ECLI:NL:RBAMS:2025:7186

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
C/13/775355 / JE RK 25-663
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing in een gewijzigd netwerkpleeggezin wegens gedetineerde ouder

Op 17 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2013, in een netwerkpleeggezin. De zaak betreft de Jeugdbescherming Regio, die de gecertificeerde instelling is. De moeder en vader van de minderjarige zijn betrokken, waarbij de moeder het ouderlijk gezag heeft en de vader momenteel gedetineerd is. De kinderrechter heeft de zitting met gesloten deuren voortgezet, waarbij de minderjarige zelf ook is gehoord. De moeder en vader hebben verschillende standpunten ingenomen over de zorg voor de minderjarige, waarbij de moeder zich verzet tegen de uithuisplaatsing bij de opa, terwijl de vader de plaatsing bij opa steunt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel niet bij haar vader kan wonen en dat het in haar belang is om bij haar opa te blijven, waar zij een goede band mee heeft en waar zij zich veilig voelt. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 7 juni 2026, met de mogelijkheid tot herbeoordeling indien de omstandigheden veranderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/13/775355 / JE RK 25-663
Datum uitspraak: 17 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Regio [locatie], gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.C. Kager uit Den Helder,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. M.M.E. Rietjens uit Amsterdam.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de tante] ,
hierna te noemen de tante,
wonende in België,
[de opa (vz)] ,
hierna te noemen de opa (vz),
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van onderstaand procesverloop in de spoedprocedure:
  • het telefonische verzoek van JBRA, gedaan op 9 september 2025, gevolgd door het verzoekschrift, met bijlagen, ingekomen op 10 september 2025;
  • de beslissing van 9 september 2025 tot spoedmachtiging uithuisplaatsing welke in de beschikking van 10 september 2025 is vastgelegd, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
1.2.
Op 17 september 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4.
De opa en de tante zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft bij opa (vz.).
2.3.
Bij beschikking van 7 maart 2025 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld. Bij vermelde beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend voor verblijf in een netwerkpleeggezin (tante in België). De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien steeds verlengd, laatstelijk is dat gebeurd bij beschikking van 5 juni 2025 van de rechtbank Noord-Holland. De machtiging tot uithuisplaatsing is toen verlengd tot 7 december 2025: voor verblijf bij de vader. [minderjarige] is op grond van deze machtiging met een opbouwregeling vanuit België bij haar vader in [woonplaats 2] gaan wonen. Bij beschikking van 5 juni 2025 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 7 juni 2026.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 september 2025 een spoedmachtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg tot 23 september 2025 en het overige deel van het verzoek aangehouden.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de beschikking van 10 september 2025 te handhaven en verzoekt toewijzing van het resterende deel van het verzoek, te weten een aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar de stukken. Duidelijk is geworden dat [minderjarige] niet (op korte termijn) terug kan naar vader. Vader zit gedetineerd en het is niet bekend wanneer hij vrij komt. De machtiging van 5 juni 2025 kan daarom niet uitgevoerd worden. De GI acht moeder niet in staat de zorg voor [minderjarige] te kunnen dragen, aangezien de zorgen om moeder onverminderd aanwezig zijn en [minderjarige] geen enkel contact met haar moeder wil. Voor [minderjarige] is van belang dat er duidelijkheid en zekerheid ontstaat over haar situatie, zodat zij niet nogmaals wordt belast. Opa geeft aan dat hij graag de zorg van [minderjarige] op zich neemt en de benodigde hulpverlening zal accepteren, zoals die van Levvel pleegzorg. Opa is hiervoor aangemeld en de GI zal opa in de tussentijd ondersteunen waar nodig. Tante uit België onderhoudt contact met school en is goed in contact met zowel opa als [minderjarige] . Uit informatie van school is de GI gebleken dat [minderjarige] een goede start heeft gemaakt in de brugklas. De GI acht het in het belang van [minderjarige] dat wordt onderzocht of en hoe zij zoveel mogelijk binnen haar netwerk kan blijven, met de noodzakelijk geachte hulpverlening. Er wordt wel bewust om machtiging tot plaatsing in een (netwerk)pleeggezin verzocht; als onverhoopt zou blijken dat opa de zorg voor [minderjarige] toch niet kan dragen, dan moet doorplaatsing naar een bestandspleeggezin, ook buiten het netwerk mogelijk zijn zonder [minderjarige] met een nieuwe zitting bij de rechtbank te belasten.

