ECLI:NL:RBAMS:2025:7581

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
11590920 \ CV EXPL 25-4280
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van niet-transparante en oneerlijke bepalingen in een doorlopende kredietovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 9 oktober 2025, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een vordering ingesteld tegen IB Krediet B.V. met betrekking tot een doorlopende kredietovereenkomst die zij op 12 oktober 2010 hebben gesloten. De eisers betogen dat de bepalingen over de rente en de wijziging van de kredietvergoeding in de overeenkomst niet transparant en oneerlijk zijn, en verzoeken om vernietiging van deze bepalingen. De rechtbank oordeelt dat de rentebepaling en de wijzigingsbepaling samen één kernbeding vormen dat niet transparant is. Dit leidt tot de conclusie dat de bepalingen als oneerlijk moeten worden aangemerkt, wat betekent dat de eisers geen kredietvergoeding verschuldigd zijn. De rechtbank vernietigt de betrokken bepalingen en veroordeelt IB Krediet tot terugbetaling van alle door de eisers betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van aflossing op 23 februari 2012. Tevens wordt IB Krediet veroordeeld in de proceskosten van de eisers. De uitspraak benadrukt de bescherming van consumenten tegen oneerlijke contractuele bedingen in overeenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11590920 \ CV EXPL 25-4280
Vonnis van 9 oktober 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna te noemen: [eiser 1] en/of [eiser 2] ,
gemachtigde: K&B Finance B.V.,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IB KREDIET B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: IB Krediet,
gemachtigde: mr. G.J.L. Bergervoet.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 juli 2025, waarin is beslist dat schriftelijk verder zal worden geprocedeerd en waarbij de zaak is verwezen naar de rol voor repliek.
1.2.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben niet gerepliceerd. Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.
1.3.
IB Krediet heeft verzocht om een mondelinge behandeling. [eiser 1] en [eiser 2] hebben laten weten dat hiervoor geen aanleiding bestaat. Hierop komt de kantonrechter terug.

2.De feiten

2.1.
Op 12 oktober 2010 hebben [eiser 1] en [eiser 2] met IB Krediet een doorlopende kredietovereenkomst gesloten. De kredietovereenkomst is met bemiddeling van een tussenpersoon tot stand gekomen.
2.2.
In de kredietovereenkomst ziet er als volgt uit.
Aan Kredietnemer wordt door Kredietgever een krediet verleend tot een maximum bedrag van
Kredietlimiet voluit (zegge):
Kredietnemer is over het uitstaande saldo van deze overeenkomst kredietvergoeding verschuldigd.
De kredietvergoeding zal maandelijks ten laste van het krediet worden geboekt en wordt
van dag tot dag berekend over het uitstaand saldo.
De effectieve rente op jaarbasis bedraagt
Hierna zal het gearceerde gedeelte in de kredietovereenkomst worden aangeduid als
‘de rentebepaling’.
2.3.
Op de kredietovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing verklaard. In deze voorwaarden staat in artikel 3, onder b:
“De kredietvergoeding wordt van dag tot dag berekend over het uitstaande saldo en kan door Kredietgever, met inachtneming van de krachtens de wet gestelde maxima, worden gewijzigd. Kredietgever zal Kredietnemer van iedere wijziging schriftelijk in kennis stellen.”
Hierna zal deze bepaling worden aangeduid als ‘de wijzigingsbepaling’.
2.4.
Aan [eiser 1] en [eiser 2] is een prospectus verstrekt met daarin informatie over de producten en financiële diensten.
In deze prospectus staat in hoofdstuk 4, dat gaat over doorlopende financieringsvormen, over rente en aflossing:
“Gedurende de looptijd kan de rente wijzigen.”
In de toelichting over de algemene voorwaarden, vermeldt de prospectus over de rente:
“De rente, welke door de kredietgeer aan de kredietnemer over het debetsaldo in rekening wordt gebracht, kan door de kredietgever worden aangepast. Wijzingen van het rentepercentage zullen kenbaar gemaakt worden op het overzicht van de kredietnemer.”
