ECLI:NL:RBAMS:2025:7585

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
AMS 24/7558
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, inzake vermakelijkhedenretributie voor een festival in de openbare ruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een festivalorganisator, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over een opgelegde aanslag vermakelijkhedenretributie (VMR) van € 145.470,-. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, die was opgelegd na de organisatie van een evenement dat in de openbare ruimte plaatsvond en vrij toegankelijk was voor het publiek. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiseres beroep instelde.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 augustus 2025. Eiseres voerde aan dat de VMR niet rechtvaardig was, omdat de kosten voor het evenement en de opbrengsten uit de VMR niet in verhouding stonden. Ook stelde zij dat het evenement niet vrij toegankelijk was, omdat er een toegangsprijs werd gevraagd. De heffingsambtenaar betoogde echter dat het evenement, ondanks de toegangsprijs, als openbaar kon worden gekwalificeerd en dat de VMR terecht was opgelegd.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht had gesteld dat de VMR niet in strijd was met de Gemeentewet en dat de kosten die de gemeente maakte voor het evenement niet dubbel werden betaald door eiseres. De rechtbank concludeerde dat de aanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres had geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/7558

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres] ., te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: drs. M.C. Teuben)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Met een besluit van 31 januari 2024 heeft de heffingsambtenaar aan eiseres een definitieve aanslag vermakelijkhedenretributie (hierna: VMR) opgelegd van € 145.470,-.
Eiseres heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van
15 juli 2024 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 augustus 2025. Namens eiseres zijn [gemachtigde] en [gemachtigde] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De heffingsambtenaar is verschenen in de personen van mr. N.M. Kell en mr. H. Oderkerk.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. De burgemeester van de gemeente Amsterdam heeft aan eiseres een evenementenvergunning verleend voor het houden van het evenement [evenement] van [datum 1] tot [datum 2] 2023. De locatie van het evenement was in [locatie 1] . Eiseres heeft met de gemeente Amsterdam een tijdelijke huurovereenkomst gesloten voor de huur van deze locatie gedurende de periode van [datum 3] 2023 tot en met [datum 4] 2023 voor een huurprijs van € 1.600,-. Het evenement betreft een veelkleurig, multicultureel en sportief festival met muziekoptredens, een voetbaltoernooi, voorstellingen, danscontests en een Caribische markt met eten en drinken.
Het oordeel van de rechtbank
2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. Eiseres voert allereerst aan dat zij niet kan achterhalen of de opbrengsten uit de VMR en de voor de gemeente aan het festival gerelateerde kosten met elkaar in verhouding staan. Dit heeft tot gevolg dat de Verordening op de Vermakelijkhedenretributie voor evenementen 2021 (hierna: de Verordening) onverbindend moet worden verklaard.
3.1
In artikel 229b van de Gemeentewet (Gemw) staat dat de geraamde baten van de rechten genoemd in artikel 229, eerste lid, sub a en b, van de Gemw niet mogen uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. De heffingsambtenaar voert aan dat deze voorwaarde echter niet geldt voor de VMR, nu deze zijn basis heeft in artikel 229, eerste lid, sub c, van de Gemw. De rechtbank overweegt dat reeds uit de wettekst volgt dat het verbod op het maken van matige winst in artikel 229b, eerste lid, van de Gemw niet geldt voor de VMR. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Ten tweede is eiseres van mening dat het evenement niet vrij toegankelijk is. Voor toegang tot het evenement moet worden betaald en toegang kost € 3,50 tot € 12,50. Alleen kinderen en senioren hebben onder voorwaarden gratis toegang. Daarnaast vindt het evenement niet plaats in de openbare ruimte, omdat eiseres de locatie van de gemeente Amsterdam heeft gehuurd. Dit betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het heffen van VMR, zoals die zijn opgenomen in artikel 2 van de Verordening, aldus eiseres.
4.1
Volgens de heffingsambtenaar maakt het feit dat voor de toegang van het evenemententerrein een toegangsprijs moet worden betaald niet dat het evenement geen openbaar karakter heeft. Festivals en concerten zijn immers bijna altijd alleen tegen betaling van een toegangsprijs toegankelijk. Daarnaast stelt de heffingsambtenaar dat het feit dat [locatie 1] gedurende het evenement aan eiseres is verhuurd en is omheind met hekken, niet maakt dat het terrein geen openbare ruimte meer is. [locatie 1] is voorafgaande aan, tijdens en na afloop van het evenement als openbare ruimte te kwalificeren.
4.2.
Op grond van artikel 1 van de Verordening wordt onder vermakelijkheid verstaan een gebeuren op een in beginsel voor een ieder toegankelijk binnen de gemeente gelegen openbare ruimte. Onder vermakelijkheden vallen evenementen. Daaronder wordt verstaan het geheel van activiteiten dat plaatsvindt bij een voor publiek toegankelijke gebeurtenis, in de openbare ruimte met een openbaar dan wel in beginsel voor een ieder toegankelijk karakter. Uit artikel 2 volgt dat VMR wordt geheven als tegen betaling een vermakelijkheid wordt gegeven in de openbare ruimte waarbij gebruik wordt gemaakt van gemeentelijke voorzieningen.
4.3
