ECLI:NL:RBAMS:2025:7381

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
AMS 24/6321
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een omgevingsvergunning voor vervanging van woonschepen door woonarken met instandhouding van rechtsgevolgen

Op 6 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De vergunninghoudster had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vervangen van twee woonschepen door woonarken. De rechtbank oordeelde dat het college in het bestreden besluit niet had getoetst aan het vereiste van hart-op-hart ligging uit de Waterbeleidsregels, wat leidde tot een motiveringsgebrek. Ondanks dit gebrek heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat het college in het verweerschrift voldoende had onderbouwd waarom het meewerkte aan een afwijking van het bestemmingsplan. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers gegrond, maar liet de omgevingsvergunning in stand. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de mogelijkheid om motiveringsgebreken te herstellen in latere stadia van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/6321

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 oktober 2025 in de zaak tussen

[gemachtigde] en [eiser 2] ( [adres 1] [huisnummer 1])

[eiser 3] en [eiser 4] ([adres 1] [huisnummer 2] )
[eiser 5](
[adres 1] [huisnummer 3] )
Allen uit [woonplaats], eisers
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: mr. M. van Looij).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] ( [adres 1] [huisnummer 4] en [huisnummer 5]) uit [woonplaats] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. P.A. Willemsen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunning die het college aan vergunninghoudster heeft verleend. Eisers zijn het daar niet eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Alhoewel er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit kleeft, laat de rechtbank de rechtsgevolgen daarvan in stand. Dit betekent dat het beroep weliswaar gegrond is, maar eisers inhoudelijk geen gelijk krijgen en de omgevingsvergunning in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Vergunninghoudster heeft een omgevingsvergunning aangevraagd. Op
24 januari 2024 heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Met het bestreden besluit van 12 september 2024 op het bezwaar van eisers is het college, onder aanpassing van zijn motivering, bij het verlenen van de omgevingsvergunning gebleven. Ter uitvoering van het bestreden besluit, heeft het college met het besluit van 4 november 2024 het besluit van 24 januari 2024 vervangen.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 5] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, vergunninghoudster met haar echtgenoot, [echtgenoot] (architect van vergunninghoudster) en de gemachtigde van vergunninghoudster.

Beoordeling door de rechtbank

Ingetrokken beroepen
3. Op de zitting heeft de gemachtigde van eisers het beroep van S. Jonker en
J. van Vorselen ingetrokken.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Vergunninghoudster is eigenaresse van twee woonschepen die gelegen zijn op het adres [adres 1] [huisnummer 4] en [huisnummer 5] in [woonplaats]. Zij heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vervangen van twee bestaande woonschepen door twee nieuwe woonarken, het plaatsen van nieuwe meerpalen en twee toegangssteigers (het project).
4.1.
Ter plaatse van het project gelden de volgende bestemmingsplannen:
bestemmingsplan ' [bestemmingsplan] ', vastgesteld op 17 juli 2013, (hierna: het bestemmingsplan);
het paraplubestemmingsplan ‘Drijvende bouwwerken’, vastgesteld op
18 september 2019 en in werking getreden op [huisnummer 3] juni 2023, (hierna: het paraplubestemmingsplan);
het paraplubestemmingsplan 'Partiële technische herziening Drijvende bouwwerken', in werking getreden op 14 juni 2024, (hierna: het herziene paraplubestemmingsplan).
4.2.
De gronden hebben onder meer de bestemming ‘Water’. De voor 'Water' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor ligplaatsen van woonboten en aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - woonschepenligplaats - 1' en/of de aanduiding 'specifieke vorm van water - woonschepenligplaats - 2'. [1]
4.3.
De volgende functieaanduidingen – voor zover relevant - rusten op de locatie van het project: ‘specifieke vorm van water – woonschepenligplaats - 1’ ter plaatse van het woonschip op nummer [huisnummer 4] en ‘specifieke vorm van water – woonschepenligplaats - 2’ ter plaatse van het woonschip op nummer [huisnummer 5].
