ECLI:NL:RBAMS:2025:745

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
13/304903-24 (zaak A), 13/084755-24 (zaak B), 13/217461-24 (zaak C), 13/243916-24 (zaak D) en 13/300493-24 (zaak E) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal, mishandeling en niet voldoen aan een ambtelijk bevel met oplegging van ISD-maatregel

Op 17 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere misdrijven, waaronder diefstal, mishandeling en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte, geboren in 1966 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op het moment van de zitting gedetineerd. Tijdens de zitting op 3 januari 2025 was de verdachte aanwezig, samen met zijn raadsvrouw, mr. S.T.M. Eijsbouts, en de officier van justitie, mr. F.T. Haak. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord, evenals een reclasseringsmedewerker die als deskundige was opgeroepen.

De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal bij Albert Heijn en Hema, mishandeling van een slachtoffer, en overtredingen van opgelegde gebiedsverboden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van tandenborstels en boxershorts, alsook aan de mishandeling van een slachtoffer door hem in het gezicht te slaan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de vernieling van een auto, omdat er onvoldoende bewijs was.

De rechtbank heeft de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren opgelegd, omdat de verdachte eerder al meerdere keren deze maatregel had gekregen en er geen reële alternatieven waren voor de behandeling van zijn problematiek. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte in overweging genomen, evenals het advies van de reclassering. De beslissing is genomen om de maatschappij te beschermen en de kans op recidive te verkleinen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/304903-24
(zaak A),13/084755-24
(zaak B),13/217461-24
(zaak C),13/243916-24
(zaak D)en 13/300493-24
(zaak E) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 17 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 januari 2025. Verdachte was daarbij aanwezig, evenals zijn raadsvrouw, mr. S.T.M. Eijsbouts.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk als zaak A, zaak B, zaak C, zaak D en zaak E aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.T. Haak, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting [reclasseringsmedewerker] (reclasseringswerker bij GGZ Reclassering Fivoor) op de zitting als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A:diefstal bij Albert Heijn ( [adres 1] ) op 23 september 2024 te Diemen;
zaak B:
feit 1:vernieling van een auto toebehorende aan [slachtoffer] op 7 februari 2024 te Amsterdam;
feit 2:mishandeling van [slachtoffer] op 7 februari 2024 te Amsterdam;
zaak C:diefstal bij Hema ( [adres 2] ) op 12 februari 2024 te Amsterdam;
zaak D:overtreding van een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van 24 uren op 14 juli 2024 te Amsterdam;
zaak E:overtreding van een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van drie maanden op 19 september 2024 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak A, zaak C, zaak D en zaak E ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden op grond van onder andere de bekennende verklaring van verdachte.
De officier van justitie vindt dat de in zaak B ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden op basis van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven. Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat op de camerabeelden door verbalisant [verbalisant] is waargenomen dat verdachte gewelddadig en hardhandig gedrag heeft vertoond in de auto van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij ook de auto heeft doorzocht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van zaak A, zaak B feit 2, zaak C, zaak D en zaak E gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van zaak B, feit 1 vrijspraak bepleit, omdat uit het dossier onvoldoende blijkt dat onderdelen van de auto zijn vernield.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak zaak B, feit 1 (vernieling)
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van de auto van [slachtoffer] op 7 februari 2024 en overweegt als volgt.
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van vernieling van zijn auto op 7 februari 2024. Hoewel in de aangifte is genoteerd welke onderdelen van de auto zijn vernield, bevat het dossier geen foto’s van de vernielde onderdelen.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] waarin de camerabeelden van het incident worden beschreven. Hij ziet op de camerabeelden dat verdachte in de auto van [slachtoffer] een trekkende beweging maakt, aan iets trekt en slaande bewegingen maakt in de buurt van het stuur. Uit die beschrijving van wat op de camerabeelden te zien is blijkt ook niet dat als gevolg van deze handelingen onderdelen van de auto zijn vernield.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de auto van [slachtoffer] is vernield en spreekt verdachte daarom vrij van de vernieling.
3.3.2
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde (diefstal bij Albert Heijn)
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [aangever 1] namens de Albert Heijn gevestigd op de [adres 1] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van meerdere tandenborstels bij deze vestiging van Albert Heijn.
3.3.3
Ten aanzien van het in zaak B, feit 2 ten laste gelegde (mishandeling)
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van mishandeling op 7 februari 2024. [slachtoffer] verklaart dat hij twee mannen naar het tankstation [bedrijf] aan de [adres 3] heeft gebracht. Eén van de mannen, NN1, zei dat hij zijn bankpas niet kon vinden, waardoor er een discussie ontstond. Tijdens deze discussie sloeg NN1 [slachtoffer] in zijn gezicht.