2.5.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben de schuld uit hoofde van de kredietovereenkomst in één keer afgelost op 23 februari 2012.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
Primair
een verklaring voor recht dat de doorlopende kredietovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk is vernietigd door de verklaring bij dagvaarding, althans deze te vernietigen,
veroordeling van IB Krediet tot (terug)betaling aan [eiser 1] en [eiser 2] van de door hen krachtens de kredietovereenkomst betaalde kredietvergoeding, vermeerderd met wettelijke rente,
Subsidiair
de rentebepaling in de kredietovereenkomst en de wijzigingsbepaling in de algemene voorwaarden te vernietigen en IB Krediet te gebieden alle door [eiser 1] en [eiser 2] betaalde bedragen op basis van rentes aan hen (terug) te betalen, vermeerderd met wettelijke rente,
met in alle gevallen veroordeling van IB Krediet in de proceskosten.
3.2.
[eiser 1] en [eiser 2] stellen, kort gezegd, dat de wijzigingsbepaling een niet transparant en oneerlijk kernbeding is dat moet worden vernietigd. Vernietiging daarvan leidt tot vernietiging van de gehele kredietovereenkomst. Voor zover de kantonrechter oordeelt dat dit niet tot vernietiging van de kredietovereenkomst leidt, heeft IB Krediet in ieder geval geen recht op kredietvergoeding, omdat niet alleen de wijzigingsbepaling maar ook de rentebepaling vernietigd moet worden. De rentebepaling is ook niet transparant en oneerlijk, omdat de gemiddelde consument niet in staat is om op basis daarvan de concrete werking ervan te begrijpen, laat staan dat de economische gevolgen voor zijn financiële verplichtingen te beoordelen.
3.3.
IB Krediet heeft aangevoerd, kort gezegd, dat deze zaak behoort te worden aangehouden in afwachting van de prejudiciële vragen die het gerechtshof Amsterdam wil gaan stellen in vergelijkbare zaken over dit onderwerp. IB Krediet betoogt dat de rentebepaling en de wijzigingsbepaling afzonderlijk van elkaar beoordeeld moeten worden, omdat zij een andere inhoud en functie hebben. Voor de rentebepaling geldt dat hierover individueel onderhandeld is. Zowel de rentebepaling als de wijzigingsbepaling zijn transparant en niet oneerlijk. Voor zover de rentebepaling en/of de wijzigingsbepaling niet transparant en oneerlijk is, hoeft vernietiging van (één van) die bedingen niet te leiden tot algehele vernietiging van de kredietovereenkomst. De kredietovereenkomst blijft voor het overige tussen partijen bindend. Schrapping van de rentebepaling zou de kern van de overeenkomst aantasten, want dan zou IB Krediet geen vergoeding meer krijgen voor de door haar geleverde prestaties. Dat is maatschappelijk ontoelaatbaar. Hooguit zou het woord ‘thans’ uit de rentebepaling moeten worden geschrapt.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek van IB Krediet tot het gelasten van een mondelinge behandeling – waar [eiser 1] en [eiser 2] zich tegen hebben verzet – wordt afgewezen. Uit artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat het aan de rechter is om te beslissen of een zaak geschikt is voor een mondelinge behandeling. De beslissing hierover is al genomen in het tussenvonnis. Er is geen aanleiding om hierop terug te komen, ook omdat het juridisch debat al uitvoerig aan de orde is geweest in vergelijkbare zaken.
4.2.
De kredietovereenkomst die centraal staat is gesloten tussen [eiser 1] en [eiser 2] als consumenten en IB Krediet als handelaar. Dat maakt dat deze overeenkomst valt onder het toepassingsbereik van Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn).
4.3.
IB Krediet stelt zich op het standpunt dat de rentebepaling buiten het toepassingsbereik van de richtlijn valt, omdat het een transparant kernbeding is.
4.4.
Volgens IB Krediet is over de rentebepaling onderhandeld, althans moet daarvanuit worden gegaan. [1] Gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 2 van de richtlijn wordt een beding echter steeds geacht niet het voorwerp van afzonderlijke onderhandelingen te zijn geweest wanneer het van tevoren is opgesteld en de consument dientengevolge geen invloed op de inhoud ervan heeft kunnen uitoefenen. De kredietvergoeding is door IB Krediet van tevoren opgesteld. Bovendien rust de bewijslast dat een beding het voorwerp is geweest van afzonderlijke onderhandeling bij de handelaar. Dat staat ook in artikel 3 lid 2 van de richtlijn. IB Krediet heeft geen (begin van) bewijs geleverd van haar standpunt dat over de rentebepaling is onderhandeld. Ook de verwijzing naar het Airbnb-arrest gaat niet op, omdat een dergelijke feitelijke situatie zich in dit geval niet heeft voorgedaan.