4.4.
Op 28 juni 2023 is een voorbereidingsbesluit genomen voor een partiële herziening van het paraplubestemmingsplan. Dit besluit is op [huisnummer 3] juni 2023 in werking getreden.
4.5.
Tegelijk met de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit voor de partiële herziening van het paraplubestemmingsplan heeft vergunninghoudster op [huisnummer 3] juni 2023 de aanvraag gedaan.
4.6.
Op 24 januari 2024 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ [2] , ‘het uitvoeren van een werk dat geen bouwwerk is’ [3] en ‘afwijkend gebruik van het bestemmingsplan’ [4] .
4.7.
Daarna is het herziene paraplubestemmingsplan op 14 juni 2024 in werking getreden. Dit bestemmingsplan is een reparatieplan naar aanleiding van het paraplubestemmingsplan. De externe bezwaarschriftencommissie constateert in de bezwaarprocedure dat dit plan voor de omgevingsvergunning van vergunninghoudster geen inhoudelijke wijzigingen met zich brengt, maar legt aan haar advies wel het herziene paraplubestemmingsplan ten grondslag, omdat hangende bezwaar sprake is van een volledige heroverweging. Volgens de commissie moeten alle regels die van toepassing zijn op het moment dat het besluit op bezwaar wordt genomen, worden betrokken.
4.8.
Met het bestreden besluit van 12 september 2024 blijft het college bij de verlening van de omgevingsvergunning, maar past het zijn motivering aan. Op 4 november 2024 heeft het college de omgevingsvergunning van 24 januari 2024 vervangen, in die zin dat de vergunde activiteit om af te wijken van het bestemmingsplan [5] komt te vervallen. Volgens het college past het project bij nader inzien binnen de geldende (paraplu)bestemmingsplannen en daarmee binnen het toetsingskader van artikel 2.10, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waardoor het vanwege het limitatief imperatieve karakter van dit artikel gehouden is om de omgevingsvergunning te verlenen.
Welk toetsingskader geldt volgens de rechtbank?
5. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de omgevingsvergunning is aangevraagd op 28 februari 2023, blijft in dit geval de Wabo zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing. [6]
5.1.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt verleend indien er geen strijd is met het Bouwbesluit, de Bouwverordening, het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand. [7] Dit zijn limitatief-imperatieve weigeringsgronden. Dat betekent dat als er geen strijd is met een van deze onderdelen de vergunning in beginsel moet worden verleend.
5.2.
Gelet op het door het college gebruikte afwijkend toetsingskader in zowel het primaire besluit, het bestreden besluit als in het verweerschrift, ziet de rechtbank aanleiding om eerst het toetsingskader vast te stellen. Tussen partijen is hierover in geschil of het herziene paraplubestemmingsplan van toepassing is, of de ‘Beleidsnota woonboten en oevergebruik’ (hierna: de Waterbeleidsregels) van toepassing zijn, of de ‘Richtlijn bij vervanging van woonboten’ (hierna: de Vervangingsrichtlijn) van toepassing is en of de provincie Noord-Holland de aanvraag had moeten beoordelen.
5.3.
Op het project zijn het bestemmingsplan en het paraplubestemmingsplan van toepassing. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Verder is de rechtbank van oordeel dat het herziene paraplubestemmingsplan – in tegenstelling tot het standpunt in het bestreden besluit – op het project niet van toepassing is. Het voorbereidingsbesluit is genomen op
28 juni 2023 en op [huisnummer 3] juni 2023 in werking getreden. Volgens artikel 3.3 van de Wabo moet een aanvraag worden aangehouden als vóór de dag van ontvangst van de aanvraag een voorbereidingsbesluit in werking is getreden. In dit geval is de aanvraag op [huisnummer 3] juni 2023 ontvangen. Dat is dus op dezelfde dag en niet vóór de inwerkingtreding. Daarom hoeft de aanvraag niet te worden aangehouden en is het herziene paraplubestemmingsplan niet van toepassing op het project. [8]
5.4.
