4.1.Feit 1
De volgende uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden hebben ter zitting niet ter discussie gestaan. De rechtbank neemt deze feiten en omstandigheden als uitgangspunt bij de beantwoording van de bewijsvraag.
Op 23 juni 2024 om 02:29 uur zijn meerdere eenheden van de politie met spoed afgekomen op een melding van een schietpartij onder de Amsterdamsebrug aan de Westelijke Merwedekanaaldijk in Amsterdam. Ter plaatse werd een slachtoffer aangetroffen met in zijn linkerborst een schotwond. Het slachtoffer lag er levenloos bij en verloor tijdens de borstcompressies in het kader van een poging hem te reanimeren veel bloed. Het slachtoffer is later geïdentificeerd als de 24-jarige [slachtoffer] . Levensreddende handelingen van de ter plaatse gekomen hulpverleners hebben niet mogen baten. Forensisch pathologisch onderzoek heeft bevestigd dat [slachtoffer] is overleden door één schotletsel in de borst. Op de plaats delict werden ook [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en de later eveneens als verdachte aangemerkte [verdachte] aangetroffen. Hun verklaringen komen er in de kern op neer dat ze zijn overvallen en beroofd en dat [slachtoffer] tijdens die beroving is neergeschoten door één van de overvallers.
Na enkele maanden onderzoek zijn op 17 en 18 september 2024 vier verdachten aangehouden: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] . De politie, alsmede de officier van justitie, gaat ervanuit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de overval hebben gepleegd.
[medeverdachte 1] zou daarbij degene zijn die op [slachtoffer] heeft geschoten en hem daarbij dodelijk heeft geraakt. De overvallers zouden uit geweest zijn op het Rolex-horloge van [benadeelde partij 1] . [medeverdachte 3] zou op de hoogte zijn geweest van de op handen zijnde beroving en zou daarvoor vuurwapens hebben geleverd aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [verdachte] zou [benadeelde partij 1] moedwillig naar de latere plaats delict hebben gelokt om zo de overval te faciliteren. Aangekomen op de plaats delict, heeft hij het bericht ‘Ben der’ naar [medeverdachte 1] gestuurd, waarna enkele momenten later de overval werd ingezet door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [verdachte] zou op die manier een ‘set-up’ hebben gecreëerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie, die uitgaat van het in het voorgaande weergegeven ‘overvalscenario’, heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de aan verdachte meest subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan afpersing met de dood ten gevolg.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de zaak van [verdachte] vrijspraak bepleit. Het dossier bevat volgens hem onvoldoende steun en geen concreet bewijs voor het ten laste gelegde. [verdachte] heeft geen wetenschap gehad van de voorgenomen beroving of afpersing, aldus de raadsman. Mocht de rechtbank toch van oordeel zijn dat [verdachte] in enige mate betrokkenheid heeft gehad, dan geldt dat hooguit gesproken kan worden van een zijdelingse, niet opzettelijke rol zonder dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor medeplegen of medeplichtigheid.
De rechtbank is in de vonnissen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] tot een bewezenverklaring gekomen van het medeplegen van/de medeplichtigheid aan de gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer] . Het is de vraag welke rol [verdachte] in het geheel heeft gespeeld en of die rol een verwijt in strafrechtelijke zin oplevert. De rechtbank beantwoordt die laatste vraag ontkennend.
Duidelijk is dat [benadeelde partij 1] op een zeker moment door [verdachte] is gewaarschuwd dat bepaalde personen het op zijn horloge gemunt hadden. Vervolgens lijkt, vermoedelijk door [verdachte] , het idee te zijn geopperd om met die personen te gaan praten. Het dossier bevat een aantal aanwijzingen die duiden op een zekere mate van betrokkenheid van [verdachte] bij de uiteindelijke overval door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zo heeft hij, zoals hierboven reeds aangehaald, enkele minuten voor de aanvang van de overval het bericht ‘Ben der’ naar
[medeverdachte 1] gestuurd – terwijl hij hoogstwaarschijnlijk wist dat het onder andere [medeverdachte 1] was die het op het horloge van [benadeelde partij 1] voorzien had. Ook een aantal passages uit OVC-opnameswaarop [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn te horen, impliceert dat [verdachte] meer wist van wat er stond te gebeuren. Zo blijkt uit een opname van 17 september 2024 waarop [medeverdachte 1] is te horen het volgende (zie ZD.02.00659):
“(…) Weet je wie zou gaan branden? Ik en die Hollander (vermoedelijk [verdachte] ). Klaar! Waarom? Hij heeft hem gelokt en ik heb hem gepopt.”Uit de OVC-opnames kan verder worden afgeleid dat [verdachte] en zijn moeder door een aantal van zijn medeverdachten worden bedreigd (zie o.a. ZD.02.00414):
“ [medeverdachte 3] : Bro, van [verdachte] kan niet komen bro. NTV. Ja, zijn maatje staat onder schot. Onmogelijk dat het van hem komt.”Ook uit de OVC-opnames waarop [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] te horen zijn en de door hun afgelegde verklaringen blijkt dat zij hun vraagtekens hebben bij de rol van [verdachte] .
[verdachte] zelf heeft deels wisselend dan wel aantoonbaar leugenachtig verklaard over zijn rol. Zijn latere verklaringen zijn op een aantal punten tegenstrijdig met hetgeen hij aanvankelijk heeft verklaard. Het bericht ‘Ben der’ zou een typefout zijn geweest of zou op een ander tijdstip zijn verzonden omdat [verdachte] buiten de deur geen internetverbinding zou hebben op zijn telefoon, zo heeft hij in eerste instantie verklaard. Uiteindelijk heeft [verdachte] ter zitting op de vraag ‘Is u gevraagd hem erin te luizen?’ geantwoord: ‘In die richting een beetje’. [verdachte] heeft uiteindelijk ook verklaard dat hij [medeverdachte 1] inderdaad het bericht ‘Ben der’ heeft gestuurd. [medeverdachte 1] zou betrokken worden bij de afspraak zodat hij kon bemiddelen in het conflict rondom het horloge van [benadeelde partij 1] . Dit laatste zou [verdachte] ook aan [benadeelde partij 1] verteld hebben.
Een en ander roept ook bij de rechtbank vragen op, maar de rechtbank kan op basis daarvan niet met voldoende zekerheid vaststellen dat [verdachte] voorafgaand aan de overval wist van het plan van de gewapende overval op het horloge van [benadeelde partij 1] , als gevolg waarvan [slachtoffer] door [medeverdachte 1] is doodgeschoten. Het dossier bevat voor die wetenschap wel aanknopingspunten, maar geen direct bewijs. Niet valt uit te sluiten dat [verdachte] goede intenties heeft gehad en de boel inderdaad heeft willen sussen tussen [benadeelde partij 1] en degenen die het op zijn horloge voorzien hadden. Al met al plaatst de rechtbank vraagtekens bij de rol van [verdachte] , maar heeft zij te veel twijfel om te komen tot een veroordeling. Dit betekent dat de rechtbank [verdachte] zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.