Van het incident zijn camerabeelden beschikbaar. In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] waarin de camerabeelden worden beschreven, is genoteerd dat hij NN1 herkent als verdachte. Verbalisant [verbalisant] ziet op de camerabeelden dat verdachte en [slachtoffer] aan het discussiëren zijn. Vervolgens ziet hij dat verdachte zijn linkerarm omhoog brengt en een klap uitdeelt op het hoofd van [slachtoffer] . Als gevolg van de klap beweegt het hoofd van [slachtoffer] naar rechts.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] heeft geduwd.
De aangifte van [slachtoffer] wordt ondersteund door de beschrijving van de camerabeelden. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door hem eenmaal in zijn gezicht te slaan.
3.3.4
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde (diefstal bij Hema)
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [aangever 2] namens de Hema gevestigd op [adres 2] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van meerdere pakken boxershorts bij deze vestiging van Hema.
3.3.5
Ten aanzien van het in zaak D ten laste gelegde (24-uurs gebiedsverbod)
Het 24-uurs gebiedsverbod is op 13 juli 2024 om 23.18 uur aan verdachte uitgereikt op het [adres 4] . Verdachte werd vervolgens op 14 juli 2024 om 18.30 uur aangehouden in het Nelson Mandelapark te Amsterdam. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij wist dat hij zich toen in het overlastgebied bevond omdat hij dacht dat het gebiedsverbod al was afgelopen. Verdachte was dus op de hoogte van het gebiedsverbod en heeft nagelaten te controleren of deze nog van toepassing was. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte opzettelijk het gebiedsverbod heeft overtreden.
3.3.6
Ten aanzien van het in zaak E ten laste gelegde (drie maanden gebiedsverbod)
Op 9 augustus 2024 om 20.27 uur is in het Nelson Mandelapark aan verdachte een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van drie maanden. Het gebiedsverbod gold zodoende vanaf 10 augustus 2024 om 00:01 uur tot en met 9 november 2024 om 23:59 uur. Op 19 september 2024 om 20.27 uur werd verdachte aangehouden in het Nelson Mandelapark. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op de hoogte was van het gebiedsverbod. Daarom acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk het gebiedsverbod heeft overtreden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A:
op 23 september 2024 te Diemen meerdere tandenborstels die aan Albert Heijn [adres 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B, feit 2:
op 7 februari 2024 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door eenmaal te slaan in het gezicht van voornoemde [slachtoffer] ;
ten aanzien van zaak C:
op 12 februari 2024 te Amsterdam pakken boxershorts die aan winkelbedrijf Hema [adres 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak D:
op 14 juli 2024 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172/172a van de gemeentewet, gedaan namens de burgemeester van Amsterdam, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode van 13 juli 2024 te 23.18 uur tot en met 14 juli 2024 te 23.17 uur, niet mocht bevinden in overlastgebied 3 Zuid-Oost, door zich op 14 juli 2024 om 18.30 uur in het Nelson Mandelapark te bevinden;
ten aanzien van zaak E:
op 19 september 2024 te 17:25 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, namens de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, gegeven bevel, inhoudende om zich uit het Overlastgebied Zuid Oost te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis. Omdat verdachte de onder zaak A, zaak C, zaak D en zaak E ten laste gelegde feiten heeft bekend, wordt op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van deze feiten.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er wordt voldaan aan de zogeheten ‘harde’ en ‘zachte’ criteria voor de ISD-maatregel.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht om de behandeling van de zaak voor bepaalde tijd aan te houden en daarbij de reclassering opdracht te geven om aanvullend onderzoek te doen naar alternatieven voor de oplegging van de ISD-maatregel. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat oplegging van de ISD-maatregel niet proportioneel is, aangezien verdachte vier keer eerder de ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen en hij pas op 30 januari 2024 nog uit de ISD is gestroomd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft verschillende misdrijven gepleegd. Op 7 februari 2024 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer] door hem in zijn gezicht te slaan. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Vervolgens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstallen op zowel 12 februari 2024, slechts vijf dagen na de mishandeling van [slachtoffer] , als op 23 september 2024. Winkeldiefstal levert veel schade en overlast op voor de winkels en daarnaast ervaart het winkelpersoneel veel ongemakken door winkeldiefstal. Verdachte heeft zich in de periode tussen de winkeldiefstallen van 12 februari en 23 september ook nog tweemaal schuldig gemaakt aan het niet voldoen aan een gebiedsverbod, eenmaal opgelegd voor de duur van 24 uren en eenmaal opgelegd voor de duur van drie maanden. Gebiedsverboden hebben het doel om verstoring van de openbare orde en overlast aan bewoners, bedrijven en toeristen tegen te gaan. Door het tot tweemaal toe negeren van dit verbod heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het openbaar gezag.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 26 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden vaker onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee. Verder wordt ten aanzien van de zaken B en C rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Rapportage
