ECLI:NL:RBAMS:2025:7373

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
AMS 24/7687
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Bijleveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgevingsvergunningen voor dakterras en driehoeksbalkon in Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 22 september 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen om twee omgevingsvergunningen voor de legalisatie van een dakterras en een driehoeksbalkon beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de aanvragen terecht heeft afgewezen. De afwijzing is gebaseerd op het feit dat de uitbreiding in strijd is met het bestemmingsplan, dat dakterrassen op de betreffende locatie niet zijn toegestaan. Eiser had aangevoerd dat de uitbreiding onder het overgangsrecht valt, maar de rechtbank volgt deze redenering niet, omdat er geen bouwvergunning voor de uitbreiding aanwezig is. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om niet af te wijken van het bestemmingsplan, en dat de belangen van de privacy van omwonenden zwaarder wegen dan het belang van eiser bij de uitbreiding. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel wordt eveneens verworpen, omdat de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van gelijke gevallen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/7687

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.W. van der Hulst),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

(gemachtigde: mr. H. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen om twee omgevingsvergunningen voor (de legalisatie van) een dakterras en een zogenoemd ‘driehoeksbalkon’.
1.1.
Het college heeft deze aanvragen met twee besluiten van 26 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 november 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 16 december 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor (de legalisatie van) het dakterras aan de achterzijde van de eerste verdieping op de locatie [adres 1] [huisnummer 1] te Amsterdam. Dit terras is gebouwd op de daaronder gelegen uitbouw en verbonden aan een bestaand balkon.
2.1.
Op 22 december 2022 heeft eiser een tweede aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. Deze tweede aanvraag heeft betrekking op (de legalisatie van) het driehoeksbalkon dat zwevend is aangebracht en direct verbonden is met het hiervoor genoemde dakterras.
2.2.
Het dakterras vormt samen met het driehoeksbalkon de uitbreiding van het balkon. Voor de leesbaarheid zal de rechtbank hierna de term ‘uitbreiding’ gebruiken, wanneer het dakterras en het driehoeksbalkon samen worden bedoeld. Schematisch weergegeven gaat het om het volgende. De uitbreiding is grijs gearceerd.
2.3.
Het college heeft beide aanvragen van eiser afgewezen. Voor zowel het dakterras als het driehoeksbalkon geldt volgens het college dat deze in strijd zijn met het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 1]’. Op gronden met de hier aan de orde zijnde bestemmingen ‘Gemengd -1’en ‘Tuin-3’ zijn dakterrassen niet toegestaan. Daarnaast mogen gebouwen niet worden vergroot op de bestemming ‘Tuin-3’.
2.4.
Het college maakt voor het dakterras geen gebruik van de mogelijkheid om binnenplans af te wijken van de strijdigheid met het bestemmingsplan omdat de privacy van de bewoners van het belendende pand [adres 1] [huisnummer 2] onevenredig wordt aangetast. Verder wordt de ruimtelijke kwaliteit van het beschermd stadsgezicht onevenredig aangetast.
2.5.
Voor het driehoeksbalkon maakt het college geen gebruik van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid omdat het driehoeksbalkon vanwege het driehoekige element atypisch en storend in het aangezicht is. Het is daarmee in strijd met redelijke eisen van welstand.
Handhaving
2.6.
Het college heeft na een klacht van de bewoner van het belendende pand [adres 1] [huisnummer 3] een last onder dwangsom aan eiser opgelegd, waarin hem – kort samengevat – wordt opgedragen de uitbreiding te verwijderen en verwijderd te houden. Deze last onder dwangsom is in hoger beroep in stand gelaten en heeft ertoe geleid dat eiser de uitbreiding heeft verwijderd.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. Per 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvragen om omgevingsvergunningen zijn ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.1.
De rechtbank beoordeelt in beroep het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht bestemmingsplan?
3.2.