Verder is de Vervangingsrichtlijn niet van toepassing, omdat dit geen geldend beleid meer is. [9]
5.5.
Het standpunt van eisers dat de provincie Noord-Holland de aanvraag had moeten beoordelen, volgt de rechtbank niet. Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het betrokken project in hoofdzaak wordt uitgevoerd, bevoegd is te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning. [10] Eisers hebben niet onderbouwd aan welke regels de provincie had moeten toetsen.
5.6.
Dit betekent dat het project getoetst dient te worden aan (de verbeelding) van het bestemmingsplan en de vervangingsregels uit het paraplubestemmingsplan.
5.7.
In artikel 5.1.2 van het paraplubestemmingsplan zijn bouwregels opgenomen voor drijvende bouwwerken. Het artikel heeft de naam ‘maatvoering’ en is onderverdeeld in sub a tot en met e. Sub a ziet op de maximale bouwhoogte, sub b op de maximale lengte, sub c op de maximale breedte, sub d op de onderlinge afstand en sub e op het verbouwen en vervangen van een drijvend bouwwerk. De rechtbank stelt vast dat sub e verwijst naar de maatvoeringen uit de Waterbeleidsregels. De onderlinge afstand tussen drijvende bouwwerken, zoals staat opgenomen in sub d, valt volgens deze bepaling ook onder de maatvoering, zo stelt de rechtbank vast.
5.8.
Het voorgaande betekent dat de Waterbeleidsregels via artikel 5.1.2 van het paraplubestemmingsplan van toepassing zijn op de maatvoering van de woonarken en dat het vereiste van ‘hart-op-hart ligging’ uit artikel 5.6 van de Waterbeleidsregels op het project van toepassing is. Daar komt de rechtbank bij de bespreking van de beroepsgronden op terug.
Feiten en omstandigheden
6. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
6.1.
Beide schepen van vergunninghoudster hebben een eigen oevertuin. Het woonschip op nummer [huisnummer 4] is het binnenliggende schip en is 27,71 meter lang en 5 meter breed. Het is via een loopbrug in de tuin van nummer [huisnummer 4] aan de westzijde direct toegankelijk. Het woonschip op nummer [huisnummer 5] is het buitenste schip en is 24,85 meter lang en 4,22 meter breed. Dit schip is via de tuin van nummer [huisnummer 5] aan de oostzijde bereikbaar via een loopbrug van vijf meter en vervolgens via een overpad van vijf meter op de kop van het woonschip op nummer [huisnummer 4].
6.2.
De voorziene woonarken zijn allebei 20 meter lang en 5 meter breed. Ze komen naast elkaar te liggen, hetzij verspringend.
Liggen de arken ten onrechte niet 'hart-op-hart’?
7. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college het standpunt ingenomen dat artikel 5.1.2, sub e, van het paraplubestemmingsplan verwijst naar de Waterbeleidsregels wat betreft de maatvoering en dat de hart-op-hart-ligging daar niet onder valt. De gemachtigde verwijst hierbij naar (de toelichting van) het herziene paraplubestemmingsplan waarin dubbel afmeren wordt genoemd in artikel 5.1.2, sub f. De planwetgever heeft dit expliciet in het herziene paraplubestemmingsplan opgenomen, omdat dit in het paraplubestemmingsplan niet is geregeld.
7.1.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Zoals is overwogen onder rechtsoverwegingen 5.7 en 5.8 zijn de Waterbeleidsregels van toepassing op het project. Artikel 5.1.2 heet ‘maatvoering’. De rechtbank vindt dat, nu uit de letterlijke lezing van dit artikel blijkt dat de onderlinge afstand van de schepen daar onder valt, duidelijk is dat ook de hart-op-hart ligging daar onder valt. De voorgeschreven hart-op-hart ligging is immers een nadere specificatie van hoe de onderlinge afstand van de schepen is geregeld. Aan de toelichting van het paraplubestemmingsplan komt de rechtbank daarom niet toe, laat staan aan de toelichting van het herziene paraplubestemmingsplan.
