ECLI:NL:RBAMS:2025:7599

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
13.364563.24 e.a.
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak met meerdere tenlasteleggingen, waaronder brandstichting en straatroven, met vrijspraak voor terroristisch oogmerk

Op 7 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een verdachte, geboren in 2008, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder brandstichting en straatroven. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer en heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlasteleggingen die verband hielden met terroristisch oogmerk. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte betrokken was bij de brandstichting in een tram op 11 november 2024, waarbij rellen plaatsvonden op Plein 40-45 in Amsterdam. De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar aanwezig was, maar niet kon worden aangemerkt als de pleger van de brandstichting.

Daarnaast was de verdachte betrokken bij straatroven, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gebruikt om telefoons en andere waardevolle spullen van slachtoffers af te nemen. De rechtbank achtte deze feiten wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, waarbij de verdachte in een klinische setting behandeld zal worden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de problematiek van de verdachte en de noodzaak van intensieve begeleiding en behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.364563.24 (zaak A) 13.178815.24 (zaak B) en 13.126446.24 (zaak C) (ter zitting gevoegd)
Datum uitspraak: 7 oktober 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[de verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2008,
gedetineerd in [penitentiaire inrichting] ’",
[BRP-adres]
en aldaar ingeschreven in de Basisregistratie Personen.

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2025.
De zaken met bovenvermelde parketnummers zijn ter terechtzitting van 23 september 2025 gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Kramer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.J.M. de Wit, naar voren hebben gebracht.
De officier van justitie heeft een schriftelijk requisitoir en de raadsvrouw heeft een pleitnota overgelegd welke aan dit vonnis zullen worden aangehecht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer naar voren is gebracht door:
- [de Raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
- [JBRA] , reclasseringswerker namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA);
- [gezinsvoogd] , gezinsvoogd, werkzaam bij JBRA;
- [Credible Messenger] , Credible Messenger,
- [voormalig IFA coach] , voormalig IFA coach en
- [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog (telefonisch gehoord).
Tevens was aanwezig [voormalig gezinshuisvader] , voormalig gezinshuisvader.
Verder is de benadeelde partij [benadeelde partij 1] met zijn ouders verschenen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – verkort en zakelijk weergegeven - ten laste gelegd dat hij:
Zaak A
1.
op 11 november 2024 te Amsterdam op Plein 40-45, tezamen en in vereniging met anderen, in een stilstaande tram van lijn 7 (GVB), opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht, terwijl dit feit werd begaan met een terroristisch oogmerk;
2.
op 12 november 2024 te Amsterdam bij het [college] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht, terwijl dit feit werd begaan met een terroristisch oogmerk;
3.
op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 11 november 2024 tot en met 13 november 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, in het openbaar door middel van video’s en afbeeldingen heeft opgeruid tot enig strafbaar feit en/of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, terwijl datgeen waartoe werd opgeruid (een) terroristisch(e) misdrij(f)(ven) dan wel (een) misdrij(f)(ven) ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf inhield;
4.
in de periode van 11 november 2024 tot en met 13 november 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, heeft gedreigd met een terroristisch misdrijf, door een of meerdere foto(‘s) en/of een of meerdere video(‘s) te plaatsen op Instagram en/of Snapchat (op/via het account “ [naam account 1] ”) en/of Telegram;
5.
op 11 november 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, bij de woning aan de [adres] opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht, terwijl dit feit werd begaan met een terroristisch oogmerk;
Zaak B
1.
op 29 mei 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, door geweld en of bedreiging van geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot afgifte van een telefoon;
subsidiair:
op of omstreeks 29 en/of 30 mei 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
een telefoon (IPhone 13), voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte en zijn mededader(s) wisten/hadden moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
op 30 mei 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een telefoon en/of een tas en/of een bankpas van [benadeelde partij 1] heeft weggenomen terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] .
subsidiair:
op of omstreeks 29 en/of 30 mei 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
een bankpas (ABN-AMRO), voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte en zijn mededader(s) wisten/hadden moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
op 30 mei 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een telefoon en/of een bankpas van [benadeelde partij 2] heeft weggenomen terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 2] ;
Zaak C
1.
op 12 april 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een IPhone 14 van [slachtoffer 2] heeft weggenomen terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] ;
2.
op 12 april 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een IPhone 11 van [slachtoffer 3] heeft weggenomen terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] ;
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1.
Zaak A feit 1, brandstichting tram
De rechtbank is anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte als pleger of medepleger brand heeft gesticht in de tram en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat er gedurende de avond van 11 november 2024 rellen plaatsvonden op Plein 40-45 te Amsterdam. Door tientallen relschoppers werden vernielingen gepleegd, auto’s bekogeld en zwaar vuurwerk afgestoken.
Bij die rellen werd ook een tram (lijn 7) vernield en in brand gestoken door middel van een fles brandstof met daaraan professioneel vuurwerk (cobra) bevestigd. Deze tram met passagiers reed rond 19.15 uur op de Burgemeester de Vlughtlaan richting Plein 40-45. De bestuurder van de tram wist dat er rumoer was op bedoeld plein. Hij had de opdracht gekregen om de tram stil te zetten bij de eerstvolgende halte. Dat was de halte Slotermeerlaan/Plein 40-45. Bij deze halte stond echter een bus van Rnet. Deze stond stil waardoor de tram niet verder kon en ook moest stoppen. Er waren veel jongeren op het plein en rondom de Rnet-bus. Zij omsingelden de bus en begonnen deze te vernielen. De trambestuurder zag dat er stenen richting de bus werden gegooid. Hierop heeft hij de deuren van de tram geopend en iedereen laten uitstappen. Kort daarna zagen de bestuurder en de conducteur dat de jongeren op de tram afkwamen en werden er stenen naar de tram gegooid.
De camerabeelden van binnen in de tram zijn bekeken. Daaruit blijkt dat er om 19.58 uur een steen door een ruit van de tram gaat, waarna er om 20.05 uur een brandend object door dat gat naar binnen wordt gegooid. De persoon die het brandende object naar binnen gooide, was gekleed in een donkere jas tot aan de heup, broek met wijde bovenkant en donkere schoenen. De persoon had een donkere huidskleur en donker haar. De jas was voorzien van een logo ter hoogte van de linkerborst. Hoewel het logo in het dossier niet goed zichtbaar is, wordt door de verbalisant het logo van ‘Under Armour’ herkend. De rechtbank constateert dat dit signalement algemeen en weinig specifiek en onderscheidend is, te meer nu vast staat dat er veel jongeren op het Plein 40-45 aanwezig waren.
Tijdens forensisch onderzoek aan de tram zijn er diverse stenen in de tram aangetroffen, te weten in de cabine van de machinist en in de eerste, tweede en derde cabine. In de eerste cabine zijn restanten van een cobra gevonden en is sprake van hitteschade. De rechtbank concludeert daaruit dat de cobra in de eerste cabine naar binnen is gegooid.
