Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Vrijspraak
feitelijk‘slechts’ kan worden vastgesteld dat verdachte aanwezig is geweest op Plein 40-45 en hij blijkens de DNA-match op enig moment kennelijk een steen in zijn handen heeft gehad en die steen (hoogstwaarschijnlijk) in de derde cabine heeft gegooid. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte het vuurwerk in de tram heeft gegooid. Evenmin kan uit het dossier worden geconcludeerd dat verdachte opzet heeft gehad op de brandstichting/ontploffing in de tram nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte wist of had moeten weten dat er een vuurwerkconstructie gegooid zou worden en evenmin blijkt dat daarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met andere (onbekend gebleven) medeverdachten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er op de desbetreffende avond veel jongeren op de been waren en er sprake was van onoverzichtelijke situatie op het Plein 40-45.
het aanzettentot iets ongeoorloofds. Dit ongeoorloofde moet een naar Nederlands recht strafbaar feit zijn;
Aangever is hierna naar buiten gegaan en zag dat het raam aan de voorzijde van de woning was gebroken. Buiten op straat sprak aangever met NN1 en deze herhaalde de informatie dat 8 personen in zwarte kleding betrokken waren geweest bij deze ontploffing en brandstichting.
5.Waardering van het bewijs
Op woensdag 13 november 2024 omstreeks 08.00 uur was de veiligheidscoördinator ter plaatste bij het [college] en zag hij meerdere barsten in de glazendeur die er voorheen niet waren.
Verbalisant zag op de filmopname dat een persoon een zelfgemaakte vuurwerkbom op de grond plaatst tegen een glazen deur, deze aansteekt en deze tot ontploffing brengt. Deze persoon wordt omschreven:
- zwarte ‘Under Armour’ jas;
- donkerkleurige hoodie met koord;
- beige broek met aan de linkerzijde een onbekend gebleven merknaam;
- zwarte schoenen met reflectoren;
- blauwe latex handschoenen.
De vuurwerkbom wordt omschreven:
- witte fles;
- rood dopje;
- zwarte tape om het flesje met daaraan vuurwerk;
- een witte plastic (tas) om de fles heen.
Hij zag de volgende tekst op de filmopname: " [naam 1] " en "Ja doei [naam 1] ".
Ter plaatse zag de verbalisant dat de locatie van de opname de achterzijde betrof van het [college] , aan de zijde van het viaduct. Hij zag een barst in het raam van de deur. Hij zag dat het glas van de deur nat was, vermoedelijk betrof dit vloeistof uit de fles. Hij zag rechts van de deur in het grasveld een verschroeide plastic tasje en een ontplofte plastic fles met een rode dop liggen, vergelijkend op die van het film. Hij zag op ongeveer drie meter afstand een verschroeid blauw stuk plastic en her en der stukken wit plastic liggen.
Hypothese 1: de bemonstering bevat DNA van verdachte en twee onbekende personen.
Hypothese 2: de bemonstering bevat DNA van 3 onbekende personen.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker (> 1.000.000) wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
6.Bewijs
7.Bewezenverklaring
8.Strafbaarheid van de feiten
9.Strafbaarheid van verdachte
10.Motivering van de straf en maatregel
- het rapport en advies van de Raad van 9 september 2025;
- het evaluatieverslag van JBRA van 16 september 2025.
het Pro Justitia Triple onderzoekblijkt dat verdachte een zeer belaste voorgeschiedenis heeft daar waar het zijn gezins- en opvoedingssituatie betreft. Zijn jeugd wordt gekenmerkt door verwaarlozing, mishandeling en wisselingen in verblijfplaats en primaire opvoeders. Verdachte groeit vanaf 7-jarige leeftijd op in diverse groepen en pleeggezinnen.
geenonvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt geadviseerd. Voorts geeft zij aan geen heil te zien in een tijdelijke overbruggingsfase in een ambulant kader in afwachting van een plek bij [naam 2] . Verdachte komt in dat geval na een lange detentieperiode weer buiten met direct veel vrijheden en zal in die overbruggingsperiode niets kunnen opbouwen. Daarna zal hij dan weer moeten wennen aan een klinische setting. Dit is zeer onwenselijk en heeft weinig kans van slagen.
Tegelijkertijd is verdachte op dit moment (nog) niet aangenomen bij [naam 2] doordat er geen delict- en risiscoanalyse kon worden gemaakt. Het Pro Justitia advies is daarom op dit moment nog niet uitvoerbaar. De rechtbank heeft in een eerder stadium de Raad en JBRA de opdracht gegeven om alternatieve ambulante behandelmogelijkheden te onderzoeken. Hier zijn geen passende alternatieven uit naar voren gekomen.
Mocht [naam 2] besluiten dat zij niet de passende plek zijn voor verdachte dan is de Raad van mening dat behandeling alsnog vorm dient te krijgen, maar dan in het onvoorwaardelijk PIJ kader binnen de JJI. Dit gezien alle denkbare alternatieve (ambulante) behandelvormen als niet toereikend worden gezien, alleen al door de noodzaak van een klinische en langdurige forensische behandeling.
JBRA heeft de mogelijkheden van behandeling en wonen in een ambulant kader onderzocht. Dit heeft geleid tot een mogelijk plan van verblijf bij [naam 3] met begeleiding binnen een kleinschalige woonvorm in combinatie met ambulante behandeling bij de Waag (de aanmeldprocedure is in gang gezet) en passend onderwijs in de regio en aanvullende begeleiding van IFA. Hoewel dit op papier voorziet in de noodzakelijke elementen van wonen, behandeling en onderwijs, heeft JBRA op dit moment beperkt vertrouwen in de uitvoerbaarheid en effectiviteit van dit plan.
11.Benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
immateriële schadeis toegebracht.
€1.000,- (duizend euro)moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (30 mei 2024).
schadevergoedingsmaatregelopleggen, aangezien verdachte jegens [benadeelde partij 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder zaak B feit 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro)(te weten immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 30 mei 2024, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
immateriële schadeis toegebracht.
500,- (vijfhonderd euro)redelijk en zonder nadere onderbouwing toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (30 mei 2024).
schadevergoedingsmaatregelopleggen, aangezien verdachte jegens [benadeelde partij 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder zaak B feit 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderd euro)(te weten immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 30 mei 2024, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
12.Toepasselijke wettelijke voorschriften
13.Beslissing
[de verdachte]daarvoor strafbaar.
een jeugddetentie van 15 (vijftien) maanden.
de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen.
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
de algemene voorwaardedat verdachte:
de bijzondere voorwaardendat verdachte:
[naam 2] , kliniek voor forensische jeugdpsychiatrie en orthopsychiatrie van het GGZE te [plaats 1], waarbij de veroordeelde zal meewerken aan de behandeling en zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
Jeugdbescherming Regio Amsterdamde opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
, dadelijk uitvoerbaarzijn.
[benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van
€1.000,- (duizend euro)(immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
te betalende som van
€1.000,- (duizend euro)(immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
[benadeelde partij 2]
€500,- (vijfhonderd euro)(immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
, te betalende som van
€500,- (vijfhonderd euro)(immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…] .