7.2.
Eisers hebben aangevoerd dat de woonschepen niet hart-op-hart liggen. Door de verspringing tussen de beoogde woonarken komt de lengte uit op 24,75 meter in plaats van 20 meter. Dit heeft een grotere impact op het visuele aanzicht.
7.3.
Volgens het college liggen de woonschepen inderdaad niet hart-op-hart omdat de buitenste ark ongeveer 4,7 meter verspringt ten opzichte van de binnenste ark. Het college heeft in het verweerschrift echter aangegeven dat het hiervan binnenplans kan afwijken [11] . Het college geeft aan:

De arken passen wat betreft hoogte, breedte en lengte binnen het geldende bestemmingsplan en het paraplubestemmingsplan. 'Hart-op-hart'-ligging is niet mogelijk, omdat de buitenste ark dan niet ontsloten kan worden. De geprojecteerde ligging in afwijking van de 'hart-op-hart'-ligging is in ruimtelijke zin het meest nadelig voor de buurark [adres 1] [huisnummer 3] . Maar het bouwplan betekent wel een verbetering ten opzichte van de huidige situatie, omdat de afstand toeneemt (van 1,2 meter naar ten minste 4 meter). Met het bouwplan blijven de beide arken de vereiste minimale afstand (4 meter) tot al hun buurarken houden. Hier komt bij dat de hoogte van de buitenste ark significant lager is (3,10 meter) dan is toegestaan (5 meter). Het zicht op de [locatie] voor de buurarken aan de [adres 1] [huisnummer 3] en 33c wordt dan ook niet onevenredig nadelig aangetast. De overige eisers ondervinden in ruimtelijke zin geen nadelig effect van de geprojecteerde ligging, omdat de afstand van de buitenste ark tot de buurarken juist toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. Ontsluiting op de wijze zoals in het bouwplan voorzien maakt ook dat beide arken directe toegang hebben tot hun waltuinen. Naar de mening van het college wordt door de geprojecteerde lage ligging het zicht vanaf de wal op de [locatie] niet gehinderd. Hier komt overigens bij dat zicht op de [locatie] vanaf de oever/openbare weg ([adres 1]/[adres 2]) sowieso al belemmerd wordt door dichte groenvoorzieningen. Voor wat betreft privacy overweegt het college als volgt. De binnenste ark heeft geen ramen aan de zijkanten richting buurarken. Het bouwplan heeft in zoverre geen effect op de buurarken. Het bouwplan heeft voor de buitenste ark een raampartij aan de noord-oostgevel (richting buurark [adres 1] [huisnummer 3] ) geprojecteerd. Dit raam is gelegen aan de Amstelzijde, het verst van de buurark. De andere ramen zijn kleine koekoek-ramen. De ramen aan de zuid-westgevel (richting buurark [adres 1] [huisnummer 1] en 33C ) zijn kleine koekoek-ramen. Alle ramen zijn op ten minste 4 meter gelegen van de buurarken, een verdubbeling van het privaatrechtelijke minimum van 2 meter (zie artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek. Het is verder mogelijk met simpele ingrepen directe inkijk over en weer te verhinderen. Ook is in de belangenafweging relevant dat eisers in een hoogstedelijke omgeving wonen en dat enige inkijk inherent is aan het wonen in een dergelijke omgeving. Enige afname van de privacy is niet uit te sluiten, maar een afname is volgens het college niet dermate onaanvaardbaar dat geen medewerking verleend kan worden aan het bouwplan.”
