ECLI:NL:RBAMS:2025:7375

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
AMS 25/210
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor bouwkundige wijzigingen aan panden in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 september 2025 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft verleend aan vergunninghouders voor diverse bouwkundige wijzigingen aan de panden aan het [adres] in Amsterdam. Eiser, die in de nabijheid woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning en stelt dat deze in strijd is met verschillende wettelijke bepalingen en beleidsrichtlijnen. De rechtbank heeft de gronden van eiser beoordeeld, waaronder strijdigheden met het bestemmingsplan, het ontbreken van een saneringsplan, en schending van het proportionaliteitsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend, ondanks de geopperde bezwaren van eiser. De rechtbank concludeert dat de vergunning voldoet aan de relevante voorschriften en dat de bezwaren van eiser niet opwegen tegen de belangen van de vergunninghouders. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, maar het college moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden vanwege een schending van de hoorplicht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de rol van de rechtbank in het toetsen van dergelijke besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/210

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: mr. C. Vos).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:

[vergunninghouder 1] uit [vestigingsplaats] (vergunninghouder 1), en [vergunninghouder 2] uit [vestigingsplaats] (vergunninghouder 2)

(hierna gezamenlijk: vergunninghouders)
(gemachtigde: mr. M.O. Klaassen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouders heeft verleend om diverse bouwkundige wijzigingen aan te kunnen brengen aan de panden aan het [adres 1] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] in Amsterdam. Eiser is het daar niet mee eens en stelt dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met wettelijke bepalingen, beleidsrichtlijnen en zorgvuldigheidseisen. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 28 februari 2023 heeft vergunninghouder 1 een omgevingsvergunning aangevraagd. Op 26 oktober 2023 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
2.1.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van
28 november 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouders hebben ook schriftelijk gereageerd.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college, namens vergunninghouder 1
[naam 1] ( [functie 1] ) en [naam 2] ( [functie 2] ) en de gemachtigde van vergunninghouders.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Vergunninghouders zijn eigenaar van de panden gelegen op de adressen [adres 1] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] in Amsterdam (de panden).
3.1.
Vergunninghouders hebben een omgevingsvergunning aangevraagd voor het maken van diverse muurdoorbraken in de kelder, het verdiepen van de kelder, het maken van meerdere koekoeken, het maken van twee wolfskuilen en het veranderen van de indeling van de kelder en het trappenhuis (hierna: het project) voor de adressen [adres 1] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] in Amsterdam (hierna: de projectlocatie).
3.2.
Eiser woont op het adres [adres 2] in Amsterdam. Zijn woning grenst direct aan de projectlocatie. Eiser is daarmee belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.3.
Op 26 oktober 2023 heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ [1] en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ [2] . Het project is getoetst aan artikel 2.10 van de Wabo. Volgens het college is aannemelijk dat het project voldoet aan de relevante voorschriften uit het Bouwbesluit met inachtneming van de voorwaarden die horen bij de omgevingsvergunning. Verder heeft de CRK [3] het project beoordeeld volgens de welstandsnota ‘De Schoonheid van Amsterdam 2016’ (hierna: de Welstandsnota) en na een aanpassing van het project op 13 juli 2023 akkoord bevonden. Gelet op het voorgaande is de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ verleend.
3.4.
Voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’ geeft het college de volgende motivering. Het project ligt in een gebied waar het bestemmingsplan ‘Willemspark-Vondelpark 2019’ geldt (het bestemmingsplan I). Het project is gelegen op gronden met de enkelbestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Waarde cultuurhistorie’. Het project ligt ook in een gebied waar het bestemmingsplan ‘Grondwaterneutrale Kelders’ (het bestemmingsplan II) geldt. Het project is gelegen op gronden met de enkelbestemming ‘Gebiedsaanduiding overige zone-2’.
3.5.