4.5.
IB Krediet wijst ook op de uitzondering van artikel 1 lid 2 van de richtlijn, waarin is bepaald dat de richtlijn niet van toepassing is op bedingen waarin dwingendrechtelijke wettelijke bepalingen zijn overgenomen. De rentebepaling betreft volgens IB Krediet uitvoering van dwingend recht. Dat standpunt wordt niet gevolgd. Het gaat (hooguit) om uitvoering, niet om het (letterlijk) overnemen van wettelijke bepalingen. Daarmee is het ook niet gelijk te stellen. De rentebepaling valt dan ook niet onder deze uitzondering.
4.6.
Tot slot voert IB Krediet hierover aan dat de rentebepaling een kernbeding is en daarom op grond van artikel 4 lid 2 van de richtlijn is uitgezonderd van toetsing op oneerlijkheid. Kernbedingen zijn echter alleen uitgezonderd van toetsing aan de richtlijn als ze duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd en dus transparant zijn. Beoordeeld moet dus worden de vraag of de rentebepaling een kernbeding is en zo ja, of het transparant is.
4.7.
Ter beantwoording van die vraag volgt de kantonrechter IB Krediet niet in het door haar gemaakte onderscheid tussen de rentebepaling, dat volgens haar een kernbeding is en de wijzigingsbepaling, die volgens haar geen kernbeding is. Het zijn weliswaar twee los van elkaar staande bepalingen, waarbij de rentebepaling in de kredietovereenkomst staat en de wijzigingsbepaling in de algemene voorwaarden, maar van belang is of deze bepalingen afzonderlijk of in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld. Anders gezegd, kunnen de bepalingen van elkaar worden gescheiden of zijn ze zodanig met elkaar verbonden dat ze tezamen één (kern)beding vormen.
4.8.
De (on)scheidbaarheid van contractuele bedingen wordt bepaald door de inhoud of functie van de specifieke bepalingen en niet door de manier waarop ze in de overeenkomst worden gepresenteerd. Het maakt dus niet uit waar of hoe ze in de overeenkomst staan. Gedeeltelijke schrapping van een beding is niet mogelijk als twee (of meer) delen van een contractueel beding zodanig verband met elkaar houden dat het schrappen van één deel de inhoud van het resterende beding zou beïnvloeden. Het is in dit verband mogelijk dat twee paragrafen, nummers of zelfs bepalingen in verschillende documenten staan, maar zij gezien hun inhoud of functie, één contractueel beding vormen. [2]
4.9.
Bij een kredietovereenkomst kan een consument kiezen tussen een vaste of een variabele rente. Bij een vaste rente wordt het rentepercentage bij het sluiten van de overeenkomst voor een bepaalde duur vastgesteld. In dat geval wordt de rente voor een langere periode op een bepaald percentage vastgesteld. De consument verkiest dan zekerheid boven onzekerheid en betaalt daar (middels een hogere rente) ook voor. Bij een variabele rente staat het rentepercentage niet vast, maar is dat afhankelijk van onder meer de marktrente (de rente die de kredietverstrekker moet betalen voor het ingekochte geld). In dat geval kan het in de overeenkomst genoemde percentage snel na het ingaan van de overeenkomst stijgen of dalen, naargelang de omstandigheden in onder meer de markt. Het genoemde rentepercentage in de kredietovereenkomst zal daarom in de regel slechts kortstondig tussen partijen gelden (zie ook het woord “thans” in de bepaling). Op grond van het wijzigingsmechanisme van de wijzigingsbepaling wordt daadwerkelijk het te betalen bedrag aan rente gedurende de loop van de overeenkomst bepaald. De rentebepaling en de wijzigingsbepaling hangen daardoor dusdanig met elkaar samen, dat beide bepalingen samen telkens de betalingsverplichting van de consument kenmerken. De wijzigingsbepaling bepaalt in grote mate de economische verplichting van de consument en welke (financiële) risico’s hij loopt. Het rentepercentage dat genoemd wordt in de kredietovereenkomst geldt alleen op het moment van afsluiten van de overeenkomst, tot aan de eerste wijziging. Het onderhavige wijzigingsbeding heeft dan ook een andere strekking dan een prijswijzigingsbeding, zoals gebruikelijk bij duurovereenkomsten. [3] Daar gaat het om periodieke aanpassing, op gezette momenten, waarin de betalingsverplichting kan worden aangepast in verband met inflatie of eventuele andere prijsstijgingen. Dat is van een andere orde dan de (constante) fluctuatie van de variabele rente, die bovendien naar boven en beneden kan worden aangepast. Geoordeeld wordt dan ook dat de rentebepaling en de wijzigingsbepaling telkens één onlosmakelijk geheel vormen en samen de prestatie van de consument bepalen. Beide bepalingen vormen samen dus één kernbeding.
