ECLI:NL:RBAMS:2025:7040

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
13/072372-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor medeplegen van zware mishandeling na schietincident in Amsterdam

Op 23 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een 21-jarige man veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf voor zijn rol in een schietincident op 7 maart 2025 in Amsterdam Nieuw-West. De man was betrokken bij het beschieten van een slachtoffer, dat hierdoor een schotverwonding in zijn been opliep. Naast de gevangenisstraf moet de man ook een schadevergoeding van meer dan 10.000 euro betalen aan het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling, maar sprak hem vrij van poging tot doodslag, omdat er geen aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer was. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van getuigen en de forensische rapportages die de ernst van de verwondingen van het slachtoffer bevestigden. De verdachte had een belangrijke rol gespeeld in de voorbereiding van het delict, maar was niet degene die daadwerkelijk schoot. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en eerdere veroordelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/072372-25
Datum uitspraak: 23 september 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2004 in [woonplaats 1] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats 2] ,
nu gedetineerd in: [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W. van Veen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), en van wat hij en zijn advocaat, mr. W. van Egmond, naar voren hebben gebracht.
De zaak is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaak van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) met parketnummer 13/072406-25.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 7 maart 2025 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer] , door met een vuurwapen in de richting van het lichaam te schieten, waardoor [slachtoffer] in zijn been is geraakt. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het medeplegen van zware mishandeling en meer subsidiair als het medeplegen van poging tot zware mishandeling.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt medeplegen van poging tot doodslag (het primaire feit) bewezen. Het is een algemene ervaringsregel dat het schieten met een vuurwapen op het lichaam de aanmerkelijke kans oplevert dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. Dat dit ook het geval is als alleen op de benen wordt gericht, blijkt volgens de officier van justitie uit de door een forensisch arts opgestelde forensisch medische letselrapportage die zich in het dossier bevindt.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte integraal vrij te spreken. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit geldt dat het vanaf een kleine afstand en gericht schieten in het onderbeen geen opzet of een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde geldt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van het voorgenomen schieten. Daarnaast ontbreekt het aan wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde medeplegen. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte heeft – in opdracht van een ander – het vervoer van de schutter geregeld. De rol van verdachte blijft daarmee beperkt tot die van medeplichtige aan het ten laste gelegde feit en dat is niet ten laste gelegd. Verdachte heeft enkel handelingen gepleegd die zien op het vervoer van de schutter en niet op het schieten zelf.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen in
bijlage IIvast dat een nog onbekend gebleven schutter op 7 maart 2025 in de Joseph Scaligerstraat in Amsterdam vanaf een korte afstand met een vuurwapen twee keer op [slachtoffer] heeft geschoten en hem daarbij één keer in zijn rechterbeen heeft geraakt. Door een getuige wordt vervolgens waargenomen hoe de schutter naar een roodkleurige geparkeerde auto – waarvan het kenteken begint met [kenteken] – rent, instapt en wegrijdt.
Uit de door een forensisch arts opgestelde rapportage ‘forensisch medisch onderzoek naar aanleiding van een incident d.d. 07-03-2025’ blijkt dat [slachtoffer] als gevolg van dit schietincident een schotverwonding aan zijn rechter onderbeen heeft opgelopen, waarbij de kogel zijn onderbeen aan de achterzijde is binnengedrongen en aan de voorzijde heeft verlaten. Als gevolg van deze verwonding zijn er een breuk in het rechter kuitbeen en een onderhuidse bloeduitstorting ter grootte van bijna het gehele onderbeen ontstaan. Daarnaast is de oppervlakkige kuitbeenzenuw beschadigd geraakt en is er sprake van een kneuzing van de spier die zorgt voor het strekken van de grote teen en het buigen van de enkel.
3.3.2.
Vrijspraak poging tot doodslag (primair)
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag is, al dan niet in voorwaardelijk zin, opzet op de dood van het slachtoffer vereist. Omdat er op korte afstand is geschoten, [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zag dat de schutter met zijn arm naar beneden wees en hij in zijn onderbeen is geraakt, gaat de rechtbank ervan uit dat de schutter gericht naar beneden heeft geschoten. Bij een dergelijk schot is er niet zonder meer een aanmerkelijke kans op de dood. Uit het dossier blijkt niet dat er in dit geval feiten en omstandigheden zijn om een dergelijke kans wel aanwezig te achten. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zou overlijden als gevolg van het schieten. Verdachte zal daarom van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag worden vrijgesproken.
3.3.3.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Onder zwaar lichamelijk letsel wordt op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is daarnaast van belang wat de aard is van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en of er uitzicht op (volledig) herstel bestaat.