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met de hiervoor gegeven toelichting afdoende gemotiveerd waarom van de hart-op-hart ligging kan worden afgeweken en dat dit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het bestreden besluit niet goed is gemotiveerd en dat daar een gebrek aan kleeft, maar dat het college dit gebrek in het verweerschrift heeft hersteld. In juridische zin leidt dit ertoe dat de rechtbank het bestreden besluit zal vernietigen, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand laat, omdat het college met de onderbouwing in het verweerschrift heeft toegelicht waarom het meewerkt aan een afwijking van het bestemmingsplan. Dat hoeft het college dan niet nogmaals in een nieuwe beslissing op bezwaar te doen.
Is de breedte van de beoogde woonarken in strijd met de bestemmingsplannen?
8. Eisers stellen dat de buitenste ark op nummer [huisnummer 5] een breedte heeft van 4,5 meter en voor wat betreft de breedte dus 0,5 meter buiten de functieaanduiding 'Specifieke vorm van water - woonschepenligplaats - 2' komt. Dit is in strijd met het bestemmingsplan. Ook stellen eisers dat de ligplaats voor de binnenste ark op nummer [huisnummer 4] een breedte heeft van 5 meter, waardoor het totaal 0,5 meter buiten de grenzen van het bestemmingsplan valt.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de grenzen van de functie-aanduidingen niet worden overschreden. Binnen de functieaanduiding 'Specifieke vorm van water -woonschepenligplaats - 2' is een lengte van 26 meter en een breedte van 5 meter toegestaan. Dit blijkt uit de verbeelding van het bestemmingsplan. De gemachtigde van het college heeft hiertoe een uitsnede in het verweerschrift opgenomen en de afstand nagemeten samen met de plantoetser. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Het standpunt van eisers dat het vak op de verbeelding maximaal 4,52 meter kan zijn omdat het huidige woonschip deze afmeting heeft en het bestemmingsvlak daarop is afgestemd, is niet onderbouwd. Daarom gaat de rechtbank daar aan voorbij. De buitenste ark op nummer [huisnummer 5] is 20 meter lang en 5 meter breed. De buitenste ark past dus binnen de afmetingen van het bestemmingsplan. Binnen de functieaanduiding 'Specifieke vorm van water -woonschepenligplaats - 1' is een lengte toegestaan over de gehele [locatie] in het plangebied en een breedte van 10,40 meter. De binnenste ark is 20 meter lang en 5 meter breed. Ook de binnenste ark blijft binnen de toegelaten grenzen. Het gehele project blijft dus binnen de maximale grenzen van beide functie-aanduidingen en dat is in overeenstemming met het bestemmingsplan.
Toegangssteiger of overpad?
9. Eisers voeren aan dat er een mogelijkheid is om overpad van de ene naar de andere ark te realiseren en dat de toegangssteiger niet noodzakelijk is.
9.1.
In het bestreden besluit heeft het college toegelicht dat de toegangsvoorziening voor de woonark op nummer [huisnummer 5] niet in strijd is met artikel 15.1 en artikel 15.2.2 van het bestemmingsplan, omdat binnen deze bestemming bouwwerken geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming zijn toegestaan. Een toegangsvoorziening is volgens het college een dergelijk bouwwerk en staat ten dienste van de bestemming ‘Water’. Dit standpunt kan de rechtbank volgen. De toegangsvoorziening is dus niet in strijd met het bestemmingsplan of het paraplubestemmingsplan. Dat de woonark op nummer [huisnummer 5] bereikt moet worden via een overpad op de woonark op nummer [huisnummer 4], is niet voorgeschreven. Eisers hebben dat mogelijk ontleend aan artikel 10, derde lid, van de Waterbeleidsregels, maar dat artikel is niet van toepassing, omdat het naar het oordeel van de rechtbank geen betrekking heeft op de maatvoering. Voor een verdere toelichting verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 5.7 en 5.8.
Heeft het college onvoldoende gekeken naar het compromisvoorstel van eisers?
10. Eisers voeren aan dat zij in bezwaar een compromisvoorstel hebben gedaan en dat het college daar onvoldoende acht op heeft geslagen.
