ECLI:NL:RBAMS:2025:7010

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
13/160464-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door het gooien van een kapotte bierfles in een park te Amsterdam

Op 16 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 mei 2025 in het Oostenburgerpark te Amsterdam een kapotte bierfles naar een slachtoffer gooide. De verdachte werd beschuldigd van poging doodslag en zware mishandeling. Tijdens de zitting op 2 september 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. R. Wiegant, en de verdediging van de verdachte, mr. C. Crince Le Roy, gehoord. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich in een noodweer-situatie bevond, maar dat hij niet de juiste proporties in zijn verdediging had gekozen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging doodslag en zware mishandeling, maar achtte wel bewezen dat hij poging tot zware mishandeling had gepleegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling bij een GGZ-instelling. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte, die eerder als veelpleger was geregistreerd. De rechtbank benadrukte het risico op recidive en de noodzaak van gedragsverandering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/160464-25
Parketnummer vordering tul: 13/183506-24
Datum uitspraak: 16 september 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland 1] ),
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in de [P.I.] ,

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
2 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Wiegant, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C. Crince Le Roy, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 24 mei 2025 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan een poging doodslag op, dan wel (subsidiair) zware mishandeling, dan wel (meer subsidiair) poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 24 mei 2025 is verdachte samen met [slachtoffer] in het Oostenburgerpark te Amsterdam. Op een gegeven moment ontstaat er tussen hen ruzie over het wisselgeld van een door [slachtoffer] voor verdachte verrichte aankoop. Op camerabeelden van het voorval is door de politie waargenomen dat [slachtoffer] op verdachte afloopt en hem probeert te slaan met een jas en te schoppen. Verdachte loopt in eerste instantie vooral achteruit achtervolgd door [slachtoffer] . [2] Op enig moment heeft verdachte een bierflesje van de grond gepakt en naar [slachtoffer] gegooid. [3] Zo’n 15 seconden daarna is op de beelden gezien dat het gezicht van [slachtoffer] donker kleurt en dat er een donkere plek op zijn trui is gevormd, die eerder niet te zien was. [4] Als de politie even later ter plaatse arriveert wordt bij [slachtoffer] een hevig bloedende verwonding (snee) in zijn gezicht geconstateerd. De politie vermoedt dat [slachtoffer] zich in kennelijke staat van dronkenschap bevindt. [5]
Bij verdachte wordt even later bij zijn aanhouding een bloedende snijwond aan zijn rechterhand vastgesteld. [6]
4.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de primair ten laste gelegde poging doodslag niet kan worden bewezen. Verdachte heeft met niet heel veel kracht een kapotte fles naar aangever gegooid. Hierdoor was er geen aanmerkelijke kans dat aangever als gevolg daarvan zou komen overlijden.
Het gooien met de fles heeft wel flink letsel veroorzaakt en dit was voor verdachte ook voorzienbaar. Door de kapotte fles op korte afstand richting het hoofd van aangever te gooien, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever hierdoor dit letsel zou oplopen.
Gelet op de beschrijving van het letsel door de politie is er sprake van zwaar lichamelijk letsel. Het gaat om een serieuze verwonding over een groot deel van het gelaat. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke verwonding een blijvend litteken of littekens zal achterlaten in het gezicht.
Er kan geen sprake zijn van een geslaagd beroep op noodweer.
Op de beelden is weliswaar te zien dat aangever verdachte aan het uitdagen is, maar gezien de plek waar zij zich bevonden had verdachte heel gemakkelijk kunnen wegrennen. Als verdachte zich al zou hebben moeten en mogen verweren dan valt bovendien niet in te zien waarom het gebruik daarbij van een fles gerechtvaardigd zou zijn. Een simpele duw had ook kunnen volstaan.