4.10.
Beoordeeld moet worden of dat (kern)beding transparant is. Uitsluitend als tot het oordeel wordt gekomen dat dit niet het geval is, kan het beding worden getoetst op oneerlijkheid in de zin van de richtlijn.
4.11.
Bij de beoordeling van transparantie gaat het om een ruimere opvatting dan slechts formele en grammaticale begrijpelijkheid. Onder het vereiste dat een contractueel beding duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd, moet worden begrepen dat het ook gebiedt dat in de overeenkomst de concrete werking van het mechanisme waarop het betrokken beding betrekking heeft en, in voorkomend geval, de verhouding tussen dit mechanisme en het mechanisme dat is voorgeschreven door andere bedingen op een transparante wijze worden uiteengezet, zodat de gemiddelde consument op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen die er voor hem uit voortvloeien, kan inschatten. [4] [5] De gemiddelde consument is niet noodzakelijkerwijs een rationeel individu dat proactief alle relevante informatie inwint, de hem verstrekte informatie rationeel verwerkt en op die manier in staat is om geïnformeerde beslissingen te nemen. Zeker in een geval als het onderhavige waarbij een doorlopende kredietovereenkomst is gesloten, kan niet worden uitgesloten dat de gemiddelde consument niet als een ‘homo economicus’ is aan te merken. De doorsnee consument zal immers minder op de totale kosten van het krediet letten en meer op de hoogte van het kredietbedrag dat aan hem kan worden verstrekt en het maandelijkse bedrag dat van zijn rekening wordt afgeschreven. Het vereiste dat een contractueel beding duidelijk en begrijpelijk moet zijn geformuleerd brengt met zich dat de kredietverstrekker de consument voldoende informatie verstrekt om hem in staat te stellen goed geïnformeerde en prudente beslissingen te nemen, ook ten aanzien van de praktische reikwijdte. [6] Tot slot is van belang de door de kredietgever verstrekte informatie en het promotiemateriaal ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst, zoals in dit geval de bij antwoord overgelegde prospectus (zie overweging 2.4). [7]
4.12.
Als een beding niet transparant is, is daarmee de oneerlijkheid nog niet gegeven maar kan dat wel een indicator van oneerlijkheid zijn. Het weegt mee bij de beoordeling. Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding gaat het erom of dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 van de richtlijn). Hierbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, in aanmerking worden genomen. Daarbij moet worden uitgegaan van de datum waarop de overeenkomst is gesloten. Irrelevant voor deze toets is dus de feitelijke toepassing en uitvoering van de bedingen, of een achteraf gegeven uitleg over de bedoeling. Verder moet rekening worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht wanneer partijen geen regeling zouden hebben getroffen.
4.13.
Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat als bedingen als oneerlijk zijn aan te merken, deze in zijn geheel moeten worden geschrapt uit de overeenkomst en niet mogen worden herzien, bijvoorbeeld door alleen het oneerlijke gedeelte eruit te halen. Oneerlijke bedingen binden de consument niet. Het overige deel van de overeenkomst blijft wel bindend voor partijen, mits de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen kan blijven voortbestaan.
4.14.
De onderhavige bepalingen moeten dus in hun onderlinge samenhang worden beoordeeld. De kantonrechter is van oordeel dat het kernbeding (dus de rentebepaling en de wijzigingsbepaling tezamen) niet transparant is en om die reden op oneerlijkheid moet worden getoetst. De kantonrechter licht dit toe.
4.15.
