8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in relaties met twee verschillende meisjes op ernstige wijze misdragen. In beide relaties stelde verdachte zich dwingend en dominant op, waarbij hij zelfs zover ging dat hij de slachtoffers kleineerde en bedreigde. Daarbij komt dat hij slachtoffer [benadeelde partij 1] ernstig heeft mishandeld door haar een kopstoot te geven en net zo lang haar keel dicht te knijpen tot ze bijna stikte. Verdachte heeft slachtoffer [benadeelde partij 2] daarnaast gedurende een periode van een aantal maanden belaagd. Uit de slachtofferverklaringen komt naar voren dat zijn gedrag grote impact heeft gehad op de toch al kwetsbare slachtoffers. Hij heeft geen respect getoond voor de geestelijke integriteit van beide slachtoffers en heeft daarnaast ook inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van slachtoffer [benadeelde partij 1] . Dat neemt de rechtbank hem bijzonder kwalijk.
Verdachte heeft zich daarnaast in een reeks mishandelingen ernstig misdragen tegenover andere onschuldige slachtoffers. Verdachte wordt door hen omschreven als iemand die uit het niets zeer agressief kon worden en zomaar met excessief geweld dreigde of het toepaste. Slachtoffers beschrijven zeer angstig te zijn geweest op het moment dat dat geweld zich tegen hen keerde. De rechtbank vindt het verwerpelijk en ook buitengewoon zorgelijk dat verdachte met zijn ogenschijnlijk willekeurige geweld in korte tijd verschillende slachtoffers heeft gemaakt, hun lichamelijke integriteit niet heeft gerespecteerd en daarmee angst bij hen heeft ingeboezemd en de samenleving in het algemeen.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van drie imitatiewapens/luchtdrukwapens. Het ongeoorloofde bezit van wapens kan in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen en een gevoel van onveiligheid in de samenleving veroorzaken.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia rapportage van 26 juni 2025, opgesteld door drs. M.H. Bakkes, GZ-psycholoog en drs. D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater. Verdachte heeft meegewerkt aan bijna alle onderdelen van het onderzoek. De problematiek bij verdachte lijkt echter een negatieve invloed te hebben op zijn vermogen om zich volledig open te stellen tegenover de onderzoekers, waardoor geen volledig zicht is gekomen op zijn belevingswereld. Ondanks dat hebben de onderzoekers voldoende beeld gekregen van verdachte om tot classificerende diagnostiek te komen.
Bij verdachte is sprake van een normoverschrijdend-gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale-, borderline- en narcistische trekken. Bijkomend is er sprake van een dusdanig sterk disharmonisch intelligentieprofiel dat dit door de onderzoekers gekwalificeerd wordt als een “andere gespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis”. Verdachte heeft weinig zicht op zijn ‘binnenwereld’ en is ook minder goed in staat de ander te lezen. Wanneer er een combinatie van stresserende factoren aanwezig is, wordt zijn vermogen om negatieve emoties te onderdrukken ernstig op de proef gesteld. Een overschrijding van de innerlijke draaglast kan dan ook leiden tot impulsdoorbraken, waarbij agressie kan voorkomen. Bijkomend zijn ook de empathische vermogens van verdachte beperkt: hij lijkt in enige mate in staat om op de ander af te stemmen en zich in de ander te verplaatsen, maar onder spanning neemt dit vermogen beduidend af. Gevoelens van compassie, spijt en berouw ontbreken dan.
De hiervoor beschreven beperkingen waren ook ten tijde van de bewezenverklaarde feiten aanwezig. De beperkingen zijn duurzaam van aard en bestonden al vóór de periode van het bewezenverklaarde. Het is ook waarschijnlijk dat de beperkingen de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het bewezenverklaarde hebben beïnvloed. Gelet op de beperkte bereidheid om met de onderzoekers over het ten laste gelegde te spreken, is het niet mogelijk geweest om vast te stellen hoe en in welke mate de elementen van zijn functioneren doorwerking hebben gehad op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het bewezenverklaarde.