10.1.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling [12] dat het college op basis van de aanvraag dient te beslissen of het een omgevingsvergunning verleent. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het college meent dat hiervan geen sprake is. Het alternatieve plan dat eisers in bezwaar hebben ingebracht levert volgens het college geen gelijkwaardig resultaat op, omdat dit een dermate grote verandering is dat hierdoor waarschijnlijk geen sprake meer is van een wijziging van ondergeschikte aard. Voor het alternatieve plan zal dan een nieuwe aanvraag ingediend moeten worden. Ook is in het alternatieve plan de buitenste woonark in één van de voorstellen 0,5 minder breed. Vergunninghoudster vindt dat bezwaarlijk. De rechtbank kan deze toelichting volgen en is van oordeel dat niet is gebleken dat het alternatief aanmerkelijk minder bezwarend is. Het alternatieve plan is verder ingediend in het kader van een oplossing in der minne. Het stond vergunninghoudster vrij om niet mee te gaan met een compromisvoorstel en vast te houden aan het project zoals dat is vergund.
Klopt de ligging van de huidige woonschepen?
11. Eisers hebben aangevoerd dat de ligging van de huidige woonschepen niet in overeenstemming is met de daarvoor verleende vergunningen. Eisers stellen dat er veel onduidelijkheid is over de maatvoeringen van de ligplaatsen en de waterpercelen. Eisers verzoeken de rechtbank daarom te bevelen dat deze maten worden bepaald en dat ter plaatse wordt gemeten om de huidige ligging van de woonschepen te bepalen.
11.1.
De rechtbank overweegt dat een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt getoetst aan de hand van de tekeningen die bij de aanvraag zijn ingediend. Als de huidige ligging van de woonschepen niet klopt, dan heeft dat geen betrekking op de onderhavige omgevingsvergunningen voor de woonarken en is dat een kwestie van handhaving. Aan het verzoek van eisers om de huidige woonschepen te laten opmeten, gaat de rechtbank daarom voorbij. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om de maatvoeringen van de ligplaatsen en de waterpercelen (nader) te laten opmeten.
Mag vergunninghoudster één omgevingsvergunning aanvragen voor twee objecten?
12. Eisers stellen dat vergunninghoudster ten onrechte één omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor twee objecten.
12.1.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Het staat vergunninghoudster vrij om in één aanvraag meerdere onderdelen van een project aan te vragen. Het college dient vervolgens op de aanvraag te beslissen zoals deze is ingediend.
Stapelt het college ten onrechte meerdere kleine afwijkingen?
13. Eisers stellen dat het college ten onrechte meerdere kleine afwijkingen stapelt in de verleende omgevingsvergunningen.
13.1.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van één afwijking ten opzichte van het paraplubestemmingsplan in combinatie met de Waterbeleidsregels. Zoals de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverwegingen 7.3 en 7.4 heeft het college voldoende toegelicht dat die afwijking niet in strijd is met de Waterbeleidsregels.

Conclusie en gevolgen

14. Hoewel het beroep gegrond is, ziet de rechtbank op grond van het voorgaande aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning van 4 november 2024 in stand blijft.
14.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Verder zijn er geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, voorzitter, en mr. D. Sullivan en mr. J.A.C.M. Nielen, leden, in aanwezigheid van mr. M.M. Mazurel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2025.
De griffier is verhinderd te tekenen
De voorzitter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 15.1, sub i, van het bestemmingsplan.
2.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
3.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo.
4.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
5.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
6.Zie artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
7.Zie artikel 2.10 van de Wabo.
8.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3300 r.o. 5.2.
9.Dit is gebaseerd op artikel 2.3.3, tweede lid, van de per 1 februari 2020 vervallen 'Verordening op de haven en het binnenwater 2006'.
10.Zie artikel 2.4, eerste lid, van de Wabo.
11.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo en artikel 5.2 van het paraplubestemmingsplan.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, r.o. 6.1.