Voor het oordeel dat het evenement niet in de openbare ruimte plaatsvindt en niet een in beginsel voor een ieder vrij toegankelijk karakter heeft, ziet de rechtbank geen grond. Dat voor het festivalterrein een huurovereenkomst is gesloten en dat het terrein een omheining heeft, staan er namelijk niet aan in de weg dat een ieder in beginsel het festival naar binnen en naar buiten mag. Er gelden verder geen restricties voor de toegang in die zin dat er geen groepen personen worden uitgezonderd. Het enkele feit dat er voor de toegang van het evenement moet worden betaald, maakt dat niet anders. Het betoog van eiseres dat VMR niet kan worden geheven omdat het evenement niet gratis is en dus niet voor een ieder toegankelijk, verdraagt zich overigens ook niet met het uitgangspunt van de Verordening dat slechts evenementen tegen betaling of vergoeding kunnen worden belast. De beroepsgrond dat geen sprake is van een vermakelijkheid in de openbare ruimte, zoals genoemd in artikel 2 van de Verordening slaagt daarom niet.
5. Verder betoogt eiseres dat door de onderhavige aanslag dezelfde kosten dubbel worden betaald. Eiseres heeft namelijk de kosten voor alle benodigde maatregelen die voortvloeien uit de evenementenvergunning al voor haar rekening genomen, zoals beveiliging en toezicht, beschermende maatregelen voor het park en verkeersmaatregelen. De totale kosten zijn € 880.225,90. Er is daarom geen gebruik gemaakt van door de gemeente geboden voorzieningen. Als gevolg is niet aan de voorwaarden voor het in rekening brengen van de VMR voldaan. Bovendien wordt het evenredigheidsbeginsel geschonden.
5.1
De heffingsambtenaar voert op zijn beurt aan dat het bij de VMR gaat om het bieden van vermakelijkheden waarbij gebruik wordt gemaakt van gemeentelijke voorzieningen. Het gaat om gemeentelijke voorzieningen in de vorm van toezicht rondom [locatie 1] , maar ook in de [locatie 2] en de wijk rondom het festival, extra onderhoud rondom het park (afvalvoorzieningen), schoonmaak, tijdelijke parkeervoorzieningen en verkeersregelaars, het afsluiten en het inrichten van de wegen rondom het festival en het aangeven van looproutes. Bij de voorzieningen waarvoor de gemeente VMR heft, gaat het om de voorzieningen en de daaraan verbonden kosten voor de gehele stad en niet specifiek om voorzieningen op en rondom het evenemententerrein. Volgens de heffingsambtenaar worden dezelfde kosten niet dubbel betaald door eiseres.
5.2.
De rechtbank acht aannemelijk dat de gemeente kosten heeft gemaakt die verband houden met het evenement. Dat die kosten zijn gemaakt is ook niet in geschil. Eiseres meent echter dat de gemaakte kosten door de gemeente in geen verhouding staan tot de hoogte van de aanslag. De rechtbank oordeelt hierover dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verhouding dermate onevenredig is dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel, zodat de aanslag niet mocht worden opgelegd. Daarbij is van belang dat de retributie € 1,50 per bezoeker aan het evenement bedraagt. Bovendien is voor de heffing van de VMR enkel van belang dat bij het geven van vermakelijkheden gebruik wordt gemaakt van gemeentelijke voorzieningen die voor de gemeente lasten met zich meebrengen. De gemeente hoeft volgens de rechtspraak van de Hoge Raad niet aan te tonen om welk bedrag aan lasten het gaat [1] . Nu aannemelijk is dat bij het evenement gebruik is gemaakt van gemeentelijke voorzieningen, slaagt de beroepsgrond niet.
6. Eiseres voert aan dat het onderscheid tussen evenementen waar geen toegangsprijs wordt gevraagd en evenementen waar dat wel gebeurd niet te rechtvaardigen is en in strijd is met het verbod op discriminatie. Voor eiseres zou het een disproportioneel grote prijsverhoging betekenen als zij de in rekening gebrachte VMR zou doorbelasten naar de bezoekers.
6.1
De heffingsambtenaar stelt op zijn beurt dat de VMR naar zijn aard een belasting is die wordt doorbelast. De VMR die bij de organisator wordt geheven, kan worden doorberekend in de prijzen van de toegangskaartjes. De heffingsambtenaar stelt dat het invoeren van VMR bij niet-betaalde evenementen voor de organisator een onevenredig zware administratieve last en praktische problemen oplevert. Nu alle betaalde evenementen VMR moeten betalen en alle niet-betaalde evenementen niet, is er volgens de heffingsambtenaar geen sprake van discriminatie.
6.2
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak gemeenten de bevoegdheid hebben om, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en met inachtneming van de in de wet opgenomen beperkingen, zelf de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven te kiezen voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat gemeenten daarbij in beginsel vrij die heffingsmaatstaven te hanteren die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing. Voor onverbindendverklaring van de Verordening is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel, of waarvan duidelijk is (in die zin dat het op voorhand duidelijk moet zijn geweest) dat zij moet leiden tot een heffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad.
6.3
Heffing van VMR bij gratis evenementen betekent dat alleen voor belastingdoeleinden een toegangsprijs moet worden gevraagd en een administratie moet worden bijgehouden. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt dit het onderscheid in de Verordening tussen betaalde en niet-betaalde evenementen. De gemeentelijke regelgever heeft bij het vaststellen van de Verordening dan ook in redelijkheid tot het onderscheid kunnen komen. Dat een onderscheid wordt gemaakt dat de wetgever niet op het oog kan hebben gehad is evenmin gesteld of gebleken. Van ongerechtvaardigde discriminatie is geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. De aanslag is terecht opgelegd. Het beroep is daarom ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Man, voorzitter, mr. C.F. Lemos Benvindo en
mr. E.M. Hansen-Löve, leden, in aanwezigheid van mr. H.M. Dost, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het Hof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Gemeentewet