Het project is op vijf onderdelen in strijd met de bestemmingsplannen I en II. Ten eerste met artikel 14.2.2, onder e, van het bestemmingsplan I (1) en ten tweede met artikel 5.2, onder a, van het bestemmingsplan II (2) omdat er uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan. Ten derde met artikel 12.1.1 van het bestemmingsplan I (3), omdat de koekoeken aan de voorgevel geprojecteerd zijn boven het bestemmingsvlak ‘Verkeer’ en die gronden daarvoor niet bestemd zijn. De bouw- en bestemmingsgrens van dit bestemmingsvlak wordt met ongeveer 0,45 meter overschreden door de koekoeken. Ten vierde met artikel 14.1.1, van het bestemmingsplan I (4), omdat de koekoeken aan de zijgevel buiten het bouwvlak vallen. Ten vijfde met artikel 14.3.4, van het bestemmingsplan I (5), omdat voor gronden buiten het bouwvlak geldt dat het gebruik ten dienste van het in artikel 14.1, onder b en c, van het bestemmingsplan I genoemde gebruik niet is toegestaan. Om die reden wordt de aanvraag ook gezien als een aanvraag voor planologisch strijdig gebruik.
3.6.
Het college verleent een omgevingsvergunning ondanks strijdigheden (1) en (2), omdat het bestemmingsplan I een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid bevat voor het bouwen van kelders en souterrains en het vergroten van bestaande kelders en souterrains onder bepaalde voorwaarden. Daar voldoet het project volgens het college aan. [4] Ook voldoet het project voor strijdigheden (1) en (2) aan beleidsregel 6 van het beleidsstuk ‘Beleidsregels Afwijkingen Omgevingsvergunning’ [5] (de Beleidsregels Afwijkingen).
3.7.
Bij het verlenen van de omgevingsvergunning is voor strijdigheden (3), (4) en (5) toepassing gegeven aan de kruimelgevallenregeling om af te wijken van het bestemmingsplan. [6] In de Beleidsregels Afwijkingen zijn uitgangspunten vastgelegd om te bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden het college meewerkt aan een afwijking. Het project voldoet volgens het college aan die voorwaarden. [7] Verder is advies gevraagd aan Waternet en in dat advies is getoetst aan kwaliteit, kwantiteit, hoogwaterbescherming, infrastructureel beheer en functievervulling voor zover dat nodig is voor de aanvraag. Waternet heeft aangegeven dat uit het geohydrologisch rapport blijkt dat de voorgestelde mitigerende maatregel voldoet en heeft voorwaarden opgesteld voor de kelder om barrièrewerking te voorkomen. Daarnaast zijn er specifieke voorwaarden voor het onttrekken van grondwater opgenomen. Gelet op het voorgaande besluit het college om van de bestemmingsplannen I en II af te wijken.
3.8.
Met het bestreden besluit handhaaft het college zijn eerdere besluit. Wel heeft het college vergunninghouders in bezwaar opdracht gegeven om alsnog een quickscan flora en fauna te laten uitvoeren. De bevindingen van dat onderzoek zijn opgenomen in een rapport van 6 mei 2024. Daarna is een vervolgonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen in de buurt van de projectlocatie. Die bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 30 september 2024.
Toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de omgevingsvergunning is aangevraagd op 28 februari 2023, blijft in dit geval de Wabo zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing. [8]
4.1.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt geweigerd indien er strijd is met het Bouwbesluit, de Bouwverordening, het bestemmingsplan (inclusief daarin opgenomen binnenplanse vrijstellingsmogelijkheden) of de redelijke eisen van welstand. [9] Dit zijn limitatief-imperatieve weigeringsgronden. Dat betekent dat als er strijd is met een van deze onderdelen de vergunning in beginsel moet worden geweigerd. Op grond van (voor zover hier van belang) de kruimelgevallenregeling, kan er aanleiding voor het college bestaan de vergunning toch te verlenen.

Beroepsgronden

Is de omgevingsvergunning in strijd met de redelijke eisen van welstand?
