivatie om een positieve draai aan zijn leven te geven, is in dit verband al een hoopgevende eerste stap. Ook dat heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte meegewogen in de strafoplegging.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek van het voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. De rechtbank legt daarbij de bijzondere voorwaarden op zoals geadviseerd door de reclassering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van een ontploffing teweegbrengen en opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte,
groot 1 (een) jaar, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich op afspraak bij Reclassering Nederland te Amsterdam op het adres Wibautstraat 12. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door de forensische zorginstelling de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Contactverbod mededaders
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de mededaders [mededader 1] en [mededader 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Contactverbod slachtoffer
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met het slachtoffer [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Locatieverbod (met elektronische monitoring)
Veroordeelde wordt verboden op grond van de in de rapportage genoemde argumenten zich gedurende de periode van het toezicht te bevinden in de gemeente Dronten en in Diemen. Het locatieverbod zal worden gecontroleerd door middel van een elektronisch controlemiddel.
Locatiegebod (met elektronische monitoring)
Veroordeelde zal op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zijn op het verblijfadres. Daarbij heeft hij op doordeweekse dagen een aaneengesloten blok van twaalf uur ter invulling van zijn dagbesteding. In de weekenden heeft veroordeelde vier uur per dag vrij te besteden. Wanneer veroordeelde op doordeweekse dagen geen dagbesteding heeft, heeft hij twee uur vrij te besteden. De precieze tijdstippen worden vooraf vastgesteld door de reclassering, in overleg met veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding.
Het locatiegebod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel. Het huidige verblijfadres is [adres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft
Volgen van opleiding/dagbesteding
Veroordeelde vervolgt zijn huidige mbo-opleiding richting handel en ondernemen. Indien hij de opleiding niet kan vervolgen, dan dient hij zich in te spannen voor het vinden en behouden van betaald werk, scholing, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling - van der Maarel en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.S. Kamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 september 2025.