4.De standpunten

4.1.
Moeder is het niet eens met het verzoek van de GI. Moeder geeft aan dat opa teveel op leeftijd is en dat de omgeving waar opa woont niet goed is voor [minderjarige] . Moeder vindt ook de zorg door opa niet passend aangezien [minderjarige] een meisje is. Daarnaast vindt moeder dat de verblijfplek van [minderjarige] door haar bepaald dient te worden. Die plek moet niet bij de familie van vader zijn, want die beïnvloeden [minderjarige] en zolang [minderjarige] daar verblijft zal zij geen contact met haar moeder willen. Moeder vindt dat [minderjarige] bij haar kan komen wonen. Moeder herkent de zorgen van de GI niet.
4.2.
De advocaat van moeder verzoekt om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen in een neutraal pleeggezin. Moeder beseft dat [minderjarige] behoefte heeft aan rust en dat [minderjarige] , vanuit het systeem waarbinnen zij nu verblijft, niet de wens kan uitspreken om in contact met moeder te treden. Juist in het belang van [minderjarige] wil moeder [minderjarige] de ruimte geven die zij nodig heeft. Moeder kan zich voorstellen dat het voor [minderjarige] prettig is als opa – waarbij zij nu al verblijft – tijdelijk voor [minderjarige] zorgt. Moeder betwijfelt echter of opa in staat zal zijn om voor langere tijd voor [minderjarige] te zorgen en aan kan sluiten bij haar ontwikkelingsbehoeften. Volgens moeder is het in het belang van [minderjarige] om op te groeien in een neutraal gezin, waar zij met ondersteuning van hulpverlening kan werken aan haar rouwverwerking, hechtingsontwikkeling en het herstellen van familiebanden. Moeder vindt het belangrijk dat [minderjarige] niet vast komt te zitten in een loyaliteitsconflict. Moeder begrijpt dat het vinden van een passend pleeggezin tijd kost. Het is prettig dat opa [minderjarige] gedurende deze periode verzorgt.
4.3.
Vader heeft nog geen duidelijkheid over de einddatum van zijn detentie. Hij hoopt op een schorsing binnenkort. Hij heeft telefonisch contact met [minderjarige] .
4.4.
De advocaat van vader verzoekt om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen in een netwerkpleeggezin. Vader gunt [minderjarige] rust en stabiliteit. [minderjarige] zit op haar plek bij opa, heeft een helpend netwerk en opa staat open voor hulpverlening. Vanuit de screening van pleegzorg zal moeten blijken of wonen bij opa een passende plek is voor op de lange termijn. Vader is er van overtuigd dat dit het geval zal zijn. De intentie vanuit de GI lijkt ook plaatsing binnen het netwerk te zijn, waarbij de voorkeur bij opa ligt. Ondanks die intentie verzoekt vader toch om de machtiging expliciet te verlenen voor een netwerkpleeggezin, zodat een eventuele plaatsing buiten het netwerk alsdan via de rechter zal verlopen.
4.5.
[minderjarige] heeft de rechter verteld dat zij graag bij opa wil verblijven. Ze heeft het fijn bij opa, ze hebben een goede band en het gaat goed op school. Ze heeft veel vriendinnen en goed contact met de docenten. [minderjarige] heeft aangegeven dat ze geen behoefte heeft aan contact met moeder.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. [1] De rechtbank schaart zich achter de overwegingen 6.6. en 6.7. van de rechtbank Noord-Holland zoals neergelegd in de beschikking van 5 juni 2025. [minderjarige] verdient een plek waar zij zich fijn en vertrouwd voelt. Nu haar vader onverwacht gedetineerd is geraakt, kan zij echter niet langer bij haar vader wonen, zoals in de beschikking van 5 juni 2025 was beslist. De kinderrechter acht het in het belang van [minderjarige] dat zij nu bij opa in huis kan blijven, zoals [minderjarige] ook zelf graag wil. [minderjarige] heeft een goede band met opa en haar eigen kamer in huis. Ook gaat zij vanaf opa’s huis elke dag naar school en dat gaat goed. Opa staat bovendien in contact met de GI en hij staat open voor hulpverlening vanuit pleegzorg; hij wil [minderjarige] graag helpen. De komende tijd zal door de GI en pleegzorg gekeken worden naar wat opa nodig heeft om de opvoeding van [minderjarige] vorm te geven.
5.2.
De kinderrechter zal gezien het voorgaande de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen doch enkel voor een
netwerkplaatsing (in beginsel bij opa vz). Dit geeft de meeste rust en duidelijkheid aan [minderjarige] . Indien de omstandigheden op zodanige manier wijzigen dat [minderjarige] buiten haar netwerk geplaatst moet worden, vindt de rechtbank het noodzakelijk dat hiertoe een verzoek aan de rechtbank wordt gedaan zodat dit verzoek alsdan kan worden getoetst. Tot slot complimenteert de kinderrechter de moeder dat zij, in het belang van [minderjarige] , het contactherstel aan [minderjarige] overlaat en [minderjarige] de rust en ruimte gunt om zich te ontwikkelen en haar verleden te verwerken. De GI zal [minderjarige] hierin de ondersteuning bieden die ze nodig heeft.
5.3.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
handhaaft de spoedbeschikking voor wat betreft de machtiging uithuisplaatsing van 9 september 2025 tot 17 september 2025;
6.2.
verleent aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening van netwerkpleegzorg tot 7 juni 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025 door mr. A. van Luijck, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.F.J. Kortekaas als griffier, en op schrift gesteld op 29 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.