Er is onderzoek verricht naar DNA op de cobra-restanten en de aangetroffen stenen. Op een grijze steen, aangetroffen in de derde cabine van de tram, is een DNA-mengprofiel verkregen afkomstig van drie tot vier personen. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van verdachte. Er is geen DNA van verdachte aangetroffen op restanten van de cobra of op de andere stenen.
Onder verdachte is een iPad inbeslaggenomen en onderzocht. Hoewel hierop een aantal gegevens zijn aangetroffen, waaronder snapchatgesprekken en afbeeldingen, die relateren aan de brandstichting in de tram, kan hieruit geen feitelijke betrokkenheid van verdachte bij die brandstichting worden afgeleid.
In een chatgesprek op 13 november 2024 wordt door verdachte de vraag opgeworpen “weet je wie de tram heeft gedaan”. In een chatgesprek op 14 november 2024, drie dagen na het incident van de tram, schrijft verdachte “heb nog een nitraat en 2c6 bij mattie”. Uit het feit dat verdachte drie dagen later kennelijk de beschikking heeft over twee cobra 6, kan geen rechtstreekse betrokkenheid bij de brandstichting van de tram op 11 november 2024 volgen. Op grond van het dossier kan evenmin worden vastgesteld dat de afbeeldingen die relateren aan de brandstichting in de tram door verdachte zelf zijn gemaakt of bewerkt, maar alleen dat deze afbeeldingen door verdachte zijn ontvangen.
De rechtbank concludeert dat hoewel verdachte de schijn tegen heeft, op grond van de bewijsmiddelen
feitelijk‘slechts’ kan worden vastgesteld dat verdachte aanwezig is geweest op Plein 40-45 en hij blijkens de DNA-match op enig moment kennelijk een steen in zijn handen heeft gehad en die steen (hoogstwaarschijnlijk) in de derde cabine heeft gegooid. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte het vuurwerk in de tram heeft gegooid. Evenmin kan uit het dossier worden geconcludeerd dat verdachte opzet heeft gehad op de brandstichting/ontploffing in de tram nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte wist of had moeten weten dat er een vuurwerkconstructie gegooid zou worden en evenmin blijkt dat daarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met andere (onbekend gebleven) medeverdachten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er op de desbetreffende avond veel jongeren op de been waren en er sprake was van onoverzichtelijke situatie op het Plein 40-45.
Verdachte zal worden vrijgesproken van de tenlastegelegde brandstichting.
4.2.
Opruiing, feit 3
De rechtbank is anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastgelegde opruiing.
Voor een bewezenverklaring van opruiing moet, zo volgt uit artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de jurisprudentie, aan de volgende vier vereisten zijn voldaan:
1. opruien moet worden gezien als
het aanzettentot iets ongeoorloofds. Dit ongeoorloofde moet een naar Nederlands recht strafbaar feit zijn;
2. er moet sprake zijn van opzet. Dat kan voorwaardelijk opzet zijn: het bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat wordt opgeruid tot het plegen van een strafbaar feit;
3. de uitlating moet in het openbaar zijn gedaan.
4. de uitlating moet mondeling of bij geschrift of afbeelding zijn gedaan.
Bij de beoordeling of de tenlastegelegde uitingen in de video’s en afbeeldingen aansporen tot enig strafbaar feit en dus opruiend zijn in de zin van artikel 131 Sr wordt gekeken naar de inhoud en de strekking van de gedane uitingen in hun onderlinge samenhang bezien, alsmede de context waarin deze uitingen aan het publiek zijn geopenbaard.
Met betrekking tot de inhoud en de strekking van de tenlastegelegde uitingen kan de rechtbank gelet op de gebruikte bewoordingen geen concrete oproep lezen om anderen aan te zetten tot het plegen van strafbare feiten. In geen van de uitlatingen schuilt een verzoek of aansporing.
Nu een bewezenverklaring van het ten laste gelegde reeds afstuit op het ontbreken van het opruiende karakter van de berichten, komt de rechtbank niet meer toe aan een beoordeling van de andere vereisten. Verdachte zal worden vrijgesproken van dit feit.
4.3.
Bedreiging, feit 4
De rechtbank is anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde bedreiging.
Het dossier bevat geen bevindingen waaruit blijkt dat verdachte de op de tenlastelegging genoemde video’s en afbeeldingen op Instagram, Snapchat of Telegram heeft geplaatst.
Niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een link tussen verdachte en de Snapchat- accounts ‘ [naam account 1] ’, ‘ [naam account 2] ’ en ‘ [naam account 3] ’ die het betreffende beeldmateriaal op de social media platforms hebben geplaatst en/of gedeeld.
Op grond van het dossier kan evenmin met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij het plaatsen van de video’s en afbeeldingen. Zoals hiervoor besproken is van enige link of een anderszins nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de voornoemde accounts (of de personen die achter deze accounts schuilgaan) niet gebleken.
Het feit dat verdachte de persoon is die op de video en de afbeelding te zien is en op die wijze een bijdrage aan de betreffende video en afbeelding heeft geleverd, maakt dit niet anders. Het enkel maken van de video en de foto en of laten filmen of fotograferen levert nog geen bedreiging op. Pas vanaf het moment van plaatsen konden derden kennisnemen van de video en foto en bestond de kans dat er redelijke vrees zou ontstaan bij derden.
Nu verdachte op grond van het dossier niet (mede)verantwoordelijk kan worden gehouden voor het plaatsen van de video’s en afbeeldingen, zal hij worden vrijgesproken van dit feit.
4.4.
.Brandstichting [adres] , feit 5
De rechtbank is anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte als pleger of medepleger brand heeft gesticht bij de woning aan [adres] en overweegt daartoe als volgt.
In de iPad die onder verdachte in beslag is genomen wordt een videobestand aangetroffen, te weten een Snapchat-story met verschillende fragmenten van het account ‘ [naam account 3] ’. Daarop is een explosie in beeld bij een huis in [plaats 2] .
Na onderzoek in de politiesystemen blijkt dat er op 12 november 2024 aangifte is gedaan van een explosie bij een huis aan [adres] en dat de beelden van het betreffende woonblok op het videobestand overeenkomen met beelden op Google Maps.
Uit de aangifte blijkt dat aangever, de bewoner van [adres] , op 12 november 2024 met drie anderen in zijn huis was toen hij een harde knal hoorde, gevolgd door een lichtflits bij het voorraam en glasgerinkel. Getuigen 1 en 3 zijn meteen naar buiten gerend om te kijken wie de daders hiervan waren.
Zij hoorden van een onbekend gebleven persoon (NN1) dat ongeveer 8 personen gekleed in zwarte kleding bij de ontploffing en brandstichting waren betrokken en dit ook hadden gefilmd. Volgens NN1 droegen de 8 personen zwarte capuchons. Verdere signalementen kon NN1 niet geven.