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met de welstandscriteria uit de Welstandsnota. Volgens eiser heeft de CRK het project ten onrechte getoetst aan de standaardcriteria voor kozijn- en gevelwijzigingen uit hoofdstuk 6.3 en 6.4 van de Welstandsnota. De aard en omvang van de wijzigingen vereisen juist een zorgvuldige toetsing die verder gaat dan wat doorgaans binnen de standaardcriteria valt. Ook is het project in strijd met hoofdstuk 6.4 van de Welstandsnota, omdat door het bouwplan de samenhang van de gevelrij wordt doorbroken. Verder verstoren de voorgestelde wijzigingen, inclusief de onderkeldering en de gevolgen hiervan, de ritmiek en proporties van de gevelrij en dat is in strijd met het behoud van de architectonische samenhang.
5.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat het college, alhoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden, op het advies mag afgaan nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, al dan niet onder verwijzing naar een advies van een ander deskundig te achten persoon of instantie. [10]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college afgaan op het welstandsadvies. Eiser heeft niet onderbouwd aan welke regels de CRK het project had moeten toetsen en waaruit de gestelde verdergaande toetsing dient te bestaan. Ook heeft eiser geen deskundig tegenrapport overgelegd. Dit standpunt van eiser volgt de rechtbank daarom niet.
5.3.
Verder stelt eiser dat de CRK grote delen van de aanvraag niet heeft beoordeeld of heeft kunnen beoordelen, zoals de verwijdering van de veranda (wat leidt tot een aantasting van de bestaande architectonische karakteristiek), omdat er fouten in de aanvraag staan.
5.4.
De CRK heeft onderkend dat de verwijdering van de veranda niet is meegenomen in de welstandsbeoordeling. De CRK heeft echter aangegeven dat dit ook niet had gehoeven, omdat de sloop van de veranda vergunningsvrij is. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college een e-mail van de heer [naam 3] ( [functie 3] (COK [11] )) van 19 augustus 2025 overgelegd. Daarin staat onder meer dat de veranda geen monument is - wat overigens door eiser niet is betwist - en dat er daarom geen sprake is van een object dat bescherming geniet. Dit betekent dat de COK/CRK niet bevoegd is om over de sloop van de veranda een welstandsoordeel te geven. Dit standpunt kan de rechtbank volgen (zie ook onder 6).
5.5.
Dit betekent ook dat het college de aanvraag niet hoefde te toetsen aan het Beleidskader voor monumenten, zoals eiser stelt, simpelweg omdat zowel de veranda als de panden geen monumenten zijn.
5.6.
Eiser heeft nog aangevoerd dat het oordeel in de e-mail van 19 augustus 2025 niet kan worden gegeven door één persoon, maar ook dit standpunt volgt de rechtbank niet, nu er in deze zaak wat betreft de veranda geen welstandsoordeel nodig is. De reactie van de heer [naam 3] is een reactie op eisers bezwaargronden rondom de welstand en dient ter toelichting op de zitting. Het is niet bedoeld om een welstandsoordeel te geven.
5.7.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat eventuele fouten in de bouwtekeningen zoals die door eiser zijn omschreven, wat daar van zij, betrekking hebben op de bouwtechnische aspecten en niet op welstand. De CRK beoordeelt het project zoals dat is aangevraagd en of het de welstandstoets doorstaat. Mocht het project niet worden uitgevoerd volgens de verleende omgevingsvergunning, waar de tekeningen onderdeel van uitmaken, dan kan eiser een handhavingsverzoek indienen bij het college. Het uitgangspunt is dan dat het college daartegen handhavend moet optreden.
5.8.
Gelet op het voorgaande is de omgevingsvergunning naar het oordeel van de rechtbank niet verleend in strijd met de redelijke eisen van welstand.
Is (eerst) een sloopvergunning voor de veranda vereist?
6. Eiser stelt dat het college de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen, omdat vergunninghouders voorafgaand aan de verlening niet beschikten over een sloopvergunning.