In de rentebepaling wordt zowel het begrip ‘effectieve rente’ als ‘kredietvergoeding’ gebruikt, terwijl zowel het begrip kredietvergoeding als de effectieve renten in consumentenkredietovereenkomsten alle kosten van het krediet omvat. De nominale rente, dat wil zeggen de overeengekomen rente bij aanvang van de kredietovereenkomst zonder kosten, is noch in de kredietovereenkomst, noch in de algemene voorwaarden opgenomen. [eiser 1] en [eiser 2] worden dus bij aanvang van de overeenkomst niet geïnformeerd over de hoogte van de nominale rente en de kosten die IB Krediet daarnaast in rekening brengt of kan brengen. Die kosten zijn bovendien niet nader gespecificeerd.
4.16.
IB Krediet vermeldt in de prospectus dat de rente kan wijzigen. Als [eiser 1] en [eiser 2] al op deze informatie zijn gewezen, mochten zij er als gemiddelde consument op basis van de verstrekte informatie in de prospectus vanuit gaan dat bij een dalende of stijgende marktrente de te betalen rente daarin meebeweegt. IB Krediet heeft zichzelf een eenzijdige bevoegdheid gegeven om niet alleen de nominale rente te wijzigen, maar ook de kosten van het krediet, op ieder door IB Krediet te bepalen moment. Dat IB Krediet de kosten heeft gewijzigd staat vast: op 21 oktober 2010 en op 12 mei 2011 zijn de kosten van het krediet verhoogd. Hoewel dat gegeven niet meeweegt bij de beoordeling van de transparantie van het beding, geeft het wel het belang aan om bij aanvang van de kredietovereenkomst duidelijk en transparant te zijn over de percentages en de bedragen aan nominale rente en de kosten die in de kredietvergoeding begrepen zijn, zodat [eiser 1] en [eiser 2] bij aanvang van de kredietovereenkomst inzicht hebben in de ontwikkeling daarvan. Als gemiddelde consument zullen zij immers redelijkerwijs mogen verwachten dat bij een variabele rente de rente meebeweegt met ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt en deze dus daalt als de marktrente daalt. Dat laatste was (en is) gebruikelijk. In dat opzicht wijkt de kredietovereenkomst ten nadele van [eiser 1] en [eiser 2] af van gangbare marktpraktijken. [8] In ieder geval is het voor [eiser 1] en [eiser 2] niet goed mogelijk om op grond van de rentebepaling en de wijzigingsbepaling alle financiële consequenties in te schatten die voor hen daaruit voortvloeien.
4.17.
Het gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld dat een vergelijkbaar beding een niet transparant kernbeding is. Niettemin heeft het gerechtshof het beding niet als oneerlijk aangemerkt. Het gerechtshof heeft, ook in het latere arrest, onder meer geoordeeld dat in de kredietovereenkomst staat dat het dwingendrechtelijke wettelijke maximum in acht moet worden genomen en de wijzigingsmogelijkheden in zoverre beperkt zijn. Daarnaast kent het gerechtshof waarde toe aan de omstandigheid dat de consument de kredietovereenkomst ‘kosteloos’ kan opzeggen bij een wijziging van de kredietvergoeding. [9]
4.18.
Het gerechtshof gaat er echter aan voorbij dat allereerst moet worden beoordeeld of het wijzigingsbeding (ook) een kernbeding is. Bij een wijzigingsbeding moet worden beoordeeld of sprake is van
een geldige, in de overeenkomst vermelde redenom eenzijdig de voorwaarden van de overeenkomst te wijzigen (verwezen wordt ook naar de indicatieve lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt, de bijlage behorend bij artikel 3 lid 3 van de richtlijn). Een uitzondering is gemaakt voor leveranciers van financiële diensten, zoals bijvoorbeeld IB Krediet, die zich het recht hebben voorbehouden de door de consument te betalen rentevoet of het bedrag van alle andere op de financiële diensten betrekking hebbende lasten
bij geldige redenzonder opzegtermijn te wijzigen, mits die dienstverlener verplicht wordt dit zo spoedig mogelijk ter kennis te brengen van de andere contracterende partij en laatstgenoemde partij vrij is onmiddellijk de overeenkomst op te zeggen. Die geldige, in de overeenkomst vermelde reden wordt door het Hof van Justitie van de Europese Unie als cruciaal gezien, maar ontbreekt in de onderhavige rentebepaling en wijzigingsbepaling. Ook de andere bedingen in de kredietovereenkomst vermelden geen reden voor wijziging van de kredietvergoeding.
4.19.