Aangever is hierna naar buiten gegaan en zag dat het raam aan de voorzijde van de woning was gebroken. Buiten op straat sprak aangever met NN1 en deze herhaalde de informatie dat 8 personen in zwarte kleding betrokken waren geweest bij deze ontploffing en brandstichting.
De fragmenten van de voornoemde Snapchat-story zijn door de politie bekeken en beschreven.
Op het eerste fragment van de Snapchat-story zijn lichaamsdelen van twee personen te zien. De personen dragen blauwkleurige, vermoedelijk plastic, handschoenen. Een van de twee personen heeft een fles in zijn linkerhand vast. De fles is voorzien van een rode dop en een etiket in de kleurstelling zwart, blauw en rood. In de fles zit een onbekende vloeistof.
Op de video is te zien dat één persoon zwarte sportschoenen, een beige kleurige joggingsbroek en een zwarte jas draagt met een opvallende vlek ter hoogte van de heup. Deze jas wordt aan verdachte gerelateerd omdat uit nader onderzoek is gebleken dat er op de ‘Under Armour’-jas die onder verdachte in beslag is genomen een identieke vlek zichtbaar is. Van de andere persoon zie je alleen een zwarte mouw en een hand in een vermoedelijk blauwkleurige plastic handschoen. Als tekst staat er bij dit fragment: "Filmpjes komen straks!!! [plaats 3] Amsterdam Nederland". De politie is nader onderzoek gaan doen naar de betreffende fles met rode dop en opvallend etiket. Na onderzoek blijkt dat het vermoedelijk om een fles ‘Screenwash’ gaat, een licht ontvlambare vloeistof.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat dit fragment niet kan worden gekoppeld aan de brandstichting aan [adres] . Uit het dossier blijkt niet dat er bij [adres] een fles Screenwash is gebruikt. Er zijn wel restanten van een fles Screenwash aangetroffen in het zaaksdossier brandstichting [college] , een school gelegen nabij [plaats 3] . Dit videofragment kan daarom niet als bewijsmiddel ter zake van de brandstichting aan [adres] worden gebruikt.
Bij de daaropvolgende fragmenten van de Snapchat-story staan drie personen in beeld. Een van de personen draagt een beigekleurige broek, een zwarte jas en zwarte schoenen. Deze persoon staat bij een raam van een woning en steekt een object aan. Vervolgens rennen alle personen die in beeld staan weg van het brandende object. Ter hoogte van een vuilnisbak blijven de personen staan en filmen het brandende object tot het explodeert. De rechtbank stelt vast dat het huis op het videofragment het huis aan [adres] betreft.
De rechtbank concludeert dat de bewijsmiddelen in het dossier en zoals hierboven weergegeven onvoldoende zijn om hiermee te bewijzen dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de brandstichting aan [adres] . Het signalement van de verdachte die de vuurwerkconstructie aansteekt betreft een algemene beschrijving van kleding en is onvoldoende onderscheidend en specifiek. Dat verdachte ook een beige broek, zwarte jas en zwarte schoenen droeg in diezelfde periode, maakt dat niet anders.
Bovendien waren er volgens getuigen ongeveer 8 personen in ‘zwarte kleding’ betrokken bij de ontploffing. Er zijn daarbij geen beelden waarop verdachte is herkend en ook is er in deze zaak geen DNA-onderzoek gedaan naar de aangetroffen restanten van de vuurwerkconstructie. Daarom zal verdachte bij gebrek aan bewijs worden vrijgesproken van dit feit.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Zaak A
5.1.1.
Ontploffing [college] , feit 2
De officier van justitieheeft bewezenverklaring gevorderd van de tenlastegelegde opzettelijke brandstichting bij het [college] , met terroristisch oogmerk en in vereniging begaan.
De raadsvrouwheeft geen bewijsverweer gevoerd. Wel heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat er door de brandstichting op enig moment levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was en evenmin dat er daarbij sprake was van een terroristisch oogmerk. De raadsvrouw heeft daarom verzocht verdachte partieel vrij te spreken voor deze bestanddelen.
De rechtbankacht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde brandstichting bij het [college] samen met een ander heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Feiten en omstandigheden
Er is namens het [college] aangifte gedaan. Op 12 november 2024 om 21.16 uur kreeg de veiligheidscoördinator van de school een video toegestuurd van een collega in de groepsapp. Hij herkende de omgeving als de achterzijde van het [college] te Amsterdam. Hij zag in deze video dat een jongen een petfles met vuurwerk eraan verbonden voor de glazendeur van het Zorg en Welzijn-lokaal plaatste. Op de beelden was ook te zien dat er de tekst: " [naam 1] " stond vermeld.
Op woensdag 13 november 2024 omstreeks 08.00 uur was de veiligheidscoördinator ter plaatste bij het [college] en zag hij meerdere barsten in de glazendeur die er voorheen niet waren.
Op dinsdag 12 november 2024 kreeg verbalisant [verbalisant 1] de opdracht te gaan naar het [college] . Aldaar zou een vuurwerkbom afgestoken zijn. Op social media zou hiervan een filmopname worden verspreid.
Verbalisant zag op de filmopname dat een persoon een zelfgemaakte vuurwerkbom op de grond plaatst tegen een glazen deur, deze aansteekt en deze tot ontploffing brengt. Deze persoon wordt omschreven:
- lichte getinte jongen;
- zwarte ‘Under Armour’ jas;
- donkerkleurige hoodie met koord;
- beige broek met aan de linkerzijde een onbekend gebleven merknaam;
- zwarte schoenen met reflectoren;
- blauwe latex handschoenen.
De vuurwerkbom wordt omschreven:
- witte fles;
- rood dopje;
- zwarte tape om het flesje met daaraan vuurwerk;
- een witte plastic (tas) om de fles heen.
Verbalisant hoort daarbij het volgende geluidsfragment: "Je weet toch dat is die kanker waarschuwing voor die kanker schietpartij je weet toch niemand moet gek doen."
Hij zag de volgende tekst op de filmopname: " [naam 1] " en "Ja doei [naam 1] ".
Ter plaatse zag de verbalisant dat de locatie van de opname de achterzijde betrof van het [college] , aan de zijde van het viaduct. Hij zag een barst in het raam van de deur. Hij zag dat het glas van de deur nat was, vermoedelijk betrof dit vloeistof uit de fles. Hij zag rechts van de deur in het grasveld een verschroeide plastic tasje en een ontplofte plastic fles met een rode dop liggen, vergelijkend op die van het film. Hij zag op ongeveer drie meter afstand een verschroeid blauw stuk plastic en her en der stukken wit plastic liggen.