6.1.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Uit het voorgaande volgt al dat geen sloopvergunning nodig is voor de veranda. Maar zelfs als dat wel zo zou zijn, hoefden vergunninghouders deze niet aan te vragen voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning. Deze kan ook achteraf worden aangevraagd.
Ontbreekt een saneringsplan?
7. Eiser voert verder aan dat vergunninghouders hebben nagelaten om een saneringsplan in te dienen, waardoor zij in strijd handelen met artikel 13 van de Wet bodembescherming. Ook stelt eiser dat er een gegronde reden is om aan te nemen dat vergunninghouders zich niet aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012 zullen houden, gelet op ervaringen uit het verleden.
7.1.
Het college heeft toegelicht dat een saneringsplan alleen onder bepaalde voorwaarden noodzakelijk is. Tijdens de uitvoering van het project kan bijvoorbeeld blijken dat een melding voldoende is. Dit standpunt kan de rechtbank volgen. Bovendien is het ontbreken van een saneringsplan geen weigeringsgrond in artikel 2.10, van de Wabo en dus geen noodzakelijkheid voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Voor het standpunt dat vergunninghouders zich niet zullen houden aan de voorschriften uit de omgevingsvergunning, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten in het dossier gevonden. Is daarvan onverhoopt sprake dan kan eiser ook op dit punt een handhavingsverzoek bij het college indienen.
Is de onderkeldering in strijd met het bestemmingsplan?
8. Eiser stelt zich ook op het standpunt dat de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, omdat onderkeldering niet is toegestaan. Het bestemmingsplan staat alleen bestaande kelders en souterrains toe. Ook is verbouwen alleen toegestaan in het belang van restauratie en daarvan is bij het project geen sprake.
8.1.
Het college kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan met toepassing van de regels voor afwijking die zijn opgenomen in het bestemmingsplan. [12]
8.2.
Niet in geschil is dat het project in strijd is met artikel 14.2.2, onder e, van het bestemmingsplan I en met artikel 5.2, onder a, van het bestemmingsplan II, omdat de bestemmingsplannen uitsluitend bestaande kelders en souterrains toestaan. In bestemmingsplan I is in artikel 24, lid a, onder 7, echter een mogelijkheid opgenomen om hiervan onder voorwaarden af te wijken. Volgens het college voldoet het project aan die voorwaarden. Ook voldoet het project aan artikel 6 van de Beleidsregels Afwijkingen. Verder is bij de omgevingsvergunning een hydrologisch rapport opgenomen dat aantoont dat grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Eiser heeft niet onderbouwd waarom niet aan de hiervoor genoemde voorwaarden wordt voldaan. Het college heeft daarom gebruik kunnen maken van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid en de vergunning met toepassing daarvan kunnen verlenen.
Is de cumulatieve impact van bouwactiviteiten rondom de projectlocatie genegeerd?
9. Eiser stelt dat er in de directe omgeving van de projectlocatie al uitgebreide (ver)bouwactiviteiten plaatsvinden en dat deze projecten de buurt onleefbaar maken door onder meer voortdurende geluidsoverlast, bouwverkeer en afval. De omgevingsvergunning negeert deze cumulatieve impact.
9.1.
De rechtbank overweegt dat eiser zijn stelling niet nader heeft onderbouwd. Bovendien mag het college bij de beoordeling van de vergunning, voor zover sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan, alleen de ruimtelijke impact van het project op de leefomgeving van eiser beschouwen. Voor zover sprake is van gelijktijdige uitvoering van andere bouwprojecten in eisers leefomgeving heeft, het college die tijdelijke situatie naar het oordeel van de rechtbank terecht niet meegewogen.
Is sprake van schending van het proportionaliteitsbeginsel?
10. Eiser stelt dat het college het proportionaliteitsbeginsel schendt, omdat de omgevingsvergunning een ongewenst precedent kan scheppen voor kelderuitgravingen in de buurt. Dit kan leiden tot een vicieuze cirkel van structurele problemen, geluids- en verkeersoverlast en schade aan de leefbaarheid. Hier heeft het college onvoldoende rekening mee gehouden.
