In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ex-werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn voormalige werkgever, Stichting Amsterdam UMC (AUMC). De ex-werknemer vorderde een verklaring voor recht dat AUMC wanprestatie had gepleegd door schadelijke uitlatingen over hem te doen, in strijd met de vaststellingsovereenkomst (VSO) die zij hadden gesloten. De VSO bevatte een clausule die partijen verbood om schadelijke uitlatingen over elkaar te doen. De ex-werknemer stelde dat AUMC hem had benadeeld bij zijn nieuwe werkgever, het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU), door negatieve signalen te verspreiden die zijn aanstelling in gevaar brachten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werknemer onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de ex-werknemer lag en dat hij niet had aangetoond dat AUMC zich niet aan de VSO had gehouden. De rechtbank concludeerde dat er geen schadelijke uitlatingen waren gedaan die de VSO schonden. Bovendien werd vastgesteld dat AUMC niet onrechtmatig had gehandeld jegens de ex-werknemer. De vorderingen van de ex-werknemer werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van AUMC, die in totaal € 2.708,00 bedroegen.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in arbeidsconflicten en de noodzaak voor partijen om hun claims goed te onderbouwen. De rechtbank wees erop dat de ex-werknemer, als partijgetuige, niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te ondersteunen, en dat de getuigenverklaringen niet in zijn voordeel spraken. De zaak illustreert ook de complexiteit van arbeidsrelaties en de gevolgen van communicatie tussen voormalige werkgevers en nieuwe werkgevers.