De restanten vuurwerk (cobra 6), de dop, de plastic fles en plastic tas zijn bemonsterd voor nader onderzoek. De plastic fles en dop zijn in eerste instantie gewaarmerkt met SIN AARU42O8NL. Waargenomen wordt dat de fles een zwart met blauw en wit etiket heeft en dat er ‘Screenwash’ op staat. De buitenkant van de dop is bemonsterd op humane biologische sporen en gewaarmerkt met SIN AARU8011NL. Er is een DNA mengprofiel aangetroffen afkomstig van minimaal drie donoren waaronder mogelijk DNA van verdachte. Om uitspraak te doen over het mogelijk aanwezig zijn van DNA van verdachte is de likelihood-ratio methode toegepast.
Hypothese 1: de bemonstering bevat DNA van verdachte en twee onbekende personen.
Hypothese 2: de bemonstering bevat DNA van 3 onbekende personen.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker (> 1.000.000) wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Op 13 november 2024 spreken verbalisanten, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , ter plaatse bij het [college] met de veiligheidscoördinator die hen in kennis stelt van een aantal foto’s met dreigement die hij in een groepsapp met collega’s ontving. Foto 1 betreft een afbeelding van twee jongens waarvan er één wordt omschreven als: licht getint, zwart windjack van het merk ‘Under Armour’, beigekleurige joggingbroek, zwartkleurige schoenen van merk ‘Balenciaga Track Sneakers’, blauwe latex handschoen aan linkerhand. De locatie van de foto wordt door de verbalisanten herkend als nabij de school [naam school] .
Uit nadere bevindingen blijkt dat de rechter persoon op foto 1 grote gelijkenis vertoont met de verdachte van de vuurwerkbom bij het [college] en dat de afstand tussen het [college] en de [naam school] 950 meter lopen is. Uit de camerabeelden van de [naam school] volgt dat de betreffende foto is gemaakt op 12 november 2024 om 20:58:18 uur aan de voorzijde van de [naam school] .
Op 15 november 2024 is verdachte aangehouden en heeft er een doorzoeking plaatsgevonden aan zijn woonadres en kamer. Daarbij is onder meer een zwart jack van ‘Under Armour’ en een iPad inbeslaggenomen.
Op de iPad is een filmpje aangetroffen met als ‘created’ datum 4 november 2024 waarop verdachte voor de camera zijn kleding laat zien. De kleding komt qua combinatie en kleurstelling en stof overeen met de beelden van het [college] en [naam school] . Op 22 november 2024 wordt bij verdachte in de JJI waar hij verblijft een beige joggingbroek van het merk Adidas inbeslaggenomen.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat op grond van vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de vuurwerkconstructie bij het [college] heeft aangestoken. Uit het feit dat verdachte is gefilmd blijkt dat verdachte samen met een ander op de locatie was, zodat medeplegen bewezen is.
Gemeen gevaar voor goederen/levensgevaar/gevaar zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van verdachte sprake is geweest van gevaar voor goederen. Aan de achterzijde van het [college] zaten meerdere barsten in de glazendeur. De rechtbank is echter anders dan de officier van justitie van oordeel dat uit de omstandigheden niet kan worden afgeleid dat er ook sprake is geweest van levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen. De brandstichting vond plaats rond 21.00 uur. Om die tijd is de school gesloten. Er was niemand in de school aanwezig en dat was ook redelijkerwijs niet te verwachten.
De betreffende glazen deur aan de achterzijde van het [college] is niet direct gelegen aan het achtergelegen voetpad. Ook in het geval er een voorbijganger zou langs komen op het voetpad, zoals de officier van justitie naar voren bracht, kan niet worden vastgesteld dat het voorzienbaar was dat deze persoon door de ontploffing levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel zou lopen. Op het voetpad is geen materiaal aangetroffen. Er Er is kennelijk ook geen sprake geweest van een dusdanig zware explosie dat daardoor de deur is vernield en/of ramen zijn gesneuveld. De schade is beperkt gebleven tot enkele barsten. De rechtbank acht daarom onvoldoende bewezen dat het gebruikte explosief (bestaand uit een Cobra met Screenwash) krachtig genoeg was om levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken mede gelet op de afstand tot het voetpad. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Terroristisch oogmerk
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte de brandstichting heeft begaan met een terroristisch oogmerk. In dat geval moet het oogmerk van verdachte erop zijn gericht om (een deel van) de bevolking ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid/organisatie te dwingen iets te doen, te dulden of na te laten, dan wel de fundamentele structuren van een land te ontwrichten of te vernietigen.
Blijkens de jurisprudentie gaat het er in het kader van de beantwoording of een misdrijf is begaan met een terroristisch oogmerk om welk gevolg de dader met zijn gedraging daadwerkelijk beoogde, wat hij met zijn daad wilde bereiken. Niet beslissend of doorslaggevend is welk gevolg door deze gedraging al dan niet kan worden verwezenlijkt. Het gaat er om welk effect de verdachte met de gedraging wilde bereiken.
Wanneer uit verklaringen van verdachte onvoldoende kan worden afgeleid wat hij met zijn daad wilde bereiken, kan het bewijs van het oogmerk uit objectieve feiten en omstandigheden worden afgeleid.
In onderhavige zaak is de vraag welk gevolg verdachte met de brandstichting bij het [college] beoogde. Uit de verklaringen van verdachte bij de politie, deskundigen en ter terechtzitting kan dit niet worden afgeleid. De rechtbank zal daarom beoordelen of mede uit objectieven omstandigheden kan worden afgeleid welke gevolgen de verdachte met zijn daad beoogde.
Het aansteken van een vuurwerkbom leidt onvermijdelijk tot een explosie, brand en daarmee schade. Niet kan worden gezegd dat deze brandstichting op zichzelf zo ingrijpend en veelomvattend was, dat reeds daaruit het oogmerk blijkt om een deel van de bevolking ernstige vrees aan te jagen.
Uit de bewijsmiddelen is voorts niet naar voren gekomen dat de verdachte met zijn daad de overheid heeft willen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden.
Evenmin bevat het dossier bewijs om aan te kunnen nemen dat de verdachte met de brandstichting heeft beoogd de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de brandstichting heeft verricht met een terroristisch oogmerk zoals bedoeld in artikel 83a Sr.
Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
5.2
Zaak B
5.2.1.
Straatroof met slachtoffer [slachtoffer 1]
De officier van justitieheeft bewezenverklaring van de tenlastegelegde afpersing in vereniging gevorderd.
De raadsvrouwheeft geen bewijsverweer gevoerd.
De rechtbankis van oordeel dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
5.2.2.
Straatroof met slachtoffer [benadeelde partij 1]
De officier van justitieheeft bewezenverklaring van de tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging gevorderd
De raadsvrouwheeft verzocht verdachte partieel vrij te spreken voor het slaan in het gezicht, het zetten van het mes tegen de buik en het tonen van een vuurwapen, aangezien daar naast de aangifte geen steunbewijs voor is.