10.1.
Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Het kan zijn dat het college meerdere omgevingsvergunningen verleent voor kelderuitgravingen in de buurt, maar dat betekent niet automatisch dat er sprake is van negatieve precedentwerking. Ieder bouwproject wordt immers individueel beoordeeld en dient te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.
Heeft het college zijn zorgplicht geschonden?
11. Verder stelt eiser dat het college zich ervan bewust is dat onderkelderingen regelmatig schade veroorzaken. Hij verwijst naar diverse voorbeelden waaruit volgens hem blijkt dat de gemeente Amsterdam haar zorgplicht om burgers en hun eigendommen te beschermen niet adequaat nakomt. Ook verwijst eiser naar een geotechnisch onderzoek waaruit zou blijken dat de bodem in het gebied rondom het [adres 1] gevoelig is voor verzakking en bodemdaling en een uitspraak waarin is vastgesteld dat bouwwerkzaamheden verzakkingen veroorzaakten. Tot slot reikt de verantwoordelijkheid van het college volgens eiser verder dan de juridische stelling dat schade uitsluitend een privaatrechtelijke kwestie zou zijn. Gezien de unieke kwetsbaarheid van houten funderingen in de buurt en de gevoeligheid van panden voor trillingen, had het college een diepgaander onderzoek van vergunninghouders naar de risico’s moeten eisen.
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zijn zorgplicht niet geschonden en kon het college zich op het standpunt stellen dat op basis van de stukken die door vergunninghouders zijn overgelegd, aannemelijk is dat het project voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. Omdat de toets die het college moet uitvoeren een aannemelijkheidstoets is, hoefde het college niet aan te tonen dat aan het Bouwbesluit 2012 werd voldaan. [13] Voor een verdergaande toets bestaat daarom geen juridische grond.
Is het ecologisch onderzoek onzorgvuldig uitgevoerd?
12. Eiser voert ook aan dat het ecologisch onderzoek dat in opdracht van vergunninghouders is uitgevoerd, diverse tekortkomingen bevat. Er is afgeweken van de aanbevolen onderzoeksmethode, omdat het onderzoek niet verspreid en met tussenpozen over het actieve seizoen is uitgevoerd. Een verklaring waarom hiervan is afgeweken, ontbreekt. Verder beperkt het rapport zich tot adviezen over kunstlicht, maar negeert het andere verstoringsfactoren zoals geluid en trillingen. Dit is in strijd met artikel 12 van de Habitatrichtlijn. Verder ontbreken mitigerende maatregelen zoals het uitschakelen van pompen tijdens de vleermuisactieve periode, wat kan leiden tot overtreding van de voorgeschreven soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming. Ook zijn de adviezen uit het rapport ten onrechte niet opgenomen in de omgevingsvergunning.
12.1.
In het rapport van de quickscan staat: “
Voor het plangebied is niet uit te sluiten dat verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, daarom wordt geadviseerd om nader onderzoek naar deze soortgroep uit te laten voeren.
Onderzoek naar vleermuizen zal conform het vleermuisprotocol uitgevoerd moeten
worden. Aangezien onder andere (massa)winterverblijven en kraamverblijven van de
gewone dwergvleermuis niet uit zijn te sluiten, omvat dit onderzoek in ieder geval twee
avondrondes met minimaal twee personen en een ochtendronde in de kraamperiode (15
mei t/m 15 juli) en in de winterzwerm- en paarperiode (augustus t/m september) in ieder geval twee rondes waarin (massa)winterzwermen wordt onderzocht en twee rondes
waarin baltsgedrag wordt onderzocht.”
12.2.