Het meest verstrekkende standpunt van eiser is dat de uitbreiding is toegestaan op basis van het overgangsrecht. Eiser wijst erop dat de uitbreiding reeds aanwezig was ten tijde van de aankoop van de woning in 2008. Het huidige bestemmingsplan geldt sinds 2012. In dit geval zijn daarom volgens eiser de overgangsbepalingen uit het vorige bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 2]’ (zoals ter inzage gelegd in 2001) van toepassing. Uit deze overgangsbepalingen volgt – kort samengevat – dat gebruik van een reeds bestaand bouwwerk dat afwijkt van het bestemmingsplan, mag worden voortgezet of gewijzigd. Omdat de uitbreiding reeds in 2008 aanwezig was, zou eiser daarom de uitbreiding mogen blijven gebruiken. Volgens eiser kan bovendien niet worden uitgesloten dat eerder een bouwvergunning is verstrekt, zodat ook om die reden de uitbreiding is toegestaan.
3.3.
De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. De rechtbank stelt voorop dat het overgangsrecht van het huidige bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 1]’ bepalend is. In dit bestemmingsplan worden immers regels gegeven voor bouwwerken die al tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig waren. Dergelijke bouwwerken mogen geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd. [1] Voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning, geldt echter een uitzondering op dit overgangsrecht. [2] In het dossier is geen bouwvergunning voor de uitbreiding aanwezig. Anders dan eiser, ziet de rechtbank geen aanleiding aan te nemen dat op enig moment een bouwvergunning voor de uitbreiding is verstrekt. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de uitbreiding is gebouwd zonder vergunning. Het overgangsrecht is daarom niet van toepassing. De beroepsgrond slaagt niet.
Toepassen afwijkingsbevoegdheid
3.4.
Eiser betwist niet dat de uitbreiding in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens eiser had het college echter gebruik moeten maken van de mogelijkheid om daarvan binnenplans af te wijken. Hiertoe voert hij aan dat de uitbreiding netjes is afgewerkt en dat de welstandscommissie heeft geoordeeld dat voor het dakterras geen sprake is van strijd met redelijke eisen van welstand. Omdat de uitbreiding al decennia aanwezig is, kan door verjaring ook geen sprake zijn van onrechtmatige inbreuk op de privacy. De privacy van de bewoners van de belendende panden wordt volgens eiser bovendien door de uitbreiding niet (verder) aangetast. Eiser wijst daarbij op de volgende omstandigheden. Aan de zijde van de [adres 1] [huisnummer 2] is een afscheiding geplaatst, waardoor geen rechtstreeks zicht bestaat op de buren. Het dakterras zonder het driehoeksbalkon is op meer dan twee meter afstand van de erfgrens van [adres 1] [huisnummer 3] . Het driehoeksbalkon is afgeschuind zodat recht vooruit kijkend geen zicht bestaat op die erfgrens. Verder geldt een erfdienstbaarheid waardoor de bewoners van [adres 1] [huisnummer 3] het driehoeksbalkon moeten dulden.
3.5.
De rechtbank beoordeelt dit standpunt aan de hand van het volgende beoordelingskader. Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, komt het college beleidsruimte toe en moet het de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter toetst daarom of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. [3]
3.6.
De rechtbank stelt vast dat de uitbreiding vanaf de openbare ruimte te zien is. De achterzijde van de woning is immers zichtbaar vanaf de [adres 2]. Dit is met name van belang omdat het gaat om een pand dat zich bevindt in een gebied dat is aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. Het college heeft daarom in het bijzonder gewicht mogen toekennen aan de opvallende vorm en ligging van de uitbreiding. Deze vormt – zoals het college heeft toegelicht onder verwijzing naar een stedenbouwkundig advies – een verrommeling van het beeld. Dit geldt zowel voor het dakterras als voor het driehoeksbalkon. Het college heeft daarom kunnen concluderen dat het stadsgezicht onevenredig wordt aangetast.