De rechtbankis van oordeel dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen ter plaatse en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat hij een van de jongens was die betrokken was bij de beroving van [benadeelde partij 1] en dat hij degene was die hem heeft gevraagd naar zijn telefoon en wachtwoord.
De rechtbank acht anders dan de verdediging heeft bepleit ook het slaan en het tonen van het mes en het vuurwapen wettig en overtuigend bewezen. Als de politie ter plaatse komt vertelt aangever meteen, kort nadat het incident heeft plaatsgevonden, dat hij is geslagen, dat hij een mes in zijn zij heeft gekregen en dat hem, vanuit een Gucci tasje van één van de verdachten, een vuurwapen is getoond. In de aangifte geeft aangever vervolgens een gedetailleerde beschrijving van het mes en het vuurwapen. De rechtbank ziet geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaringen. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
5.2.3.
Straatroof met slachtoffer [benadeelde partij 2]
De officier van justitieheeft bewezenverklaring van de tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging gevorderd.
De raadsvrouwheeft verzocht verdachte partieel vrij te spreken voor het slaan in de buik nu het dossier geen bevindingen bevat die de aangifte daarin ondersteunen.
De rechtbankis van oordeel dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen ter plaatse en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij een van de jongens was die dit slachtoffer heeft beroofd en dat hij degene was die hem heeft aangesproken en een arm om hem heen heeft geslagen.
Ondanks de ontkenning van de verdachte, acht de rechtbank ook bewezen dat hij het slachtoffer in zijn buik heeft geslagen. Als de politie kort na het incident ter plaatse komt vertelt aangever meteen dat hij een stoot in zijn buik kreeg. In de aangifte herhaalt hij zijn verhaal. De rechtbank ziet geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en juistheid van deze verklaringen. Het verweer wordt verworpen.
5.3
Zaak C
5.3.1.
Straatroof met slachtoffer [slachtoffer 2]
De officier van justitieheeft bewezenverklaring van de tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging gevorderd.
De raadsvrouwheeft geen bewijsverweer gevoerd.
De rechtbankis van oordeel dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
5.3.2.
Straatroof met slachtoffer [slachtoffer 3]
De officier van justitieheeft bewezenverklaring van de tenlastegelegde diefstal met geweld gevorderd.
De raadsvrouwheeft geen bewijsverweer gevoerd.
De rechtbankis van oordeel dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Zaak A
Feit 2:
Op 12 november 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meerdere anderen, opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing te weeg heeft gebracht door een fles gevuld met een brandbare vloeistof, waaraan met tape vuurwerk was vastgebonden, aan te steken en in de richting van het schoolgebouw van het [college] te gooien, ten gevolge waarvan een explosie heeft plaatsgevonden, waardoor brand is ontstaan, en waardoor gemeen gevaar voor dat schoolgebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Zaak B
Feit 1:
op 29 mei 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, die aan die voornoemde [slachtoffer 1] toebehoorde door:
- een arm om de schouder van die [slachtoffer 1] te slaan en vast te houden en
- vervolgens naar de telefoon van die [slachtoffer 1] te vragen en de woorden toe te voegen: 'wil je dat ik je in elkaar sla. Doe je code of wil je dat ik je in elkaar sla'.
Feit 2:
op 30 mei 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een telefoon en een tas en een bankpas, die aan [benadeelde partij 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen
voornoemde [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
door:
- die [benadeelde partij 1] in het gezicht te slaan en
- die [benadeelde partij 1] vast te pakken en mee te trekken naar een bankje en op het bankje vast te houden en
- een mes tegen de buik van die [benadeelde partij 1] te zetten en
- dwingend tegen die [benadeelde partij 1] te zeggen om de telefoon te pakken en in te loggen in die telefoon en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [benadeelde partij 1] te tonen en
- de telefoon en de tas en de bankpas af te pakken.
Feit 3:
op 30 mei 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een telefoon en een bankpas, die aan [benadeelde partij 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door:
- een arm om de schouder van die [benadeelde partij 2] te slaan en vast te houden en
- met gebalde vuist in de buik van die [benadeelde partij 2] te slaan en
- de telefoon van die [benadeelde partij 2] van de grond te pakken en
- hierbij aan die [benadeelde partij 2] de woorden toe te voegen: ‘als jullie de politie bellen dan gaan wij je pakken’.
Zaak C
Feit 1:
op 12 april 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een mobiele telefoon, die aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken door
- een arm en een hand op de schouder van die [slachtoffer 2] te leggen en
- dwingend tegen die [slachtoffer 2] te zeggen zijn telefoon te laten zien en
- in de zak van die [slachtoffer 2] te graaien.
Feit 2:
op 12 april 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een mobiele telefoon, die aan [slachtoffer 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- tegen die [slachtoffer 3] te zeggen dat hij mee moet gaan en die [slachtoffer 3] aan beiden schouders en armen vast te pakken en vast te houden en
- in de zak van die [slachtoffer 3] te graaien en
- ( vervolgens) met snelheid weg te rennen.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

8.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf en maatregel

10.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de door haar bewezen geachte feiten een jeugddetentie voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, en de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna ook te noemen: PIJ-maatregel) gevorderd. De officier van justitie legt uit hiertoe genoodzaakt te zijn gelet op de huidige stand van zaken waarbij nog niet zeker is of en op welke termijn verdachte in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel bij [naam 2] kan starten en een tijdelijke overbrugging in een ambulante setting door alle deskundigen wordt afgeraden.
Subsidiair vordert de officier van justitie de PIJ-maatregel voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren onder de voorwaarden van een klinische opname en behandeling bij [naam 2] (en indien nodig ter overbrugging daartoe verblijf bij [naam 3] of een soortgelijk begeleid wonen-setting en begeleiding van een IFA-coach).
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een jeugddetentie conform voorarrest en een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met een klinische opname in [naam 2] zoals ook door het NIFP, middels een triple Pro Justitia onderzoek, is geadviseerd.
Verdachte was en is gemotiveerd om zich in te zetten in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, inclusief een opname bij [naam 2] . De eerste intake is positief verlopen behoudens dat verdachte op dat moment nog niet heeft willen meewerken aan een delictanalyse voor wat betreft de feiten onder zaak A. De raadsvrouw heeft zich verwonderd over deze eis van [naam 2] , omdat deze wat de raadsvrouw betreft in strijd is met de onschuldpresumptie.
Het is aan de rechtbank om te beoordelen of een verdenking uiteindelijk als een delict moet worden gezien of dat het slechts bij een verdenking blijft. En vervolgens is het aan [naam 2] om met een veroordeelde de door een rechtbank bewezen delicten te analyseren.
Verdachte is nog altijd bereid om mee te werken aan de klinische opname bij [naam 2] . De raadsvrouw heeft er dan ook alle vertrouwen in dat verdachte bij een tweede intake en na een (onherroepelijk) vonnis, zal meewerken aan een delictanalyse en dan zal worden aangenomen.
