In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser 1] en Stichting Hulptroepen Alliantie (SHA). De zaak betreft een verzoek van [eiser 1] tot gedeeltelijke opheffing van een executoriaal beslag dat SHA had gelegd op een bankrekening van [eiser 1] en zijn vennootschap, LOV. Het beslag was gelegd in het kader van een eerdere veroordeling tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan SHA, voortvloeiend uit een mondkapjesdeal tijdens de coronacrisis. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van [eiser 1] om juridische bijstand te kunnen financieren zwaarder weegt dan het belang van SHA bij het incasseren van haar vordering. De rechter heeft bepaald dat een bedrag van € 150.000,00 vrijgegeven moet worden, onder de voorwaarde dat dit bedrag wordt overgemaakt naar de derdenrekening van de advocaat van [eiser 1]. De vordering van SHA in reconventie om inzage te krijgen in de financiële administratie van [eiser 1] en LOV werd afgewezen, omdat deze niet strookt met het wettelijk stelsel. De proceskosten werden toegewezen aan [eiser 1].