ECLI:NL:RBAMS:2025:7559

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
13-211357-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot LHBTQIA+ veiligheid in Polen

Op 16 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 in Polen, is bijgestaan door haar raadsman en een tolk tijdens de zitting op 2 september 2025. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander, omdat niet is aangetoond dat zij vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank heeft het gelijkstellingsverweer van de raadsman verworpen en geen aanleiding gezien om de behandeling aan te houden voor aanvullende stukken.

Daarnaast heeft de rechtbank het verweer van de raadsman verworpen dat de overlevering in strijd zou zijn met artikel 11 van de Overleveringswet (OLW) vanwege de veiligheid van LHBTQIA+ gedetineerden in Polen. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve gegevens zijn over de detentieomstandigheden in Polen die een algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon zouden aantonen. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank staat de overlevering toe.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-211357-25
Datum uitspraak: 16 september 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 11 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juli 2021 door
the Regional Court in Poznań,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 september 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
  • een vonnis van
  • een beslissing van
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 19 augustus 2025 volgt dat de omzetting van de oorspronkelijk voorwaardelijk opgelegde straf niet heeft plaatsgevonden vanwege een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit maar vanwege het niet nakomen van voorwaarden. [3]
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]

4.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als lijstfeiten, daarom geldt het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, als voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een haar bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de raadsman
De opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. De raadsman heeft daarbij verzocht om coulance ten aanzien van de lijn dat aangetoond moet worden dat de opgeëiste persoon vijf jaren onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Zij heeft zich pas onlangs gerealiseerd dat ze eerder belastingaangiftes had moeten doen. Ook is gesteld dat de opgeëiste persoon over de periode vóór de inschrijving in de Basisregistratie Personen in april 2023, mogelijk nog huurovereenkomsten kan overleggen. Mocht de rechtbank de overgelegde stukken onvoldoende vinden, dan verzoekt de raadsman om aanhouding zodat de gelijkstellingsstukken daarmee kunnen worden aangevuld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gelijkstellingsverweer niet kan slagen.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan het eerste vereiste voor gelijkstelling, omdat met de overgelegde stukken niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000. De opgeëiste persoon staat ingeschreven sinds 25 april 2023. Ten aanzien van de periode daarvóór – teruggerekend tot september 2020 – is zowel ten aanzien van het verblijf in Nederland als ten aanzien van het inkomen onvoldoende aangetoond dat van een ononderbroken rechtmatig verblijf sprake is. Daarom kan het beroep op gelijkstelling niet slagen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de behandeling aan te houden in verband met (eventueel) nog over te leggen huurovereenkomsten. Stukken ter onderbouwing van een beroep op gelijkstelling moeten in beginsel uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de zitting worden overgelegd, terwijl er ruimschoots de tijd is geweest om deze stukken te verzamelen. [5] De rechtbank merkt hierbij op dat de stukken tekortschieten zowel op het punt van het verblijf in Nederland als op het punt van de rechtmatigheid daarvan – gelet op de inkomensgegevens – zodat eventuele nadere huurovereenkomsten ook niet tot een andere conclusie zouden leiden.
De rechtbank verwerpt het verweer en wijst het aanhoudingsverzoek af.

6.Artikel 11 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat artikel 11 OLW aan overlevering in de weg staat, omdat de
persoonlijke integriteit van de opgeëiste persoon gevaar loopt in detentie in Polen. Zij behoort tot de LHBTQIA+ gemeenschap en het is een feit van algemene bekendheid dat deze gemeenschap in het conservatieve Polen gevaar loopt in detentie. Daarnaast staat artikel 11 OLW aan overlevering in de weg vanwege het feit dat de opgeëiste persoon in Polen geen juridische bijstand heeft gehad tijdens het strafproces. De opgeëiste persoon stelt niet op haar rechten te zijn gewezen in de procedure in Polen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verweer niet slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank dat de afwezigheid van een advocaat niet automatisch leidt tot een schending van het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). De stelling dat de opgeëiste persoon haar recht op rechtsbijstand zou zijn onthouden door Polen, is overigens niet onderbouwd en blijkt ook niet uit het dossier.
Ten aanzien van de detentieomstandigheden zijn geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens overgelegd waaruit zou kunnen volgen dat er een algemeen reëel gevaar bestaat dat de Poolse autoriteiten de veiligheid van LHBTQIA+ gedetineerden onvoldoende kunnen garanderen. Omdat van een dergelijk
algemeengevaar geen sprake is, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of sprake is van een dergelijk
concreetgevaar voor de opgeëiste persoon.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań,Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M. Scheeper, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Korpershoek en mr. A.T.P. van Munster, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 september 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Vergelijk recent rechtbank Amsterdam, 28 augustus 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:6323.