In het rapport van het vervolgonderzoek is in tabel 3.2 over de veldbezoeken opgenomen op welke data en tijdstippen het onderzoek heeft plaatsgevonden. De veldbezoeken voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden. In paragraaf 5.1 van het vervolgonderzoek staat verder: “B
innen het plangebied zijn geen ecologische functies van vleermuizen vastgesteld. Negatieve effecten op vleermuizen door de geplande werkzaamheden zijn uitgesloten. Er worden geen verbodsbepalingen overtreden uit de Omgevingswet en vervolgstappen zijn niet noodzakelijk.”
12.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het ecologisch onderzoek juist is uitgevoerd en dus niet afwijkt van de aanbevolen onderzoeksmethode. De overige standpunten van eiser doen de rechtbank niet twijfelen aan de juistheid van de deskundige bevindingen uit de quickscan en het vervolgonderzoek. Eiser heeft zijn standpunt niet met een deskundig tegenrapport onderbouwd. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van voorgaande onderzoeken. Tot slot is het college niet verplicht om de adviezen uit de rapporten op te nemen in de omgevingsvergunning.
12.4.
In het verlengde hiervan stelt eiser dat het college heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2, van de Awb, omdat het college heeft verzuimd om een volledig ecologisch onderzoek te eisen voorafgaand aan de vergunningverlening.
12.5.
Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Het college heeft toegelicht dat het pas in de bezwaarfase bekend raakte met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen rondom de projectlocatie. Toen heeft het college vergunninghouders ook de opdracht gegeven om hiernaar onderzoek te laten doen. Dit gebrek is daarom in de bezwaarfase hersteld en dat is op grond van de wet mogelijk.
Is geen rekening gehouden met de privacy van omwonenden?
13. Eiser stelt dat de geplande koekoeken direct zicht bieden op zijn woning en dat vormt een inbreuk op zijn privacy. Dit aspect is volgens eiser niet meegewogen in de besluitvorming.
13.1.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Het college heeft toegelicht dat de koekoeken voldoen aan de Beleidsregels Afwijkingen. De voorwaarden in het beleid zijn tot stand gekomen door een afweging van de belangen van de aanvrager en de omwonenden. Die afweging heeft bij de opstelling van het beleid al plaatsgevonden. Voldoet een bouwplan aan de beleidsregels dan wordt het belang van realisatie van het bouwplan zwaarwegender geacht dan de belangen van omwonenden die hierdoor mogelijk worden geschaad. Omdat het aspect privacy onderdeel is van de Beleidsregels Afwijkingen en het project daaraan voldoet, hoefde verweerder de privacy van individuele omwonenden niet als zodanig mee te wegen bij zijn besluitvorming.
Is het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
14. Eiser voert ook aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, omdat de gevolgen daarvan onevenredig nadelig zijn voor omwonenden. De vergunning bevat geen duidelijke tijdsindicatie voor de start en de duur van de werkzaamheden. Hierdoor worden omwonenden langdurig geconfronteerd met overlast door geluids- en trillingshinder en dat vormt een disproportionele belasting. Ook ontbreken een transparante belangenafweging en concrete voorwaarden om overlast te beperken.
14.1.
Ook dit standpunt volgt de rechtbank niet. Het college hoefde de start en de duur van de werkzaamheden niet in de omgevingsvergunning op te nemen. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij langdurig zal worden geconfronteerd met overlast en dat dit een disproportionele belasting voor hem vormt. De enkele stelling van eiser is hiervoor onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit daarom niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Heeft het college ten onrechte geen hoorzitting gehouden?
15. Eiser stelt dat het college ten onrechte heeft afgezien van het houden van een hoorzitting en dat is in strijd met artikel 7:2, van de Awb.
15.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiser bereidwillig heeft afgezien van het houden van een hoorzitting. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook in strijd gehandeld met de hoorplicht in bezwaar. De rechtbank passeert dit gebrek [14] echter, omdat eiser in beroep alsnog de gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten toe te lichten en dit niet tot een andere uitkomst van de zaak leidt. Het is daarom niet aannemelijk dat eiser door dit gebrek is benadeeld. Het college hoeft eiser dus niet alsnog te horen, zoals op de zitting door eiser is verzocht.