4.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van een noodweer situatie zodat verdachte dient te worden vrijgesproken. Aangever was de agressor. Hij wilde verdachte zijn wisselgeld niet teruggeven, gaf hem een duw en bleef maar op verdachte afkomen. Verdachte heeft aangever toen eerst met een plastic flesje geslagen, maar omdat aangever toch nog doorging heeft verdachte vervolgens een bierflesje naar hem toe gegooid. Ook na het gooien van het flesje bleef aangever op verdachte afkomen. Dit blijkt ook uit de beelden. Wanneer het letsel bij aangever precies is ontstaan is onduidelijk. Verdachte moest zich verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever. Verdachte wist ook niet of aangever mogelijk een wapen bij zich droeg.
Niet dan wel onvoldoende kan ervan worden uitgegaan dat het een kapot bierflesje was, maar ook dan is nog steeds voldaan aan de vereisten voor noodweer. Het gooien van een voorwerp in de richting van aangever is geen disproportioneel middel. Bovendien kon verdachte zich niet onttrekken aan de situatie gelet op de dreiging van aangever, die bovendien onder invloed was. Verdachte heeft het flesje ook niet bewust richting het hoofd van aangever gegooid. Het ging allemaal heel snel en verdachte was in paniek.
Indien het beroep op noodweer niet wordt gehonoreerd zou verdachte moeten worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Een poging doodslag wordt niet snel gehonoreerd zo volgt uit de jurisprudentie. In deze zaak heeft er ook geen aanmerkelijke kans op de dood van aangever bestaan. Over de intensiteit en de kracht van de handeling valt weinig te zeggen, en er is geen letselverklaring van een arts. Bij gebrek aan informatie over de aard van het letsel kan ook niet worden vastgesteld dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, heeft de raadsman zich (bij het niet volgen van het beroep op noodweer) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Geen noodweer
Voor het slagen van een beroep op noodweer is vereist dat een verdedigingshandeling wordt geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of de onmiddellijke dreiging daarvan. Hierin ligt besloten dat de verdedigingshandeling moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het beroep op noodweer slaagt in dit geval niet. Aannemelijk is weliswaar, zo blijkt ook uit de beelden, dat verdachte zich geconfronteerd zag met aangever die hem op agressieve wijze benaderde. De confrontatie vond echter plaats in een park met veel ruimte om hen heen. Hierdoor was er voor verdachte voldoende gelegenheid om weg te gaan en zich zo aan een verdere confrontatie met aangever te onttrekken. Dit kon dan ook van verdachte worden
gevergd. Daar komt nog bij dat aangever in een kennelijke staat van dronkenschap verkeerde, hetgeen ook verdachte, die zelf niet onder invloed was, was opgevallen.
Verdachte is echter niet weggegaan omdat hij boos was op aangever van wie hij meende nog wisselgeld tegoed te hebben. Dit maakt echter niet dat verdachte niet anders had kunnen handelen dan dat hij nu heeft gedaan, namelijk door aangever een bierfles tegen het gezicht te gooien. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte weg kunnen en moeten lopen.
Vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat primair (poging doodslag) en subsidiair (zware mishandeling) is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Gezien de door verbalisanten beschreven verwondingen bij het slachtoffer (een snee van neus tot kin) in combinatie met de bij verdachte geconstateerde snijwond aan de hand waarmee hij de fles heeft gegooid (zijn rechterhand), acht de rechtbank bewezen dat het om een kapotte, en dus scherpe fles ging.
Dit enkele feit is echter onvoldoende om te kunnen stellen dat verdachte door het slachtoffer deze kapotte fles in het gezicht te gooien, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze daardoor zou komen te overlijden. De tenlastegelegde opzet op de dood kan dus niet worden bewezen.
Voor wat betreft het subsidiair tenlastegelegde geldt dat het aannemelijk is dat een snee van neus tot kin een litteken zal veroorzaken. In het dossier ontbreekt echter enige nadere informatie over de aard en de ernst van de verwondingen, de noodzaak van medisch ingrijpen, de duur van het herstel en de gevolgen voor het slachtoffer op langere termijn, zoals een mogelijk ontsierend litteken.
