ECLI:NL:RBAMS:2025:7630

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
13/208080-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor betrokkenheid bij dodelijke schietpartij, veroordeling voor verboden wapenbezit

De rechtbank Amsterdam heeft op 16 oktober 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijke schietpartij onder de Amsterdamsebrug op 23 juni 2024. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde betrokkenheid bij de doodslag op het slachtoffer, maar veroordeelde hem wel voor verboden wapenbezit tot een gevangenisstraf van vijf maanden. Tijdens de zitting op 9, 10 en 11 september 2025 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan de doodslag eiste. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval die leidde tot de schietpartij. De rechtbank concludeerde dat er te veel twijfel bestond over de rol van de verdachte in de overval, waardoor hij werd vrijgesproken van de doodslag. Echter, de verdachte had wel een vuurwapen en munitie in zijn bezit, wat leidde tot de veroordeling voor verboden wapenbezit. De rechtbank benadrukte de ernst van het ongecontroleerde bezit van wapens en de impact daarvan op de veiligheid in de maatschappij. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, gezien de vrijspraak van de verdachte voor de doodslag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/208080-24
Datum uitspraak: 16 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het [naam Justitieel Complex] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 9, 10 en 11 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mrs. S.A. van de Vliet en B.Y. de Boer (hierna gezamenlijk aangeduid als: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. Bruijn, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van de verzoeken tot schadevergoeding van de nabestaanden van het overleden slachtoffer, [slachtoffer] , te weten:
  • [naam vader] (vader van de overledene);
  • [naam moeder] (moeder van de overledene);
  • [naam zus 1] (zus van de overledene);
  • [naam broer] (broer van de overledene);
  • [naam zus 2] (zus van de overledene).
De op de zitting aanwezige nabestaanden werden bijgestaan door raadsvrouw mr. N. Amine, mevrouw E. de Ruiter van Slachtofferhulp Nederland en twee tolken in de Arabische taal. Mr. Amine heeft de verzoeken tot schadevergoeding op de zitting toegelicht. Ook is namens/door een aantal nabestaanden gebruik gemaakt van het spreekrecht. De verloofde van de overledene, [naam verloofde] , was eveneens op de zitting aanwezig.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de verzoeken tot schadevergoeding van benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] waren niet op de zitting aanwezig, maar werden vertegenwoordigd door raadsvrouw mr. M. de Vries, die de verzoeken tot schadevergoeding op de zitting heeft toegelicht.
Tot slot heeft de rechtbank op 9 september 2025 kennisgenomen van hetgeen door de op de zitting aanwezige getuige-deskundige C.J.M. van der Ham (schotrestendeskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI)) naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is onder 1 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 23 juni 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer] . Subsidiair is aan verdachte medeplichtigheid aan die gekwalificeerde doodslag ten laste gelegd. Het feitencomplex is meer subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van afpersing met de dood ten gevolg en meest subsidiair als medeplichtigheid aan die afpersing met de dood ten gevolg.
Aan verdachte is daarnaast onder 2 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij op
18 september 2024 een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Aanduiding betrokken personen

Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis worden de in de zaak betrokken personen, waaronder verdachte zelf, in onderdeel 4 van het vonnis grotendeels steeds met hun achternaam aangeduid.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1
Inleiding
De volgende uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden hebben ter zitting niet ter discussie gestaan. De rechtbank neemt deze feiten en omstandigheden als uitgangspunt bij de beantwoording van de bewijsvraag.
Op 23 juni 2024 om 02:29 uur zijn meerdere eenheden van de politie met spoed afgekomen op een melding van een schietpartij onder de Amsterdamsebrug aan de Westelijke Merwedekanaaldijk in Amsterdam. Ter plaatse werd een slachtoffer aangetroffen met in zijn linkerborst een schotwond. Het slachtoffer lag er levenloos bij en verloor tijdens de borstcompressies in het kader van een poging hem te reanimeren veel bloed. Het slachtoffer is later geïdentificeerd als de 24-jarige [slachtoffer] . Levensreddende handelingen van de ter plaatse gekomen hulpverleners hebben niet mogen baten. Forensisch pathologisch onderzoek heeft bevestigd dat [slachtoffer] is overleden door één schotletsel in de borst. Op de plaats delict werden ook [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en de later eveneens als verdachte aangemerkte [verdachte] aangetroffen. Hun verklaringen komen er in de kern op neer dat ze zijn overvallen en beroofd en dat [slachtoffer] tijdens die beroving is neergeschoten door één van de overvallers.
Na enkele maanden onderzoek zijn op 17 en 18 september 2024 vier verdachten aangehouden: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] . De politie, alsmede de officier van justitie, gaat ervanuit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de overval hebben gepleegd.
[medeverdachte 1] zou daarbij degene zijn die op [slachtoffer] heeft geschoten en hem daarbij dodelijk heeft geraakt. De overvallers zouden uit geweest zijn op het Rolex-horloge van [benadeelde partij 1] . [medeverdachte 3] zou op de hoogte zijn geweest van de op handen zijnde beroving en zou daarvoor vuurwapens hebben geleverd aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [verdachte] zou [benadeelde partij 1] moedwillig naar de latere plaats delict hebben gelokt om zo de overval te faciliteren. Aangekomen op de plaats delict, heeft hij het bericht ‘Ben der’ naar [medeverdachte 1] gestuurd, waarna enkele momenten later de overval werd ingezet door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [verdachte] zou op die manier een ‘set-up’ hebben gecreëerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie, die uitgaat van het in het voorgaande weergegeven ‘overvalscenario’, heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de aan verdachte meest subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan afpersing met de dood ten gevolg.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de zaak van [verdachte] vrijspraak bepleit. Het dossier bevat volgens hem onvoldoende steun en geen concreet bewijs voor het ten laste gelegde. [verdachte] heeft geen wetenschap gehad van de voorgenomen beroving of afpersing, aldus de raadsman. Mocht de rechtbank toch van oordeel zijn dat [verdachte] in enige mate betrokkenheid heeft gehad, dan geldt dat hooguit gesproken kan worden van een zijdelingse, niet opzettelijke rol zonder dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor medeplegen of medeplichtigheid.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is in de vonnissen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] tot een bewezenverklaring gekomen van het medeplegen van/de medeplichtigheid aan de gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer] . Het is de vraag welke rol [verdachte] in het geheel heeft gespeeld en of die rol een verwijt in strafrechtelijke zin oplevert. De rechtbank beantwoordt die laatste vraag ontkennend.
Duidelijk is dat [benadeelde partij 1] op een zeker moment door [verdachte] is gewaarschuwd dat bepaalde personen het op zijn horloge gemunt hadden. Vervolgens lijkt, vermoedelijk door [verdachte] , het idee te zijn geopperd om met die personen te gaan praten. Het dossier bevat een aantal aanwijzingen die duiden op een zekere mate van betrokkenheid van [verdachte] bij de uiteindelijke overval door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zo heeft hij, zoals hierboven reeds aangehaald, enkele minuten voor de aanvang van de overval het bericht ‘Ben der’ naar
[medeverdachte 1] gestuurd – terwijl hij hoogstwaarschijnlijk wist dat het onder andere [medeverdachte 1] was die het op het horloge van [benadeelde partij 1] voorzien had. Ook een aantal passages uit OVC-opnames [1] waarop [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn te horen, impliceert dat [verdachte] meer wist van wat er stond te gebeuren. Zo blijkt uit een opname van 17 september 2024 waarop [medeverdachte 1] is te horen het volgende (zie ZD.02.00659):
“(…) Weet je wie zou gaan branden? Ik en die Hollander (vermoedelijk [verdachte] ). Klaar! Waarom? Hij heeft hem gelokt en ik heb hem gepopt.”Uit de OVC-opnames kan verder worden afgeleid dat [verdachte] en zijn moeder door een aantal van zijn medeverdachten worden bedreigd (zie o.a. ZD.02.00414):
“ [medeverdachte 3] : Bro, van [verdachte] kan niet komen bro. NTV. Ja, zijn maatje staat onder schot. Onmogelijk dat het van hem komt.”Ook uit de OVC-opnames waarop [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] te horen zijn en de door hun afgelegde verklaringen blijkt dat zij hun vraagtekens hebben bij de rol van [verdachte] .
[verdachte] zelf heeft deels wisselend dan wel aantoonbaar leugenachtig verklaard over zijn rol. Zijn latere verklaringen zijn op een aantal punten tegenstrijdig met hetgeen hij aanvankelijk heeft verklaard. Het bericht ‘Ben der’ zou een typefout zijn geweest of zou op een ander tijdstip zijn verzonden omdat [verdachte] buiten de deur geen internetverbinding zou hebben op zijn telefoon, zo heeft hij in eerste instantie verklaard. Uiteindelijk heeft [verdachte] ter zitting op de vraag ‘Is u gevraagd hem erin te luizen?’ geantwoord: ‘In die richting een beetje’. [verdachte] heeft uiteindelijk ook verklaard dat hij [medeverdachte 1] inderdaad het bericht ‘Ben der’ heeft gestuurd. [medeverdachte 1] zou betrokken worden bij de afspraak zodat hij kon bemiddelen in het conflict rondom het horloge van [benadeelde partij 1] . Dit laatste zou [verdachte] ook aan [benadeelde partij 1] verteld hebben.
Een en ander roept ook bij de rechtbank vragen op, maar de rechtbank kan op basis daarvan niet met voldoende zekerheid vaststellen dat [verdachte] voorafgaand aan de overval wist van het plan van de gewapende overval op het horloge van [benadeelde partij 1] , als gevolg waarvan [slachtoffer] door [medeverdachte 1] is doodgeschoten. Het dossier bevat voor die wetenschap wel aanknopingspunten, maar geen direct bewijs. Niet valt uit te sluiten dat [verdachte] goede intenties heeft gehad en de boel inderdaad heeft willen sussen tussen [benadeelde partij 1] en degenen die het op zijn horloge voorzien hadden. Al met al plaatst de rechtbank vraagtekens bij de rol van [verdachte] , maar heeft zij te veel twijfel om te komen tot een veroordeling. Dit betekent dat de rechtbank [verdachte] zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
4.2.
Feit 2
Verdachte heeft ten aanzien van het hem onder 2 ten laste gelegde feit een bekennende verklaring afgelegd. Door de raadsman is ten aanzien van dit feit geen vrijspraak bepleit. Dit brengt, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, met zich mee dat kan worden volstaan met de opgave van de wettige bewijsmiddelen zoals hierna weergegeven. De rechtbank komt op basis van deze bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde zoals hierna onder 5 weergegeven.