Uit de rapportage van de forensisch arts blijkt dat operatief ingrijpen niet nodig was, maar dat de schotverwonding wel heeft gezorgd voor een breuk in het rechter kuitbeen, een onderhuidse bloeduitstorting, een zenuwbeschadiging en een spierkneuzing. Uit de rapportage blijkt voorts dat [slachtoffer] twee littekens overhoudt aan de schotverwonding, dat de botbreuk een hersteltijd van vier tot zes weken kent – net als de spierkneuzing – en dat de zenuwbeschadiging naar verwachting pas na enkele weken tot een jaar is hersteld, als dat überhaupt gebeurt. Uit de rapportage van de fysiotherapeut van 15 juli 2025, opgenomen als bijlage bij de vordering benadeelde partij, blijkt dat er sprake is van motorische uitval van de spier die loopt van het kuitbeen richting de wreef en mobiliteitsverlies ten aanzien van de rechter enkel. De fysiotherapeut geeft aan dat er rekening moet worden gehouden met blijvend motorisch verlies. Gelet op de ernst van het letsel en de lange duur van het herstel, is de rechtbank van oordeel dat het aan [slachtoffer] toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Dat betekent dat het schieten op [slachtoffer] het strafbare feit zware mishandeling oplevert.
3.3.4.
Medeplegen en de rol van verdachte
Vervolgens is de vraag of verdachte als medepleger van de zware mishandeling moet worden aangemerkt.
Hoewel verdachte niet degene is geweest die [slachtoffer] heeft beschoten, blijkt uit de bewijsmiddelen dat hij voorafgaand aan het schietincident en op de dag zelf wel een belangrijke rol heeft gespeeld bij de voorbereiding en de uitvoering van het delict. Op 4 maart 2025 – drie dagen voorafgaand aan het schietincident – heeft [slachtoffer] gedurende een aantal uren een opvallende man waargenomen in de straat waar hij woont. Dit komt overeen met een melding die bij de politie is gedaan over verdacht gedrag in deze buurt op deze dag. Onderzoek aan de telefoon van verdachte heeft uitgewezen dat verdachte op 4 maart 2025 meerdere zoekopdrachten heeft uitgevoerd naar de Comeniusstraat – die gelegen is nabij de plaats delict – en naar de straat waar aangever woont. Bovendien peilt de telefoon van verdachte die dag uit in de omgeving waar het schietincident heeft plaatsgevonden, hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft erkend. Op 6 maart 2025 – één dag voorafgaand aan het schietincident – heeft verdachte via de applicatie Snapchat contact gehad met ene ‘ [naam contact] ’. Verdachte vraagt aan [naam contact] wanneer hij ‘spits’ moet zijn, waarop [naam contact] reageert “
waarschijnlijk morgen”. Daarnaast vraagt verdachte aan [naam contact] de afhaalprijs en waar hij hem moet pakken, waarop [naam contact] reageert met ‘
Ginna’,waarmee Gein wordt bedoeld. Op 7 maart 2025 – de dag van het schietincident – heeft verdachte opnieuw contact met [naam contact] . Hij zegt dat hij spits is en [naam contact] laat weten dat hij om “
11 uur bij ginna bij die Jumbo”moet zijn. Vervolgens stuurt verdachte een foto naar [naam contact] waaruit blijkt dat hij zich in de directe omgeving van metrostation Gein bevindt. Uit voornoemde berichten volgt dat de schutter door verdachte met de auto is opgehaald bij metrostation Gein, waarna hij deze persoon vervolgens naar de plaats delict heeft gebracht. De telefoon van verdachte straalt namelijk voorafgaand en rond het tijdstip van het schietincident uit in de omgeving van de plaats delict. Ter terechtzitting heeft verdachte ook bevestigd dat hij die dag in de buurt was van de plaats delict, alwaar hij zich samen met medeverdachte [medeverdachte] in een rode Toyota Aygo met kenteken [kenteken] bevond. Dat komt overeen met de door de getuige afgelegde verklaring over de auto waarin de schutter zou zijn gevlucht. Uit het onderzoek aan de telefoon van verdachte blijkt dat er om 13:05 uur een schermafbeelding op zijn telefoon is te zien die een melding weergeeft dat er op 7 maart 2025 om 13:03 uur een schietincident heeft plaatsgevonden. Ook maakt hij – na het schietincident – een foto van een overvliegende politiehelikopter die hij naar [naam contact] stuurt met daarbij de vraag: “
Hoe vindt je t gegaan”.
Uit deze feiten volgt dat verdachte een voorverkenning heeft verricht en in nauw overleg met [naam contact] de auto voor het vervoer van de schutter naar en van de plaats delict heeft geregeld en in die auto aanwezig was. Uit de melding over het schietincident op zijn telefoon, twee minuten nadat dat had plaatsgevonden, en zijn vraag aan [naam contact] “
Hoe vindt je t gegaan” blijkt genoegzaam dat hij wist waaraan hij meewerkte en daar dus opzet op had. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met [naam contact] en de schutter. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling van [slachtoffer] .