De kantonrechter is van oordeel dat het kernbeding (dus de rentebepaling en de wijzigingsbepaling tezamen) alleen al om die reden niet transparant is. Anders dan het gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld, wordt de onevenwichtigheid niet gecompenseerd door de bevoegdheid van [eiser 1] en [eiser 2] om de kredietovereenkomst te beëindigen bij een wijziging van de kredietvergoeding, alleen al omdat geen voorafgaande mededeling van een voorgenomen aanpassing van de kredietvergoeding met vermelding van de gronden is overeengekomen, zodat ervan uit moet worden gegaan dat wijzigingen direct van kracht zijn. Gevolg daarvan is dat [eiser 1] en [eiser 2] geen redelijke bedenktijd hebben om te beslissen om de kredietovereenkomst al dan niet voort te zetten en pas na aanpassing van de kredietvergoeding achteraf daarvan op de hoogte komt. Evenmin hebben [eiser 1] en [eiser 2] de mogelijkheid de kredietovereenkomst op te zeggen voordat de gewijzigde kredietvergoeding wordt doorberekend. Op de betrokken markt is concurrentie en kunnen marktomstandigheden zodanig wijzigen dat niet altijd een reële mogelijkheid bestaat om het krediet zonder aanzienlijke kosten bij een andere kredietverstrekker onder te brengen, dan wel daarna de kosten daarvan nog te kunnen dragen. Bovendien kan oversluiting van een doorlopend krediet van deze omvang na implementatie van de Richtlijn consumentenkrediet (Richtlijn 2008/48/EG) in mei 2011 moeilijker zijn door de verplichting van een kredietverstrekker een kredietwaardigheidstoets uit te voeren. Die verplichting geldt ook bij oversluiting van een krediet. Ook is niet uit te sluiten dat tijd en niet te verwaarlozen kosten zijn gemoeid bij het veranderen van een kredietverstrekker. Gelet op één en ander is voorzienbaar dat [eiser 1] en [eiser 2] niet te allen tijde daadwerkelijk gebruik kunnen maken van hun opzeggingsbevoegdheid, waardoor deze niet reëel is. Een reële opzeggingsbevoegdheid is wel vereist om onder de uitzondering van artikel 2 onder b van de bijlage van de richtlijn te vallen. [10]
4.20.
Overigens is het gerechtshof er bij het oordeel dat van oneerlijkheid geen sprake is omdat wordt aangehaakt bij het wettelijk maximum van de kredietvergoeding ten onrechte aan voorbij gegaan dat de Wet op het Consumentenkrediet (oud) en het daarop gebaseerde Besluit Kredietvergoeding uitsluitend van toepassing zijn bij kredieten tot € 40.000,00. Deze motivering gaat dus niet op in het onderhavige geval, nu het aan [eiser 1] en [eiser 2] verstrekte krediet hoger is dan het destijds geldende maximum van € 40.000,00.
4.21.
Dat betekent, anders dan de wijzigingsbepaling doet vermoeden, er geen begrenzing is. Zelfs als het dwingendrechtelijke maximum van de kredietvergoeding zou hebben gegolden, maakt het enkele feit dat er in de wijzigingsbepaling wordt gerefereerd aan een wettelijk maximum, ook in combinatie met het opzeggingsrecht, de bedingen nog niet eerlijk. IB Krediet beschikt immers over de mogelijkheid om direct na ingaan van de overeenkomst de kredietvergoeding op het wettelijke maximum te zetten en dit niet meer te wijzigen. Dat zij dit in de praktijk wel of niet doet is voor de beoordeling op oneerlijkheid niet relevant. Het gaat erom dat [eiser 1] en [eiser 2] op grond van het beding zoals dat nu is opgesteld niet de economische gevolgen die voor hen uit de kredietovereenkomst voortvloeiden op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria hebben kunnen beoordelen. [11] Dat die financiële gevolgen een bepaald maximum niet zouden overstijgen is daarvoor geen compensatie en heft daarmee de oneerlijkheid van het beding niet op. Bovendien zou die redenering betekenen dat elk beding dat niet transparant en oneerlijk is, door het enkele noemen van ‘het wettelijk maximum’ op eenvoudige manier aan de toets van oneerlijkheid kan ontsnappen.
4.22.