1.Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van18 september 2024 met nummer 2024146870, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-033, doorgenummerde pagina’s PD.01.00115 t/m PD.01.00116.

2.
Een proces-verbaal wapenonderzoek van 18 september 2024 met registratie 2024146870-73, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pagina’s ZD.04.00156 t/m ZD.04.00160.

3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 september 2025.

5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 2:
op 18 september 2024 te Amsterdam,
- een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
een vuurwapen (merk BBM, model Olympic 38, kaliber .22 Long Rifle), zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver, en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten acht patronen
van het kaliber .22 Long Rifle, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de ernst van het feit laten meewegen. In de slaapkamer van verdachte in de woning van zijn oma zijn een vuurwapen en munitie aangetroffen. Het behoeft geen nadere toelichting dat het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie een volstrekt onaanvaardbaar risico met zich meebrengt voor de veiligheid van personen. Het leidt tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Dit laatste geldt vanzelfsprekend overal, maar meer in het bijzonder ook in steden als Amsterdam, waar vuurwapengeweld regelmatig onnodige slachtoffers eist, zoals ook weer is gebleken in de onderhavige zaak. De rechtbank neemt eveneens in strafverzwarende zin mee dat het wapen doorgeladen en voor onmiddellijk gebruik gereed was.
De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden op.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
STK Revolver (PL1300-2024146870-G6555506);
8 STK Patroon (PL1300-2024146870-G6555508);
1 STK Telefoontoestel (PL1300-2024146870-G6555567).
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot onder 1 en 2 genoemde voorwerpen het bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan verdachte
De onder 3 genoemde telefoon zal aan verdachte worden teruggegeven.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Vorderingen van de nabestaanden
Door de nabestaanden van [slachtoffer] zijn de volgende verzoeken tot schadevergoeding ingediend:
- [naam vader] , de vader van [slachtoffer] , vordert € 17.500,00 aan vergoeding van immateriële schade (affectieschade);
- [naam moeder] , de moeder van [slachtoffer] , vordert € 17.500,00 aan vergoeding van immateriële schade (affectieschade);
- [naam zus 1] , de zus van [slachtoffer] , vordert € 1.084,34 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit reiskosten in het kader van de lijkbezorging en reiskosten in verband met het uitoefenen van het spreekrecht op de zitting;
- [naam broer] , de broer van [slachtoffer] , vordert € 5.525,67 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit (reis)kosten in het kader van de lijkbezorging;
- [naam zus 2] , de zus van [slachtoffer] , vordert € 506,63 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit reiskosten in het kader van de lijkbezorging.
Door alle nabestaanden is verzocht om de gevorderde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade. Daarnaast is verzocht om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en om hem hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het gevorderde bedrag. Een hoofdelijke veroordeling wil zeggen dat verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk verantwoordelijk en ieder afzonderlijk aanspreekbaar zijn voor het voldoen van de schade.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het feit dat verdachte is vrijgesproken voor feit 1 zullen de bovengenoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
Vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
Zowel [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] vorderen ieder € 10.000,00 aan vergoeding van immateriële schade (shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade (de pleegdatum). Daarnaast is ook door [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] verzocht om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en om hem hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het gevorderde bedrag.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het feit dat verdachte is vrijgesproken voor feit 1 zullen de bovengenoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslissingen ten aanzien van de verzoeken tot schadevergoeding
Verklaart de benadeelde partijen [naam vader] (vader van de overledene), [naam moeder] (moeder van de overledene), [naam zus 1] (zus van de overledene), [naam broer] (broer van de overledene), [naam zus 2] (zus van de overledene), [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
niet-ontvankelijkin hun vorderingen.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Beslissingen ten aanzien van het beslag
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Revolver (PL1300-2024146870-G6555506);
  • 8 STK Patroon (PL1300-2024146870-G6555508).
Gelast de teruggave aan
[verdachte]van:
1 STK Telefoontoestel (PL1300-2024146870-G6555567).
Beslissing ten aanzien van de voorlopige hechtenis
Het bevel tot voorlopige hechtenis is reeds bij beslissing van 15 september 2025 opgeheven.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Wiewel, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 oktober 2025.

Voetnoten

1.OVC staat voor ‘opname vertrouwelijke communicatie’.