Dit maakt dat er onvoldoende informatie voorhanden is op basis waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in de wet.
Het door de officier van justitie gestelde feit van algemene bekendheid dat dergelijke verwondingen blijvende littekens tot gevolg hebben is onvoldoende om op basis hiervan zwaar lichamelijk letsel aan te nemen.
Bewezenverklaring poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank acht wel bewezen hetgeen meer subsidiair (poging toebrengen zwaar lichamelijke letsel) is ten laste gelegd. Verdachte heeft door het slachtoffer een kapotte fles tegen het gezicht te gooien de opzet gehad om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Gezien de waargenomen snijwond bij aangever en de waargenomen verkleuringen in zijn gezicht en kleding na het gooien van de fles, acht de rechtbank bewezen dat de verwonding van aangever ook daadwerkelijk door het gooien van de kapotte fles is veroorzaakt.
Ondanks dat in dit geval de omvang van het letsel onvoldoende kan worden vastgesteld, had het gooien van de kapotte fles eenvoudig tot zeer ernstige gevolgen kunnen leiden zoals bijvoorbeeld verwondingen aan de ogen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 24 mei 2025 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] een kapotte bierfles tegen het gezicht heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht;
  • ambulante behandeling bij een GGZ instelling, al dan niet na gedragsdeskundig onderzoek, te bepalen door de reclassering;
  • dagbesteding;
  • middelencontrole;
  • contactverbod met het slachtoffer;
8.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft bij een bewezenverklaring verzocht geen hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Wel kan een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden (ook een behandeling gericht op gedragsverandering) en een flinke onvoorwaardelijke taakstraf worden opgelegd. Het persoonlijke belang van verdachte is vooral het behoud van zijn woning. Ontruiming dreigt en verdachte wil graag inkomsten verwerven om dat te voorkomen. Verdachte staat er voor open om met de reclassering aan de slag te gaan.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door een kapotte bierfles tegen het gezicht van het slachtoffer te gooien die daardoor een fikse verwonding opliep. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij boos was op het slachtoffer omdat deze het wisselgeld van een aankoop die het slachtoffer voor hem had
gedaan niet aan hem wilde teruggeven. Dit ontaardde uiteindelijk in een vechtpartij tussen verdachte en het slachtoffer op klaarlichte dag in een openbaar park en is daar door meerdere getuigen gezien. Het gooien met een kapotte bierfles in iemands gezicht brengt een groot risico op – ernstige – letselschade met zich.
Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen zoals deze een grote impact hebben op zowel slachtoffers als omstanders. Bovendien versterken dergelijke geweldsincidenten de in de samenleving aanwezige gevoelens van onrust en onveiligheid.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadviezen van Reclassering Nederland van 26 mei 2025 en 26 augustus 2025.
Ter terechtzitting is [naam] , reclasseringswerker, als getuige-deskundige gehoord.
In het advies van 25 mei 2025 wordt geconcludeerd dat verdachte voldoet aan de harde ISD-criteria maar niet aan de zachte ISD-criteria. Verdachte staat geregistreerd als veelpleger, maar ondanks een laatstelijk in 2024 negatief afgesloten reclasseringstoezicht, is men van mening dat een ambulant kader nog onvoldoende is benut. Verdachte lijkt thans zijn verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen en zich wel open te stellen voor gedragsinterventies, waar dit eerder niet het geval was. De reclassering ziet hierin voldoende aanknopingspunten voor gedragsverandering door middel van interventies binnen een ambulant kader ter voorkoming van recidive in het kader van een schorsingstoezicht.
In het advies van 26 augustus 2025 wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen omdat men, mede gezien de negatieve ervaringen daarmee in het (recente) verleden, geen mogelijkheden ziet om door middel van toezicht of interventies zoals die eerder werden geadviseerd, het gedrag van verdachte te veranderen.
