ECLI:NL:RBAMS:2025:7583

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
71-404611-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beëindiging van de strafzaak op grond van artikel 29f Sv

Op 7 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam in een raadkamer uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoeker, geboren in 1989, om de strafzaak met parketnummer 71-404611-24 te beëindigen. De verzoeker stelde dat het Openbaar Ministerie zijn toezeggingen niet was nagekomen en dat er geen nieuwe, verzwarende gegevens aan het dossier waren toegevoegd sinds zijn invrijheidstelling op 12 juni 2025. De verzoeker vroeg de rechtbank om te verklaren dat de zaak was geëindigd, of in ieder geval om het Openbaar Ministerie op te dragen binnen vier weken relevante stukken te verstrekken.

Het Openbaar Ministerie betwistte de verzoeken en stelde dat het opsporingsonderzoek nog in volle gang was. De rechtbank heeft de stukken en het voorgeleidings- en raadkamerdossier bestudeerd en oordeelde dat er geen sprake was van inactiviteit of onredelijk tijdsverloop. De rechtbank concludeerde dat het belang van het Openbaar Ministerie om het onderzoek voort te zetten zwaarder woog dan de persoonlijke gevolgen voor de verzoeker. Het primaire verzoek werd afgewezen, evenals de subsidiaire verzoeken om het onderzoek aan te houden of om te bepalen dat er geen ernstige bezwaren meer waren.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek van de verzoeker om beëindiging van de strafzaak niet kon worden toegewezen, omdat het Openbaar Ministerie voldoende aannemelijk had gemaakt dat het onderzoek nog gaande was. De beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer, bestaande uit de rechters R.A. Overbosch, F. Dekkers en A.K. Glerum, en werd uitgesproken op 7 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
raadkamernummer : 25-022578
parketnummer : 71-404611-24
datum : 7 oktober 2025
beslissing van de meervoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 29f Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van [adres] ,
hierna te noemen: de verzoeker.

Procedure

Het verzoekschrift is op 11 september 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 23 september 2025 het verzoek in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de verzoeker, de advocaten mr. N.C.J. Meijering en mr. J.B. van Faassen en de officier van justitie op zitting gehoord.

Verzoek

Het verzoek strekt er primair toe dat de rechtbank zal verklaren dat de zaak met bovenvermeld parketnummer tegen de verzoeker is geëindigd. Namens de verzoeker is onder meer het volgende aangevoerd. Ondanks eerdere toezeggingen van het Openbaar Ministerie, zijn de uitgewerkte gesprekken en overige relevante stukken nog steeds niet verstrekt en ontbreekt de door de rechtbank verlangde context bij de (afgeluisterde) communicatie.
Na de afwijzing van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding en de onmiddellijke invrijheidstelling van 12 juni jl., zijn geen nieuwe, verzwarende gegevens meer aan het dossier toegevoegd. Het Openbaar Ministerie blijft onduidelijk over het gestelde onderzoek in het buitenland en de te verwachten termijnen waarbinnen dit zal zijn afgerond. Het enkel doorgeven dan wel verhuld bespreken van de berichten die thans in het dossier zitten levert op zichzelf geen zelfstandig strafbaar feit op. Hoewel verzoeker thans niet langer in voorlopige hechtenis verblijft, blijven de eerder geformuleerde bezwaren ‘hangen’ met ingrijpende beroeps- en persoonlijke gevolgen. Primair wordt verzocht de zaak te beëindigen ex art. 29f Sv; subsidiair wordt verzocht om het verzoek aan te houden en het Openbaar Ministerie op te dragen binnen vier weken de uitgewerkte gesprekken en overige stukken te verstrekken dan wel een concrete datum voor de inhoudelijke behandeling te noemen. Meer subsidiair wordt verzocht om, in lijn met de eerdere context-overwegingen, te overwegen dat niet langer sprake is van voldoende ernstige bezwaren.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verzoeken moeten worden afgewezen en voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan. Het opsporingsonderzoek is nog in volle gang. Er bestaat daarom geen grond om de zaak aan te houden of te beëindigen en evenmin om het Openbaar Ministerie een termijn op te leggen tot het verstrekken van stukken of het plannen van een zitting. Het vervallen van de ernstige bezwaren wordt betwist: de in de rechtspraak soms ten onrechte gehanteerde vuistregel dat bezwaren in gewicht moeten toenemen bij voortduring van voorlopige hechtenis is hier niet relevant nu verzoeker op vrije voeten is. Het feit dat er media-aandacht is en dat er grote belangen van verzoeker zijn bij de uitkomst van deze zaak, levert geen juridische basis op voor toewijzing van de verzoeken.

Beoordeling

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken ten behoeve van deze raadkamer en is bekend met het voorgeleidings- en raadkamerdossier in de strafzaak. Bij de toepassing van artikel 29f Sv staat het belang van de verzoeker voorop om duidelijkheid te verkrijgen omtrent de tegen hem aangevangen en nog niet beëindigde vervolging door het Openbaar Ministerie, in het bijzonder in gevallen waarin het strafrechtelijk onderzoek lijkt stil te liggen.
Ten aanzien van primair verzoek (art. 29f, lid 1 Sv)
In dit geval heeft het Openbaar Ministerie voldoende aannemelijk gemaakt dat het opsporingsonderzoek nog gaande is: gesprekken worden (verder) uitgewerkt en aanvullend onderzoek vindt plaats in het buitenland. Van inactiviteit aan de zijde van het Openbaar Ministerie of een zodanig lang tijdsverloop dat voortzetting onredelijk is, is op dit moment geen sprake. Dat het tijdsverloop en de persoonlijke gevolgen voor verzoeker zwaar wegen, is invoelbaar, maar leidt niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van subsidiair verzoek (aanhouding / stukken, art. 29f lid 2 Sv)
Nu het primaire verzoek wordt afgewezen en aannemelijk is dat het onderzoek voortgaat, bestaat geen aanleiding het Openbaar Ministerie te verplichten nadere stukken te verstrekken of een (extra) termijn te stellen in de zin van artikel 29f, tweede lid, Sv. Voor zover de verdediging met dit verzoek beoogt eerder over specifieke stukken te beschikken, verwijst de rechtbank naar de mogelijkheid om de rechter-commissaris te verzoeken een beslissing te nemen ten aanzien van het voegen en verstrekken van stukken.
Ten aanzien van meer subsidiair verzoek (ernstige bezwaren)
Het verzoek om te bepalen dat de ernstige bezwaren niet langer bestaan valt buiten het bestek van artikel 29f, tweede lid, Sv en leent zich niet voor toewijzing in dit kader.
Slotsom
De officier van justitie heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het onderzoek in deze zaak nog niet is afgerond. Het tijdsverloop en het belang van verzoeker wegen thans niet op tegen het onderzoeksbelang van het Openbaar Ministerie. Het verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door de raadkamer,
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mr. F. Dekkers en mr. A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op 7 oktober 2025.