Ten aanzien van het veronderstelde recidiverisico geldt dat de onderzoekers onvoldoende informatie ter beschikking hebben om de risicotaxatie-instrumenten adequaat te scoren. Wat betreft het klinisch oordeel van onderzoekers en op basis van de problematiek van verdachte, wordt een hoog risico op recidive van gewelddadig gedrag verondersteld.
Ten aanzien van het verminderen van het recidiverisico en het bevorderen van de ontwikkeling van verdachte achten onderzoekers intensieve en klinische behandeling noodzakelijk. Allereerst is het zaak een zorgvuldige delictanalyse af te nemen en procesdiagnostiek na afloop van het strafproces te realiseren. De behandeling dient vervolgens te worden gericht op het vergroten van de copingvaardigheden en het verbeteren van de mentaliserende vermogens. Daarbij wordt het van belang geacht dat binnen de behandelsetting sprake is van structuur, betrouwbaarheid en voorspelbaarheid.
De onderzoekers zien geen andere mogelijkheid dan om deze noodzakelijke behandeling uit te voeren binnen een onvoorwaardelijk PIJ-kader. De verwachting is dat behandeling binnen een ambulant traject geen/onvoldoende zicht genereert op het daadwerkelijke functioneren van verdachte. Hij lijkt bovendien niet volledig overtuigd van de noodzaak van behandeling, wat de kans op zich onttrekken aan behandeling reëel maakt. Binnen een voorwaardelijke PIJ-maatregel worden de mogelijkheden voor borging van zijn veiligheid en dat van anderen onvoldoende geacht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de rapportage van de Raad van 14 augustus 2025. Uit de rapportage blijkt dat de Raad zich aansluit bij het advies gegeven in de pro Justitia rapportage. Dit advies is tijdens de zitting door de deskundige bevestigd.
Jeugddetentie
De rechtbank zal de feiten, gelet op het advies van de deskundigen dat van doorwerking kan worden gesproken, in verminderde mate aan verdachte toerekenen. Gelet op de aard en ernst van de feiten, en de hoeveelheid daarvan, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van vier maanden.
Naast een jeugddetentie is gevorderd om aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De rechtbank zal hieronder ingaan op de PIJ-maatregel.
PIJ-maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en inzichtelijk zijn verwoord. De rechtbank legt deze dan ook ten grondslag aan de hiernavolgende overwegingen over een op te leggen PIJ-maatregel.
Ingevolge artikel 77s Sr kan aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond een PIJ-maatregel worden opgelegd. Daarnaast dient het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel die behoort tot een van de feiten zoals genoemd in artikel 77s, eerste lid onder a, Sr. Aan die voorwaarden is in deze zaak voldaan.
Ook moet de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eisen. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en in aanmerking genomen wat de deskundigen hebben gerapporteerd over het recidiverisico, oordeelt de rechtbank dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Ten slotte moet de maatregel in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Deze vraag wordt door de deskundigen positief beantwoord en duidelijk toegelicht. De rechtbank overweegt verder daartoe als volgt.
Een PIJ-maatregel is een middel dat met grote terughoudendheid moet worden ingezet, zeker wanneer het gaat om een verdachte die niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Desondanks acht de rechtbank deze maatregel passend en noodzakelijk gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de persoon van verdachte. Verdachte heeft gezien zijn problematiek intensieve en klinische behandeling nodig om zijn ontwikkeling te bevorderen. Gelet op het advies van de deskundigen, het hoge recidiverisico, het belang van structuur, betrouwbaarheid en voorspelbaarheid tijdens de behandeling en de constatering dat verdachte niet volledig overtuigd is van de noodzaak hiervan - waardoor de kans op onttrekking reëel is - vindt de rechtbank behandeling in een gesloten setting van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel worden opgelegd. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en zal het voorwaardelijk verzoek van de verdediging de behandeling van de zaak aan te houden om de Raad opdracht te geven een maatregelrapportage op te stellen dan ook afwijzen.
De rechtbank overweegt dat deze PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van de maatregel mogelijk is voor zover deze de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten door verdachte passend en geboden is.
Deze maatregel bestaat uit een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende vijf jaren op geen enkele wijze direct of indirect contact mag opnemen met aangeefster [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum 1] en aangeefster [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum 2] .
De rechtbank zal bepalen dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van vijf dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.