3.7.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het college de uitbreiding als een inbreuk op de privacy van de bewoners van [adres 1] [huisnummer 2] heeft mogen aanmerken. De rechtbank wijst erop dat het college zelfstandig mag afwegen of de privacy van de bewoners van [adres 1] [huisnummer 2] wordt of kan worden aangetast. Het college is daarbij niet gebonden aan klachten van bewoners. Het college hoefde bij die beoordeling ook geen doorslaggevende betekenis toe te kennen aan de geplaatste afscheiding. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat vanwege de reeds lang bestaande situatie de privacy van de buren niet langer zou mogen worden meegewogen, miskent dit de eigen afwegingsbevoegdheid van het college.
3.8.
Het college heeft gelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen beslissen niet mee te werken aan het afwijken van het bestemmingsplan. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Strijd met het evenredigheidsbeginsel
3.9.
Eiser voert aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Eiser wijst erop dat de uitbreiding al decennia aanwezig was en dat hij in de veronderstelling was dat het legaal was. De uitbreiding zorgt daarbij voor veel woongenot.
3.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het belang van een goede ruimtelijke ordening en de privacy van de bewoners van [adres 1] [huisnummer 2] in redelijkheid zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser. Hoewel eiser een belang heeft bij de uitbreiding omdat dit hem extra woongenot oplevert, hoefde dit belang niet zwaarder te worden gewogen dan de door het college genoemde belangen. De rechtbank betrekt hierin dat ook na verwijdering van de uitbreiding een buitenruimte in de vorm van een balkon overblijft. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet onevenredig zwaar in zijn belangen getroffen gegeven het belang van de direct omwonenden bij eerbiediging van hun privacy. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Strijd met het gelijkheidsbeginsel
4. Eiser voert verder aan dat de afwijzing van de gevraagde vergunningen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hij wijst daarbij op de omgevingsvergunningen voor de dakterrassen en balkons aan de [adres 1] [huisnummer 4], [huisnummer 5] en [huisnummer 6] die vergelijkbaar zijn met de door eiser gewenste uitbreiding en waarvoor wel omgevingsvergunningen zijn verleend.
4.1.
De omgevingsvergunning voor [adres 1] [huisnummer 4] ziet op het uitbreiden van een aanbouw en het plaatsen van dakterrassen en balkons op meerdere verdiepingen van het pand. De omgevingsvergunning voor [adres 1] [huisnummer 5] voorziet in uitbreiding van het pand, onder meer met een balkon op meerdere verdiepingen. De omgevingsvergunning voor [adres 1] [huisnummer 6] heeft betrekking op het vergroten van de tweede verdieping met een uitbouw, de splitsing van de tweede en derde verdieping tot twee woningen en het plaatsen van een dakterras op de te realiseren uitbouw.
4.2.
Het gaat in de drie door eiser genoemde gevallen telkens om grootschalige verbouwingen, waarbij het aanbrengen van terrassen en/of balkons onderdeel uitmaakt van de bouwplannen. In geen van deze gevallen gaat het daarbij om een terras of balkon dat op dezelfde manier uitsteekt ten opzichte van een reeds bestaand balkon zoals in het onderhavige geval. Voor deze bouwplannen geldt bovendien dat de omgevingsvergunningen ruimtelijk en ook naar redelijke eisen van welstand aanvaardbaar werden geacht. Op deze punten wijken deze gevallen daarmee af van de situatie van eiser. De rechtbank stelt daarom vast dat geen sprake is van gelijke gevallen.
4.3.
Omdat het college nog niet op de verwijzing van eiser naar het adres [adres 1] [huisnummer 6] had gereageerd, heeft de gemachtigde van het college ter zitting aangeboden een schriftelijke reactie te geven. Aangezien de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat ook voor dit adres geen sprake is van een gelijk geval, ziet de rechtbank hiervoor geen aanleiding.
4.4.
Omdat geen sprake is van gelijke gevallen, slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Bijleveld, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M. Mazurel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2025.
griffier
rechter
De griffier is buiten staat om te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie hiervoor artikel 45.1 van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 1]’.
2.Zie hiervoor artikel 45.3 van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 1]’.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4079.