Het door verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario, dat het allemaal te doen was om het afleveren van lachgastanks, acht de rechtbank niet aannemelijk, aangezien deze verklaring geen steun vindt in de inhoud van het procesdossier. Bovendien heeft verdachte dit scenario pas ter terechtzitting gepresenteerd, toen het procesdossier al bij hem bekend was en hij zijn verklaring daarop kon afstemmen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Subsidiair:
op 7 maart 2025 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotverwonding in het been heeft toegebracht, door eenmaal met een vuurwapen in het been van die [slachtoffer] te schieten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook voor het bewezenverklaarde feit strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen die [slachtoffer] daarvan tot de dag van vandaag ondervindt, is enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte poging tot doodslag wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft zich voor de hoogte van de strafeis aangesloten bij de richtlijnen die het Openbaar Ministerie hanteert voor een poging tot doodslag met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, waarbij het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes tot acht jaar is. Omdat verdachte niet zelf heeft geschoten, komt zij tot de eis van vijf jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in geval van een bewezenverklaring, verzocht om aan verdachte een straf op te leggen, waarvan een gedeelte voorwaardelijk is met daaraan verbonden een reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden, waarbij aandacht wordt besteed aan de lachgasproblematiek van verdachte en waarbij wordt toegezien op zijn sociale netwerk. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is jong, naïef, beïnvloedbaar en kan de gevolgen van zijn handelen niet overzien. Daarnaast kampte hij ten tijde van het ten laste gelegde met een ernstige lachgasverslaving, waardoor hij geen dagbesteding had en door zijn ouders uit huis was gezet.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling, waarbij op klaarlichte dag midden in een woonwijk met een vuurwapen in het onderbeen van het slachtoffer is geschoten. Veel mensen, waaronder de tienjarige zoon van het slachtoffer met wie hij onderweg was naar de moskee, zijn getuige geweest van dit schietincident. Het betreft een bijzonder brutale aanslag. Als gevolg van het schietincident heeft het slachtoffer onder meer een breuk in zijn kuitbeen opgelopen en is een zenuw beschadigd geraakt. Uit de door het slachtoffer ingediende vordering tot schadevergoeding en het door hem ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht blijkt dat het schietincident tot de dag van vandaag een grote invloed heeft op zijn leven en dat van zijn zoontje. Het slachtoffer kampt sindsdien met lichamelijke klachten, zoals fysieke pijn, en daarnaast is er sprake van beperkte mobiliteit en motorisch verlies, hetgeen mogelijk blijvend zal zijn. Daarnaast ervaart het slachtoffer aanhoudende gevoelens van angst en onveiligheid, en kampt hij met slaap- en concentratieproblemen. Een dergelijk ernstig feit heeft niet alleen impact op het slachtoffer, maar veroorzaakt ook gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving als geheel, in het bijzonder bij hen die getuige waren van het voorval.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 26 mei 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in 2023 in België onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en een geldboete, wegens het deelnemen aan een criminele organisatie.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van reclasseringsrapportages, waaronder het meest recente adviesrapport van 22 augustus 2025. Daarin constateert de reclassering dat er sprake is van instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. Verdachte kampt met een lachgasverslaving. Daarnaast ontbreekt het hem aan stabiele huisvesting, financiële middelen, een dagbesteding en een steunend vangnet. Verder constateert de reclassering aanwijzingen voor de aanwezigheid van negatieve sociale contacten. Naar eigen zeggen handelt verdachte onder invloed van lachgas impulsief en denkt hij niet na over de gevolgen van zijn handelen, gedrag en keuzes. De reclassering is niet in staat om het recidiverisico en het risico op letsel in te schatten. Wel overweegt de reclassering dat verdachte weinig onder indruk lijkt te zijn van justitiële autoriteiten, aangezien de eerder opgelegde gevangenisstraf in België onderhavig feit niet heeft doen voorkomen. De reclassering adviseert om volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat verdachte leeftijdsadequaat imponeert, er geen sprake meer is van een pedagogisch leefklimaat en hij weinig ontvankelijk lijkt te zijn voor de ondersteuning van volwassenen. Daarnaast worden volwassenen-interventies meer passend geacht, gelet op de aanwezige problematiek. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling bij Brijder of een soortgelijke zorgverlener, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met aangever en de medeverdachte(n) en een locatieverbod met elektrische monitoring voor de woonomgeving van [slachtoffer] . Daarbij merkt de reclassering op dat deze voorwaarden ook in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen worden opgelegd.