Artikel 219
[…]
2. Behoudens het bepaalde in andere wetten dan deze en in de tweede en derde paragraaf van dit hoofdstuk kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
Artikel 229
1. Rechten kunnen worden geheven ter zake van:
a. het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn;
b. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
c. het geven van vermakelijkheden waarbij gebruik wordt gemaakt van door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen of waarbij een bijzondere voorziening in de vorm van toezicht of anderszins van de zijde van het gemeentebestuur getroffen wordt.
Artikel 229b
1. In verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, worden de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.

Verordening op de vermakelijkhedenretributie voor evenementen 2021

Artikel 1 Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. Vermakelijkheden: een gebeuren waarbij wordt, of mede wordt beoogd, het publiek amusement, verstrooiing, ontspanning of vermaak te verschaffen of waarbij het publiek dit amusement, deze verstrooiing, deze ontspanning of dit vermaak zoekt, ondergaat, vindt, pleegt te vinden of kan vinden, een en ander op daartoe bestemde of geschikte voor een ieder of voor iedere groep van personen in beginsel voor een ieder toegankelijk binnen de gemeente gelegen openbare ruimte.
b. Onder vermakelijkheden zoals gedefinieerd onder a vallen evenementen, waaronder in deze verordening wordt verstaan:
het geheel van activiteiten dat plaatsvindt bij een voor publiek toegankelijke gebeurtenis, in de openbare ruimte met een openbaar dan wel in beginsel voor een ieder toegankelijk karakter. Onder deze activiteiten worden in elk geval, doch niet uitsluitend, begrepen: festivals en concerten.
Artikel 2 Aard van de heffing en belastbaar feit
Onder de naam vermakelijkhedenretributie voor evenementen worden op grond van deze verordening rechten geheven ter zake van het tegen betaling of vergoeding van welke aard dan ook en voor welk onderdeel van de vermakelijkheid dan ook, geven van een vermakelijkheid in de openbare ruimte, waarbij gebruik wordt gemaakt van, door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen of waarbij een bijzondere voorziening in de vorm van toezicht of anderszins van de zijde van het gemeentebestuur wordt getroffen.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
De vermakelijkhedenretributie wordt berekend naar het aantal betalende bezoekers respectievelijk betalende deelnemers aan de vermakelijkheden, met dien verstande dat de eerste 500 bezoekers, dan wel deelnemers per evenement, voor de bepaling van dat aantal niet meetellen.
Artikel 5 Tarieven
De retributie bedraagt € 1,50 per bezoeker respectievelijk deelnemer aan het evenement.

Voetnoten

1.Zie overweging 3.4 in het arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2003:AF3283.