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van GGZ Reclassering Fivoor van 24 december 2024, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] . De reclassering heeft – kort gezegd – gerapporteerd dat het recidiverisico van verdachte als hoog wordt ingeschat. Het risico op onttrekking wordt ook ingeschat als hoog. In het advies staat verder dat er bij verdachte sprake is van instabiliteit op alle leefgebieden en dat er geen beschermende factoren zijn. Er lijkt volgens de reclassering sprake te zijn van problematisch middelengebruik en problematisch gedrag. Deze problematiek kan in een ambulant kader onvoldoende behandeld worden. Verdachte heeft namelijk geen probleeminzicht, waardoor hij geïndiceerde hulpverlening steeds opnieuw afwijst. De reclassering merkt op dat verdachte vier keer eerder de ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen en dat er geringe verwachtingen zijn dat een vijfde ISD-maatregel een positieve werking zal hebben. Desalniettemin is de reclassering van oordeel dat de ISD-maatregel het enige kader is waarbinnen de problematiek van verdachte behandeld kan worden en waardoor de kans op recidive teruggedrongen kan worden. Er zijn geen alternatieven voorhanden waarbij verdachte een gedegen behandeling kan volgen voor zijn verslavings- en gedragsproblematiek. Bij een veroordeling adviseert de reclassering daarom de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren op te leggen.
De deskundige [reclasseringsmedewerker] heeft voornoemd advies op de terechtzitting bevestigd en daar waar nodig aangevuld. Hij heeft aangevoerd dat de problematiek van verdachte structureel en hardnekkig is en dat hij baat kan hebben bij een klinische behandeling. Tijdens een nieuw op te leggen ISD-maatregel zal daarom worden ingezet op het vinden van een geschikte kliniek. Zelfs als eerdere pogingen om de recidive van verdachte in ISD-kader mislukt zijn, biedt een nieuwe ISD-maatregel nog mogelijkheden om daar opnieuw aan te werken, bijvoorbeeld door een andere ISD-instelling te bepalen buiten de regio waar verdachte steeds opnieuw de fout ingaat en door eerder te werken aan een begeleide uitstroom. [reclasseringsmedewerker] heeft nogmaals toegelicht dat er geen alternatieven voor de ISD-maatregel voorhanden zijn, mede gelet op de niet meewerkende houding van verdachte.
De op te leggen maatregel
De ISD-maatregel heeft als doel de maatschappij te beveiligen en recidive te beëindigen. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m Sr aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast is hij gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Verdachte voldoet hierdoor aan de ‘harde’ criteria voor de ISD-maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook aan de ‘zachte’ ISD-criteria voldoet. Die houden in dat er geen reëel alternatief voor de oplegging van de ISD-maatregel bestaat. De rechtbank overweegt op basis van het hiervoor genoemde rapport en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting door de deskundige dat er geen reële alternatieven voorhanden zijn om het recidiverisico in te perken en om de problematiek van verdachte te behandelen. Bovendien is een minder dwingend kader ook ontoereikend, gelet op de niet meewerkende houding van verdachte en het feit dat hij geen probleeminzicht heeft. Daarnaast moet er op basis van het reclasseringsadvies ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen oplegging van deze maatregel, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om de ISD-maatregel op te leggen. De omstandigheid dat verdachte reeds vier keer eerder de ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen staat daar niet aan in de weg. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsvrouw om de behandeling van de zaak aan te houden ten behoeve van het opstellen van een aanvullend rapport af omdat zij het niet noodzakelijk acht. Ter terechtzitting is immers gebleken dat verdachte niet openstaat voor de begeleiding die hem wordt aangeboden. Daarnaast heeft verdachte aangegeven dat hij niet wenst mee te werken aan het onderzoek dat vereist is voor het opleggen van bijzondere voorwaarden binnen een voorwaardelijk kader. Bovendien heeft de reclassering in het rapport en ter terechtzitting voldoende onderbouwd waarom er geen alternatieven voor de ISD-maatregel mogelijk zijn.
Conclusie
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en de behandeling van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de (maximale) termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 63, 184, 300 en 310 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder zaak B, feit 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van zaak A en zaak C:
telkens: diefstal;
ten aanzien van zaak B, feit 2:
mishandeling;
ten aanzien van zaak D en zaak E:
telkens: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.S. Dogan, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2025.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
.