In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 september 2025 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk, België. De opgeëiste persoon, geboren in 2000 en met de Turkse nationaliteit, was op dat moment gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 10 september 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, waaronder deelneming aan een criminele organisatie en oplichting. De rechtbank oordeelde dat de dubbele strafbaarheid voor het feit van bendevorming moest worden getoetst, omdat dit feit niet voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar rechtmatig in Nederland verbleef en dat de overlevering kon worden toegestaan, mits de garantie werd gegeven dat hij zijn straf in Nederland zou ondergaan.
De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman over de detentieomstandigheden in België en de psychische zorg verworpen, en oordeelde dat de garantie van de Belgische autoriteiten voldoende was om de overlevering toe te staan. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.