Als er geen wijzigingsmogelijkheid was overeengekomen, dan zou IB Krediet de kredietovereenkomst op grond van het nationale recht uitsluitend kunnen wijzigen bij wederzijdse instemming of onder zeer bijzondere omstandigheden met een beroep op onvoorziene omstandigheden of de aanvullende of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. De kredietovereenkomst is in dat opzicht nadeliger voor [eiser 1] en [eiser 2] .
4.23.
Uit het voorgaande blijkt dat het beoordelingskader en daarmee ook de uitkomst van het gerechtshof niet in overeenstemming zijn met (uitleg van) het EU-recht. Het is dan, op grond van jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, aan de bevoegde rechter om die uitspraak niet te volgen, maar de consument (alsnog) te voorzien van een doeltreffende voorziening in rechte, ter bescherming van diens rechten. [12]
4.24.
Concluderend komt de kantonrechter tot het oordeel dat de rentebepaling en de wijzigingsbepaling samen één kernbeding vormen. Dat kernbeding is niet transparant, zodat het op oneerlijkheid moet worden getoetst. Het kernbeding wordt, om de hiervoor in overwegingen 4.15 tot en met 4.22 aangehaalde redenen, ook als oneerlijk aangemerkt, omdat het beding het evenwicht tussen de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen aanzienlijk verstoort ten nadele van [eiser 1] en [eiser 2] .
4.25.
De rentebepaling en de wijzigingsbepaling moeten daarom in hun geheel worden vernietigd. Vernietiging leidt ertoe dat [eiser 1] en [eiser 2] geen kredietvergoeding zijn verschuldigd. Oneerlijke bedingen binden de consument immers niet. Nu de kredietovereenkomst in 2012 volledig is afgelost, behoeft de vraag of de kredietovereenkomst na vernietiging van het beding al dan niet in stand kan blijven in dit geval niet te worden beantwoord.
4.26.
Bij deze uitkomst wordt de primaire vordering van [eiser 1] en [eiser 2] afgewezen. De subsidiaire vordering is toewijsbaar, met dien verstande dat met betrekking tot de gevorderde wettelijke rente het volgende van belang is. [eiser 1] en [eiser 2] vorderen wettelijke rente vanaf de dag van de betalingen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan de voldoening. IB Krediet heeft terecht aangevoerd dat pas op het moment dat een nulstand is bereikt sprake kan zijn van onverschuldigde betaling. Die nulstand is bereikt op 23 februari 2012. Daarom wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf die datum.
4.27.
IB Krediet is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
147,43
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
204,00
(1 punt × € 204,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
508,93

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt de rentebepaling genoemd in overweging 2.2 en de wijzigingsbepaling genoemd in overweging 2.3 in de tussen partijen gesloten kredietovereenkomst,
5.2.
veroordeelt IB Krediet tot betaling aan [eiser 1] en [eiser 2] van alle bedragen die [eiser 1] en [eiser 2] aan kredietvergoeding op grond van de kredietovereenkomst hebben betaald, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 23 februari 2012 tot de dag van de voldoening,
5.3.
veroordeelt IB Krediet in de proceskosten van € 508,93, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als IB Krediet niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.J. Evers en in het bijzijn van mr. S. Homringhausen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2025.
991

Voetnoten

1.Waarbij IB Krediet verwijst naar het Airbnb-arrest van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2021:1725.
2.In dit verband wordt verwezen naar de Mededeling van de Commissie - Richtsnoeren met betrekking tot de uitlegging en toepassing van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, paragraaf 4.3.1.
3.Gedacht kan worden aan een televisie- en/of internetabonnement.
4.Zie bijvoorbeeld C-186/16, Andriciuc, overwegingen 44 en 45, ECLI:EU:C:2017:703, en C-26/13,
5.Voor het begrip “gemiddelde consument” wordt aansluiting gezocht bij hetgeen is opgemerkt in de conclusie van de Advocaat-Generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 april 2024, ECLI:EU:C:2024:367, overweging 31 e.v.
6.C51/17, ECLI:EU:C:2018:750, overweging 78.
7.Zaak C-186/16,
8.Zie de uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening GC 2021-0447 en GC 2021-0448.
9.Verwezen wordt naar de arresten ECLI:NL:GHAMS:2022:2643 en ECLI:NL:GHAMS:2024:829.
10.RWE-arrest, overweging 54, ECLI:EU:C:2013:180.
11.Zie onder meer ECLI:EU:C:2023:212, punt 31.
12.Zie C-118/17,