Gelet op de wachtlijst bij [naam 2] is de vraag waar verdachte kan verblijven tot het moment dat hij bij [naam 2] terecht kan. De raadsvrouw benadrukt dat verdachte inmiddels ruim een jaar in voorlopige hechtenis verblijft en dat voortzetting van de voorlopige hechtenis tot er plek is bij [naam 2] wat haar betreft buitensporig is.
De raadsvrouw verzoekt daarom om naast opname bij [naam 2] als aanvullende bijzondere voorwaarden op te nemen dat verdachte in afwachting van de plaatsing bij [naam 2] bij [naam 3] zal verblijven met ambulante behandeling bij De Waag en begeleiding door IFA.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een periode van acht maanden schuldig gemaakt aan een reeks ernstige strafbare feiten.
Zo heeft hij een aantal keer met geweld en onder bedreiging van geweld eigendommen van jonge jongens afhandig gemaakt. Het gemak waarmee verdachte dat keer op keer, met min of meer dezelfde modus operandi, lijkt te hebben gedaan vindt de rechtbank heel zorgelijk. Verdachte liep bovendien ten tijde van het plegen van de berovingen in mei 2024 in een schorsing van zijn voorlopige hechtenis van de berovingen op 12 april 2024. Die schorsing maakte op hem kennelijk weinig indruk en de bijzondere voorwaarden hebben hem er evenmin van kunnen weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen.
De ervaring leert dat dergelijke (gewelddadige) feiten een grote impact op slachtoffers hebben, die daarvan nog lange tijd lichamelijke en psychische klachten kunnen hebben.
Dit blijkt onder andere ook uit de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer [benadeelde partij 1] , die met psychische klachten kampte en zich nog heel lang onveilig op straat heeft gevoeld. Dit soort feiten versterken ook de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het afsteken van een zogenaamde vuurwerkbom bij het [college] in Amsterdam. Ook dit keer liep verdachte in een schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Verdachte heeft met zijn handelen schade aan het schoolgebouw aangericht.
Dit betreffen allemaal zeer ernstige feiten waarvoor een onvoorwaardelijke jeugddetentie in beginsel passend is.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van
15 juli 2025, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van openlijke geweldpleging en bedreiging. Dit werkt strafverhogend.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van de over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapportages en adviezen, te weten:
- het Pro Justitia Triple onderzoek, uitgebracht op 29 april 2025 door [naam 4] , forensisch milieuonderzoeker, [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog
en [jeugdpsychiater] , (kinder- en jeugd)psychiater;
  • het rapport en advies van de Raad van 9 september 2025;
  • het evaluatieverslag van JBRA van 16 september 2025.
Uit
het Pro Justitia Triple onderzoekblijkt dat verdachte een zeer belaste voorgeschiedenis heeft daar waar het zijn gezins- en opvoedingssituatie betreft. Zijn jeugd wordt gekenmerkt door verwaarlozing, mishandeling en wisselingen in verblijfplaats en primaire opvoeders. Verdachte groeit vanaf 7-jarige leeftijd op in diverse groepen en pleeggezinnen.
Onderzoekers concluderen dat er bij verdachte sprake is van zowel hechtingsproblematiek, geclassificeerd als een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, als van een oppositioneel-opstandige stoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis. Dit tezamen vormt een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
De genoemde problematiek was aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde feiten.
Verdachte wilde met onderzoekers over geen van de feiten in gesprek, op advies van zijn advocaat. Er ontstond daardoor geen zicht op eventuele motieven, dynamiek met medeverdachten of andere forensisch relevante aspecten. Bij een bewezenverklaring van de feiten wordt het evenwel aannemelijk geacht dat de problematiek van invloed is geweest op het handelen van verdachte, maar niet te zeggen is op welke wijze en in welke mate. Ten aanzien van de hem tenlastegelegde feiten wordt geadviseerd om deze bij bewezenverklaring in een verminderde mate toe te rekenen. De onderzoekers zien geen aanwijzingen dat extremisme een rol speelde indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht.
Bij verdachte is sprake van complexe problematiek. Bij bewezenverklaring is sprake van een hoge kans op herhaling van geweldsfeiten. In het kader van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling dient verdachte primair een stabiele basis te hebben, zodat hij voldoende steun en houvast ervaart, zijn impulsen leert te reguleren en zijn emoties op adequate wijze leert te kanaliseren. Intensieve behandeling en begeleiding zijn derhalve noodzakelijk zowel in praktische zin, maar ook ten aanzien van het bijsturen van zijn persoonlijkheidsontwikkeling.
Er zal eerst een vertrouwensrelatie tot stand moeten komen, voordat (trauma)behandeling mogelijk is, waarbij tevens gedacht kan worden aan schematherapie. Ook zal betrokkene voldoende rust en stabiliteit dienen te ervaren voordat hij een dergelijke (intensieve) therapie aan zal kunnen gaan. Behandeling op het gebied van emotieregulatie en verbetering van zijn impulscontrole zal ook een belangrijke plek dienen te krijgen. Verdachte zal in het natraject geholpen moeten worden met passende huisvesting en dagbesteding. Hij zal zich moeten omringen met prosociale personen en zal hierbij hulp nodig hebben gezien zijn behoefte aan ergens bij horen en beïnvloedbaarheid.
Hiertoe wordt het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd, met een klinische opname bij [naam 2] ; er is dan voldoende gelegenheid om de behandeling te borgen en verdachte houdt tegelijkertijd perspectief om de weg naar buiten voor te bereiden
en ambulante (woon)zorgmogelijkheden te organiseren. De hoop is dat verdachte deze kans benut en zich met de stok van de onvoorwaardelijke maatregel PIJ-maatregel achter de deur committeert aan de voorwaarden.
Een onvoorwaardelijke maatregel wordt niet geadviseerd; verdachte heeft zijn motivatie uitgesproken om behandeling aan te willen gaan. Onderzoekers constateren dat hij in staat is tot enige zelfreflectie en het opbouwen van een vertrouwensband. Daarom is er vanuit gedragskundig perspectief voldoende grond om verdachte de kans te bieden om zich in een voorwaardelijk kader in een therapeutisch klimaat (met niet alleen antisociale groepsgenoten) te committeren aan de behandeling.
Onderzoeker [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, is ter terechtzitting telefonisch gehoord. Desgevraagd handhaaft zij haar eerdere advies. Een klinische opname bij [naam 2] is nodig en passend. Zij heeft er vertrouwen in dat verdachte alsnog zal meewerken aan delictanalyse en zal worden aangenomen door [naam 2] . Het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel is daarbij geschikt. Zij geeft daarbij aan dat er uitdrukkelijk
geenonvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt geadviseerd. Voorts geeft zij aan geen heil te zien in een tijdelijke overbruggingsfase in een ambulant kader in afwachting van een plek bij [naam 2] . Verdachte komt in dat geval na een lange detentieperiode weer buiten met direct veel vrijheden en zal in die overbruggingsperiode niets kunnen opbouwen. Daarna zal hij dan weer moeten wennen aan een klinische setting. Dit is zeer onwenselijk en heeft weinig kans van slagen.