De straf
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte volgens het volwassenenstrafrecht moet worden berecht.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met alle hiervoor genoemde omstandigheden en met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Mede omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, is er aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal geen voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen, omdat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden ook in het kader van de eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling kunnen worden opgelegd, zoals de reclassering zelf ook opmerkt in het rapport.

8.Beslag

Onder verdachte is tijdens het onderzoek naar het ten laste gelegde het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Telefoon (Omschrijving: PL1300-2025055300-6628239, merk: Apple iPhone).
Dit voorwerp behoort aan verdachte toe en is nog niet aan hem teruggegeven. De in beslag genomen telefoon wordt verbeurdverklaard, omdat het bewezenverklaarde feit met behulp van dit voorwerp is voorbereid en begaan.

9.Vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert in totaal een bedrag van € 30.521,47 aan schadevergoeding. Dit bedrag bestaat voor € 1.521,47 uit vergoeding van materiële schade, te weten de kosten voor het volgen van fysiotherapie, de reiskosten voor bezoeken aan de fysiotherapeut, de kosten wegens verbruikt eigen risico voor 2025, de ziekenhuisdaggeldvergoeding en overige kosten die hij heeft moeten maken als direct gevolg van het bewezenverklaarde. Daarnaast heeft hij een bedrag van € 20.000,- gevorderd als reservepost voor toekomstige (materiële) schade, die nog wordt verwacht in de periode tot een eventueel hoger beroep. Deze kosten worden reeds gevorderd, omdat niet alle nog te maken kosten al in kaart kunnen worden gebracht, terwijl er naar verwachting nog diverse kosten zullen ontstaan die rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde. [slachtoffer] verzoekt deze post in eerste aanleg niet-ontvankelijk te verklaren, zodat deze tijdens een eventueel hoger beroep nader kan worden toegelicht.
Verder heeft [slachtoffer] een bedrag van € 9.000,- gevorderd ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit de fysieke en psychische schade die hij heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Ter onderbouwing is verwezen naar de Rotterdamse schaal. Tot slot heeft hij gevorderd om de schadevergoeding hoofdelijk met mededaders toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] volledig kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, omdat de gestelde materiële en immateriële schade voldoende is onderbouwd. [slachtoffer] moet niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van toekomstige kosten.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, wegens de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat, met name, de gestelde immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij dient tevens niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van toekomstige schade. Indien de rechtbank de vordering voor toewijzing vatbaar acht, dan heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de hoogte van het toe te wijzen bedrag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De raadsman van verdachte heeft het gevorderde bedrag aan materiële schade ter terechtzitting niet betwist. De rechtbank stelt vast dat aan [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde materiële schade komt de rechtbank niet ongegrond voor en [slachtoffer] heeft de vordering voldoende onderbouwd. Om die reden zal de vordering tot vergoeding van materiële schade worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 7 maart 2025. De rechtbank verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vergoeding van toekomstige (materiële) schade, omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft een partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, als deze partij ten gevolge van een strafbaar feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of er een ernstige inbreuk is gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Uit de door [slachtoffer] ingediende vordering tot schadevergoeding en het door hem ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht blijkt dat hij naast lichamelijke klachten – zoals fysieke pijn, zenuwbeschadigingen en ontstane complicaties – tevens met psychische klachten – zoals aanhoudende gevoelens van angst en onveiligheid en slaap- en concentratieproblemen – kampt, waarvoor hij door de huisarts is verwezen naar een psycholoog. Het gevorderde bedrag aan immateriële schade is ter terechtzitting onvoldoende betwist en de rechtbank acht de gevorderde schade, gelet op de door [slachtoffer] gestelde omstandigheden, in lijn met de Rotterdamse schaal en ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond. Om die reden zal de gevorderde immateriële schade geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 7 maart 2025
Hoofdelijkheid
Aangezien sprake is van medeplegen, wordt de schadevergoeding hoofdelijk met de mededaders toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, zodat hij de schadevergoeding niet zelf hoeft te innen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer] , toe tot een bedrag van
€ 10.521,47 (tienduizend vijfhonderd eenentwintig euro en zevenenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit
€ 1.521,47 (duizend vijfhonderd eenentwintig euro en zevenenveertig cent)aan vergoeding van materiële schade en
€ 9.000,00 (negenduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van voornoemd toegewezen bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer] , behalve voor zover deze betalingsverplichting al door een ander is voldaan.
Verklaart de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin zijn vordering tot materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de staat
€ 10.521,47 (tienduizend vijfhonderd eenentwintig euro en zevenenveertig cent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze betalingsverplichting al door een ander is voldaan. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 87 dagen gijzeling. De toepassing van deze gijzeling heft de voornoemde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart verbeurd:
- 1 STK Telefoon (Omschrijving: PL1300-2025055300-6628239, merk: Apple iPhone).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en T. van den Bergh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Pont, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 september 2025.