ECLI:NL:RBAMS:2025:7612

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
13/190563-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man voor afpersing in Amsterdam

Op 21 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige man, die op 23 juni 2025 een supermarkt in Amsterdam-Noord heeft overvallen. De verdachte is veroordeeld tot vier maanden jeugddetentie. Tijdens de overval heeft hij een mes getoond en de medewerkster van de Dekamarkt gedwongen om de kassalade af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het feit heeft bekend en dat er voldoende bewijs is voor de afpersing. De officier van justitie had een jeugddetentie van vier maanden geëist, wat de rechtbank heeft overgenomen. De verdediging pleitte voor een deels voorwaardelijke straf, maar de rechtbank oordeelde dat een onvoorwaardelijke straf passend was gezien de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot schadevergoeding van € 1.100,- toegewezen, terwijl de vordering van [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding aan de Staat te betalen, met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.190563.25 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/190563-25
Datum uitspraak: 21 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd in het [naam justitieel complex] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 7 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Bont, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. El Farougui, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mr. I. Adeel van Slachtofferhulp Nederland namens de benadeelde partij [benadeelde partij 1] naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – samengevat – tenlastegelegd dat hij zich telkens in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
1. afpersing op 23 juni 2025, waarbij verdachte [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot afgifte van de kassalade van de Dekamarkt door een mes te tonen en/of te richten in haar richting en te zeggen “Ik wil geld”. Dit feit is subsidiair tenlastegelegd als diefstal met geweld;
2. afpersing op 16 januari 2025, waarbij verdachte [benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot afgifte van de kassalade van de Dekamarkt, door een mes te tonen en/of te richten in haar richting en te zeggen “Geef mij het geld, kankerhoer”.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en
geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde dient volgens de officier van justitie vrijspraak te volgen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat de herkenning van verdachte door aangeefster onvoldoende betrouwbaar is en niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde (afpersing op 16 januari 2025)
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig bewijs.
Bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde (afpersing op 23 juni 2025)
Verdachte heeft het feit bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. Gelet hierop kan op grond van artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
De verklaring van verdachte afgelegd op de terechtzitting op 7 oktober 2025.
Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] met nummer PL1300-2025154651-3 van 23 juni 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pagina’s 001 tot en met 005.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 23 juni 2025 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een kassalade met inhoud, die aan de Dekamarkt toebehoorde, door
- aan voornoemde [benadeelde partij 1] een mes te tonen en een mes in de richting van voornoemde [benadeelde partij 1] te richten en
- tegen voornoemde [benadeelde partij 1] te zeggen: “Ik wil geld”.

5.De strafbaarheid van het feit en verdachte

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.De strafmotivering

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een jeugddetentie van vier maanden wordt opgelegd, met aftrek van voorarrest. Gelet op het reclasseringsadvies dient het jeugdstrafrecht te worden toegepast. Aangezien in een andere lopende zaak, bij de rechtbank Noord-Holland, een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden is geëist en verwacht wordt dat bij de uitspraak op 9 oktober 2025 deze opgelegd zullen worden, ziet de officier van justitie aanleiding om in de onderhavige zaak een geheel onvoorwaardelijke straf te vorderen.
6.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht het reclasseringsadvies te volgen en het jeugdstrafrecht toe te passen. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen in combinatie met de bijzondere voorwaarden die aan het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis waren verbonden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het
bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van
verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft door het bedreigen van de medewerkster van de Dekamarkt de kassalade met inhoud bemachtigd. Hierbij heeft verdachte een mes getoond en gericht naar de werkneemster. Verdachte maakte hierbij volgens het slachtoffer een agressieve indruk en heeft op een bedreigende toon gezegd “Ik wil geld”. Het slachtoffer heeft veel paniek en angst ervaren tijdens de overval. Ook enige tijd na het incident heeft het slachtoffer nog last van herbelevingen en gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de winkeloverval uit het niets heeft gepleegd en er niet goed over na heeft gedacht. Verdachte had geld nodig om te
chillen. De inhoud van de kassalade, een bedrag van ruim € 300,-, heeft verdachte dan ook direct “chillend” uitgegeven. Achteraf heeft verdachte spijt van zijn daad.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 6 september 2025 blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
In het rapport van 24 september 2025 concludeert de reclassering dat er zorgen zijn omtrent verdachte, onder meer omdat verdachte zijn schorsingsvoorwaarden heeft overtreden. Verdachte toont zelfbepalend gedrag en lijkt niet onder de indruk te zijn van autoriteiten. Ook is de drang naar geld van verdachte een risicofactor. Gelet op de niet meewerkende houding van verdachte en het overtreden van zijn schorsingsvoorwaarden acht de reclassering eventuele interventies niet haalbaar. Hoewel de door verdachte doorgebrachte tijd in jeugddetentie geen afschrikwekkend effect lijkt te hebben gehad, adviseert de reclassering toch de toepassing van het jeugdstrafrecht. Verdachte wordt gezien als een kwetsbare jongeman, die zich wellicht niet kan staande houden in een volwassenengevangenis. Ook lijkt er nog sprake te zijn van enige pedagogische beïnvloeding vanuit vader.
De rechtbank neemt de onderbouwing en conclusie van de reclassering ten aanzien van de
toepassing van het jeugdstrafrecht over en ziet daarin aanleiding om verdachte te berechten
volgens het jeugdstrafrecht.
Strafoplegging
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt de ernst van het feit het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf. De oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben vastgesteld voor jeugdigen, geven als uitgangspunt bij een winkeloverval een jeugddetentie vanaf vier maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Ook ziet de rechtbank geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met enige bemoeienis van de reclassering, omdat volgens de reclassering toezicht en eventuele interventies onuitvoerbaar en daarom zinloos zijn.
De rechtbank zal aan verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest.

7.De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een € 1.100,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, met dien verstande dat daar conform het door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt geen vervangende jeugddetentie tegenover zal worden gesteld.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering ingediend met onderbouwing voor een vergoeding van immateriële schade zonder daarbij een specifiek geldbedrag te noemen.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77i en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek
4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is
bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
afpersing.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip
waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het
onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Vorderingen tot schadevergoeding
Wijstde vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1] geheel toetot een bedrag van € 1.100,- (elfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 juni 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 1.100,- (elfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 juni 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[benadeelde partij 2] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.E. Leopold, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2025.