De Raadstaat achter voornoemd Pro Justitia advies. Het is essentieel dat verdachte behandeling krijgt binnen de orthopsychiatrische behandelsetting van [naam 2] . De Raad kan zich daarbij vinden in het juridische kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel. Ondanks het ontbreken van een steunend gezinssysteem waar verdachte op terug kan vallen, vindt de Raad het bewonderingswaardig hoe verdachte hier open voor lijkt te staan en deel wil uitmaken van de maatschappij. Het is positief dat de coaches van IFA en Credible Messengers nog steeds zeer betrokken zijn en verdachte wekelijks spreken. Dit zegt zeker ook iets over het vermogen van verdachte om een (behandel)relatie aan te gaan en te onderhouden.
Tegelijkertijd is verdachte op dit moment (nog) niet aangenomen bij [naam 2] doordat er geen delict- en risiscoanalyse kon worden gemaakt. Het Pro Justitia advies is daarom op dit moment nog niet uitvoerbaar. De rechtbank heeft in een eerder stadium de Raad en JBRA de opdracht gegeven om alternatieve ambulante behandelmogelijkheden te onderzoeken. Hier zijn geen passende alternatieven uit naar voren gekomen.
Dit is niet verwonderlijk; een klinische behandeling in een orthopsychiatrische setting is niet vergelijkbaar met een plaatsing in een open setting met een ambulant hulptraject. Het is niet eerlijk tegenover verdachte om hem het vertrouwen te geven dat hij het gaat redden in een setting zoals VITTAA Zorg of de Boomerang, als hij hiermee een verantwoordelijkheid krijgt die hij naar verwachting niet kan dragen, zoals in de schorsingen ook is gebleken, en hij overvraagd zal worden. Het risico is te groot dat hij wederom recidiveert, waardoor dit niet alleen effect heeft op zijn eigen ontwikkeling en toekomst, maar ook op de veiligheid van anderen.
De Raad is van mening dat, voor zijn eigen veiligheid en die van anderen, verdachte in de JJI moet blijven tot een (mogelijke) overplaatsing naar [naam 2] .
Mocht [naam 2] besluiten dat zij niet de passende plek zijn voor verdachte dan is de Raad van mening dat behandeling alsnog vorm dient te krijgen, maar dan in het onvoorwaardelijk PIJ kader binnen de JJI. Dit gezien alle denkbare alternatieve (ambulante) behandelvormen als niet toereikend worden gezien, alleen al door de noodzaak van een klinische en langdurige forensische behandeling.
JBRAschaart zich achter het advies van de Raad. Opname bij [naam 2] in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt door JBRA als het meest passend gezien. Naar verwachting zal op 14 oktober 2025 de tweede intake bij [naam 2] plaatsvinden waarna [naam 2] beslist of ze hem kunnen plaatsen.
JBRA heeft de mogelijkheden van behandeling en wonen in een ambulant kader onderzocht. Dit heeft geleid tot een mogelijk plan van verblijf bij [naam 3] met begeleiding binnen een kleinschalige woonvorm in combinatie met ambulante behandeling bij de Waag (de aanmeldprocedure is in gang gezet) en passend onderwijs in de regio en aanvullende begeleiding van IFA. Hoewel dit op papier voorziet in de noodzakelijke elementen van wonen, behandeling en onderwijs, heeft JBRA op dit moment beperkt vertrouwen in de uitvoerbaarheid en effectiviteit van dit plan.
Een belangrijke reden hiervoor is dat [naam 3] geen therapeutische behandelgroep is, maar een begeleid wonen-setting. Hierdoor is er geen sprake van een geïntegreerde aanpak waarbij de behandeling (zoals bij de Waag) en de dagelijkse begeleiding op de groep op elkaar zijn afgestemd. Dit maakt dat wat verdachte leert in therapie, niet automatisch wordt ondersteund of geborgd in zijn leefomgeving, en andersom. Juist gezien zijn beperkte emotieregulatie, lage stressbestendigheid en behoefte aan nabijheid en duidelijkheid, is zo’n gestructureerd, therapeutisch leefklimaat essentieel. Daarbij is het risico op onttrekking aan zowel behandeling als begeleiding reëel, zoals verdachte in eerdere trajecten heeft laten zien. Ook blijkt uit het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen dat verdachte hoog scoort op recidiverisico en beïnvloedbaarheid door risicovolle sociale contacten. Zijn gebrekkige weerbaarheid maakt dat hij in een ambulante setting snel afgeleid of meegetrokken kan worden, met alle mogelijke gevolgen van dien.
Als plaatsing bij [naam 2] uiteindelijk toch niet mogelijk blijkt, dan zal de behandeling alsnog moeten plaatsvinden binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel in een JJI. De ambulante alternatieven worden onvoldoende passend en niet toereikend gezien, juist omdat verdachte gebaat is bij een intensieve en langdurige klinische behandeling binnen een forensisch, gesloten kader, waarin behandeling en dagelijkse begeleiding onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
De overweging van de rechtbank
De rechtbank komt, op grond van de gemotiveerde conclusies die de deskundigen in het Pro Justitie rapport vermelden, tot het oordeel dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen.
De PIJ-maatregel is, gelet op de inhoud van de Pro Justitia rapportage en het advies van de Raad ook in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Verdachte heeft een belast verleden en hij is al lange tijd bekend bij de hulpverlening. Verdachte heeft de intentie om goed zijn best te doen, maar zonder strakke kaders lukt het hem niet om geen delicten te plegen. Tijdens de eerdere schorsingen is verdachte meermalen gerecidiveerd; het recidive risico wordt dan ook hoog ingeschat.
Gelet op de aard van de problematiek van verdachte en het hoge recidiverisico is langdurige intensieve behandeling noodzakelijk.
De rechtbank stelt voorts vast dat de in zaak A, zaak B en zaak C bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen waarvoor volgens artikel 77s lid 1 onder a Sr een PIJ-maatregel kan worden opgelegd.
De rechtbank zal de PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm aan verdachte opleggen. Het juridische kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel is passend en nodig om een langdurige en intensieve behandeling veilig te stellen. Verdachte is gemotiveerd en wil zich inzetten voor alle noodzakelijke behandelingen. De rechtbank wil verdachte deze kans bieden, ook omdat zowel alle deskundigen als [naam 2] hebben aangegeven nog behandel- en ontwikkelmogelijkheden te zien bij verdachte en vertrouwen in hem hebben. De rechtbank stelt vast dat iedereen het er over eens is dat een klinische opname en behandeling bij [naam 2] het meest passend is.