Heeft het college diverse bepalingen uit de Awb geschonden?
16. Tot slot voert eiser aan dat het college meerdere bepalingen uit de Awb heeft geschonden. Er is sprake van schending van:
  • artikel 7:10, van de Awb, omdat de beslissing op bezwaar niet binnen twaalf weken is genomen;
  • artikel 3:7, van de Awb, omdat eiser het college meermaals heeft moeten verzoeken om cruciale documenten toe te voegen aan het dossier;
  • artikel 2:4, van de Awb, omdat het college eiser heeft geprobeerd te bewegen tot het intrekken van zijn ingebrekestelling en bezwaarschrift
  • artikel 2:14, van de Awb, omdat het college het bestreden besluit uitsluitend elektronisch aan eiser heeft verzonden zonder dat hij heeft aangegeven dat hij op die manier bereikbaar was;
  • artikel 3:2 en artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, omdat het college herhaaldelijk te maken had met communicatieproblemen en een gebrek aan prioriteit toonde bij de behandeling van deze zaak;
  • artikel 3:21, van de Awb, omdat het college zelf heeft aangegeven dat het lastig was om contact te krijgen met vergunninghouder, wat wijst op een gebrek aan adequate coördinatie;
  • artikel 4:2, van de Awb, omdat de omgevingsvergunning is verleend zonder dat alle vereiste documenten beschikbaar waren;
  • artikel 4:13 en artikel 3:46, van de Awb, omdat het college inconsistent heeft gehandeld door maandenlang geen actie te ondernemen terwijl in officiële stukken stond dat urgentie geboden was.
16.1.
De rechtbank constateert dat de bezwaarfase lang heeft geduurd, maar ziet ook dat daarom dwangsommen aan eiser zijn uitbetaald. Het standpunt dat het college het bestreden besluit niet per e-mail mocht verzenden volgt de rechtbank niet, omdat eiser zijn bezwaar per e-mail heeft ingediend en eerder met het college heeft gemaild, waardoor het college heeft mogen aannemen dat hij op die manier bereikbaar was. Ook ziet de rechtbank dat de communicatie tussen het college, eiser en vergunninghouders niet altijd even snel en soepel verliep, maar dat betekent niet dat het bestreden besluit daarom onzorgvuldig is genomen. Verder heeft eiser op de zitting erkend dat de rechtbank beschikt over alle stukken. Tot slot is de rechtbank niet gebleken van vooringenomenheid van het college bij de besluitvorming. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiser op de genoemde artikelen uit de Awb daarom niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het college moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden, omdat de hoorplicht is geschonden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten [15] is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank zal daarover dan ook geen veroordeling uitspreken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 194,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door voorzitter mr. D. Sullivan en mr. T.L. Fernig - Rocour en
mr. J.A.C.M. Nielen, leden, in aanwezigheid van mr.M.M. Mazurel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2025.
De voorzitter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
3.Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
4.Die staan voor strijdigheid (1) genoemd in artikel 24, lid a, onder 7, van het bestemmingsplan en voor strijdigheid (2) in artikel 5, derde lid, van het bestemmingsplan I.
5.Vastgesteld op 23 maart 2021.
6.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2 van de Wabo, in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II, van het Bor
7.Wat betreft strijdigheid (3) en (4) wordt voldaan aan beleidsregel 7 van de Beleidsregels Afwijkingen. Wat betreft strijdigheid (5) voldoet het project aan beleidsregel 6 van de Beleidsregels Afwijkingen.
8.Zie artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
9.Zie artikel 2.10 van de Wabo.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3465, r.o. 3.2.
11.Voorheen de CRK.
12.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo.
13.Zie de uitspraken van de Afdeling van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2375 en
14.met toepassing van artikel 6:22, van de Awb.
15.Zoals bijvoorbeeld kosten van een advocaat.