Verdachte heeft aangegeven mee te zullen werken aan ondersteuning op praktisch gebied, maar wenst geen interventies die zich richten op gedragsverandering die de reclassering noodzakelijk acht (zoals een forensische behandeling).
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
Als risico-verhogende factoren voor verdachte worden gezien:
- het psychosociaal functioneren, (weigert mee te werken aan onderzoek)
- de houding (gooit snel de handdoek in de ring als het niet op zijn manier gaat).
- de financiën (volgens opgave van verdachte bedragen zijn schulden in totaal € 8.000,-,)
De deskundige [naam] , opsteller van het advies van 26 augustus 2025, heeft ter terechtzitting benadrukt dat gedragsverandering bij verdachte noodzakelijk is om stabiliteit
te verkrijgen. Een behandeling zou, na voorafgaand gedragskundig behandeladvies, met name gericht moeten zijn op agressieregulatie en coping vaardigheden. Ondanks het eerdere negatieve advies met betrekking tot de mogelijkheid om hier door middel van bijzondere voorwaarden uitvoering aan te geven, ziet de reclassering, zij het met de nodige twijfels over de haalbaarheid, dit thans anders, omdat verdachte inmiddels toch bereid lijkt te zijn hieraan zijn medewerking te verlenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over en volgt het advies. De rechtbank ziet aanleiding om verdachte bij wijze van laatste kans alsnog in een ambulant kader in de gelegenheid te stellen om zijn leven een andere wending te geven en een delictvrij bestaan op te bouwen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zijn medewerking te zullen verlenen aan een ambulante behandeling door een GGZ instelling die ziet op gedragsverandering, en heeft zich daartoe ook uitdrukkelijk bereid verklaard zich aan de hierna in het dictum genoemde voorwaarden te zullen houden. Verdachte is inmiddels vanuit detentie bezig te proberen zijn financiële situatie op orde te brengen.
Strafoplegging
Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarbij neemt zij als uitganspunt een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 juli 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen jaren drie keer eerder is veroordeeld voor mishandelingen en ook voor meerdere vermogensdelicten.
Anderzijds neemt de rechtbank in het voordeel van verdachte in aanmerking dat hij niet de aanstichter van de vechtpartij was en dat ook het slachtoffer zich daarin niet onbetuigd heeft gelaten.
Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren. Aan die proeftijd zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering ter zitting zijn geadviseerd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de toewijzing verzocht van een vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/183506-24, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 6 juni 2024 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 19 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank beschikt in haar dossier echter niet over stukken betreffende deze vordering zodat zij de officier hierin niet-ontvankelijk zal verklaren.
Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij op dat indien de officier van justitie wel ontvankelijk zou zijn geweest, de rechtbank de vordering zou hebben afgewezen omdat zij gelet op de in de onderhavige zaak opgelegde straf en de noodzaak van behandeling van verdachte, de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf op dit moment niet opportuun acht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
4 maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij de reclassering
Veroordeelde meldt zich uiterlijk 1 dag na vrijlating tussen 09:00 uur en 12:00 uur bij Reclassering Nederland [adres] te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door GGZ Inforsa Forensisch Ambulante Zorg of een soortgelijke zorgverlener, al dan niet na een gedragskundig onderzoek, te bepalen door de reclassering.
De behandeling start zodra beschikbaar. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
-
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] ( [geboorteland 2] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
-
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur.
-
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. van Galen, voorzitter,
mrs. L.F. Bögemann en M.S. Bettelheim, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 september 2025.
[--]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300 2025127082-20 van 25 mei 2025, p.20.
3.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 september 2025.
4.Een proces-verbaal verduidelijking camerabeelden met BVH nummer 2025127082 van 14 juli 2025, p.1, 2 en 3.
5.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 250524-975-101 van 24 mei 2025, p.10 .
6.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 250524-975-692 van 24 mei 2025, p.16.