Vanzelfsprekend is het van groot belang dat de opname en behandeling van verdachte bij [naam 2] zo spoedig mogelijk van start gaat. Uit de adviezen van de deskundigen blijkt dat het voor verdachte het meest gunstig is als hij direct vanuit de JJI kan doorstromen naar [naam 2] . Een overbruggingsperiode in het ambulant kader wordt sterk ontraden. Op dit moment verblijft verdachte al lange tijd in voorlopige hechtenis en is nog niet bekend wanneer verdachte daadwerkelijk bij [naam 2] kan starten.
De rechtbank is gebleken dat verdachte en [naam 2] al kennis hebben gemaakt met elkaar en dat behoudens een delict- en risicoanalyse (na veroordeling) er in principe niets aan een klinische opname van verdachte in de weg staat. Inmiddels staat een tweede intake op 14 oktober 2025 gepland en zal verdachte daarna officieel op de wachtlijst komen te staan. De rechtbank gaat er gelet op het vorenstaande vanuit dat er ten aanzien van de plaatsing van verdachte bij [naam 2] voortvarend gehandeld zal worden.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden is. Voor het geval de klinische opname van verdachte bij [naam 2] toch niet aansluit op de detentieperiode, zal de rechtbank na te noemen bijzondere voorwaarden opnemen, zodat overbrugging mogelijk is.
De rechtbank benadrukt met klem dat dit, zoals hierboven uiteengezet, niet wenselijk is en gaat er vanuit dat alles op alles wordt gezet zodat verdachte aansluitend aan zijn detentie een plekje in [naam 2] krijgt.
De (voorwaardelijke) PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Dit betekent dat, in het geval van overtreding van de voorwaarden de voorwaardelijke PIJ-maatregel op vordering van de officier van justitie door de rechtbank kan worden ten uitvoer gelegd, de verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich onder andere schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet hierop en gelet op de rapporten van de deskundigen, waarin de recidivekans als hoog wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

11.Benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

11.1.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 1.200,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De hoogte van de immateriële schade is ter terechtzitting door de raadvrouw en verdachte betwist, gelet op de bepleite partiele vrijspraak ten aanzien van de geweldshandelingen, en verzocht is het bedrag te matigen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak B feit 2 bewezenverklaarde, diefstal met geweld in vereniging, rechtstreeks
immateriële schadeis toegebracht.
In sommige gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon, in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen zonder een nadere concrete onderbouwing.
In dit geval heeft de normschending eruit bestaan dat verdachte samen met anderen de benadeelde partij heeft geïntimideerd en bedreigd door hem te slaan, een mes tegen zijn buik te zetten en een vuurwapen te laten zien zodat ze zijn telefoon konden wegnemen. Uit de aard van deze normschending kan op zichzelf al worden afgeleid dat dit een negatieve impact heeft op het leven van het jonge slachtoffer (toen 13 jaar). Daarnaast heeft de benadeelde partij ook stukken overgelegd waaruit blijkt dat hem enorme schrik is aangejaagd en hij met een zeer onveilig gevoel is achtergelaten. De benadeelde partij is sinds het incident angstig en voelt zich niet meer veilig op straat.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, het gevorderde bedrag van
€1.000,- (duizend euro)moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (30 mei 2024).
De behandeling van het resterende deel van de vordering zal een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Voor dat deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Deze betalingsverplichting zal hoofdelijk worden opgelegd. De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door (één van) de mededader(s) aan de benadeelde partij is voldaan.
De rechtbank zal de hierna te noemen
schadevergoedingsmaatregelopleggen, aangezien verdachte jegens [benadeelde partij 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder zaak B feit 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro)(te weten immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 30 mei 2024, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
11.2.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 7.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren gelet op het feit dat de vordering niet nader is onderbouwd. Subsidiair heeft zij verzocht de hoogte van de vordering te matigen gelet op de bepleite partiele vrijspraak ten aanzien van het geweld.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak B feit 3 bewezenverklaarde, diefstal met geweld in vereniging, rechtstreeks
immateriële schadeis toegebracht.
In sommige gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon, in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen zonder een nadere concrete onderbouwing.
In dit geval heeft de normschending eruit bestaan dat verdachte samen met anderen de benadeelde partij heeft geslagen, geïntimideerd en bedreigd en zijn telefoon hebben weggenomen. Uit de aard van deze normschending kan op zichzelf al worden afgeleid dat dit een negatieve impact heeft op het leven van het slachtoffer.
De rechtbank acht op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, in dit geval een bedrag van
500,- (vijfhonderd euro)redelijk en zonder nadere onderbouwing toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (30 mei 2024).
De behandeling van het resterende deel van de vordering zal een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Voor dat deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Deze betalingsverplichting zal hoofdelijk worden opgelegd. De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door (één van) de mededader(s) aan de benadeelde partij is voldaan.
De rechtbank zal de hierna te noemen
schadevergoedingsmaatregelopleggen, aangezien verdachte jegens [benadeelde partij 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder zaak B feit 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderd euro)(te weten immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 30 mei 2024, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

Verklaart niet bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 1, feit 3, feit 4 en feit 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 2, in zaak B onder feit 1 primair, onder feit 2 primair en onder feit 3 en in zaak C onder feit 1 en onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van feit 2
Medeplegen van het opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Zaak B
Ten aanzien van feit 1 primair
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2 primair
Medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van feit 3
Medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken.
Zaak C
Ten aanzien van feit 1
Medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van feit 2
Medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[de verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen.
Beveelt dat deze maatregel
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Onder
de algemene voorwaardedat verdachte:
 zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder
de bijzondere voorwaardendat verdachte:
 zich zal laten opnemen in
[naam 2] , kliniek voor forensische jeugdpsychiatrie en orthopsychiatrie van het GGZE te [plaats 1], waarbij de veroordeelde zal meewerken aan de behandeling en zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
 meewerkt aan een traject voor begeleid of beschermd wonen bij VITTAA of soortgelijke instelling;
 meewerkt aan het vinden en behouden van structurele dagbesteding als onderwijs en een bijbaan;
 meewerkt aan het hebben van structurele, positieve vrijetijdsbesteding;
 meewerkt aan verdere begeleiding door IFA of soortgelijke begeleiding.
Van rechtswegegelden tevens de voorwaarden dat verdachte:
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
 zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zo lang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft aan
Jeugdbescherming Regio Amsterdamde opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaardenen het uit te oefenen toezicht
, dadelijk uitvoerbaarzijn.
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van
€1.000,- (duizend euro)(immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan benadeelde voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij 1] ,
te betalende som van
€1.000,- (duizend euro)(immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]
toe tot een bedrag van
€500,- (vijfhonderd euro)(immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan benadeelde voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van
[benadeelde partij 2]
, te betalende som van
€500,- (vijfhonderd euro)(immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenisvan de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A. van Luijck en J.W.B. Snijders Blok, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Nijland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 oktober 2025.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…] .
[…]
)