ECLI:NL:RBAMS:2025:7631

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
13/227967-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag na dodelijke schietpartij onder de Amsterdamsebrug

Op 16 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijke schietpartij op 23 juni 2024 onder de Amsterdamsebrug. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren voor zijn rol als medeplichtige aan het medeplegen van gekwalificeerde doodslag. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek dat plaatsvond op 9, 10 en 11 september 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. S.A. van de Vliet en B.Y. de Boer, en van de verdediging door mr. M.S. Gerson. De verdachte was betrokken bij een overval waarbij het slachtoffer, een 24-jarige man, werd neergeschoten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de plannen voor de overval en vuurwapens had geleverd aan de medeverdachten. De rechtbank achtte het overvalscenario wettig en overtuigend bewezen, en concludeerde dat de verdachte medeplichtig was aan de doodslag. De rechtbank heeft ook de verzoeken tot schadevergoeding van de nabestaanden van het slachtoffer toegewezen, waarbij aanzienlijke bedragen zijn geëist voor immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de strafmaat gemotiveerd door de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden in overweging te nemen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/227967-24
Datum uitspraak: 16 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 9, 10 en 11 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mrs. S.A. van de Vliet en B.Y. de Boer (hierna gezamenlijk aangeduid als: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.S. Gerson, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van de verzoeken tot schadevergoeding van de nabestaanden van het overleden slachtoffer, [slachtoffer] , te weten:
  • [vader slachtoffer] (vader van de overledene);
  • [moeder slachtoffer] (moeder van de overledene);
  • [naam zus 1] (zus van de overledene);
  • [naam broer] (broer van de overledene);
  • [naam zus 2] (zus van de overledene).
De op de zitting aanwezige nabestaanden werden bijgestaan door raadsvrouw mr. N. Amine, mevrouw E. de Ruiter van Slachtofferhulp Nederland en twee tolken in de Arabische taal. Mr. Amine heeft de verzoeken tot schadevergoeding op de zitting toegelicht. Ook is namens/door een aantal nabestaanden gebruik gemaakt van het spreekrecht. De verloofde van de overledene, [naam verloofde] , was eveneens op de zitting aanwezig.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de verzoeken tot schadevergoeding van benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] waren niet op de zitting aanwezig, maar werden vertegenwoordigd door raadsvrouw mr. M. de Vries, die de verzoeken tot schadevergoeding op de zitting heeft toegelicht.
Tot slot heeft de rechtbank op 9 september 2025 kennisgenomen van hetgeen door de op de zitting aanwezige getuige-deskundige C.J.M. van der Ham (schotrestendeskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI)) naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 23 juni 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer] . Subsidiair is aan verdachte medeplichtigheid aan die gekwalificeerde doodslag ten laste gelegd. Het feitencomplex is meer subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van afpersing met de dood ten gevolg en meest subsidiair als medeplichtigheid aan die afpersing met de dood ten gevolg.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Aanduiding betrokken personen

Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis worden de in de zaak betrokken personen, waaronder verdachte zelf, in de onderdelen 4 en 6 van het vonnis grotendeels steeds met hun achternaam aangeduid.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De volgende uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden hebben ter zitting niet ter discussie gestaan. De rechtbank neemt deze feiten en omstandigheden als uitgangspunt bij de beantwoording van de bewijsvraag. [1]
Op 23 juni 2024 om 02:29 uur zijn meerdere eenheden van de politie met spoed afgekomen op een melding van een schietpartij onder de Amsterdamsebrug aan de Westelijke Merwedekanaaldijk in Amsterdam. Ter plaatse werd een slachtoffer aangetroffen met in zijn linkerborst een schotwond. [2] Het slachtoffer lag er levenloos bij en verloor tijdens de borstcompressies in het kader van een poging hem te reanimeren veel bloed. [3] Het slachtoffer is later geïdentificeerd als de 24-jarige [slachtoffer] . [4] Levensreddende handelingen van de ter plaatse gekomen hulpverleners hebben niet mogen baten. Forensisch pathologisch onderzoek heeft bevestigd dat [slachtoffer] is overleden door één schotletsel in de borst. [5] Op de plaats delict werden ook [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en de later eveneens als verdachte aangemerkte [medeverdachte 1] aangetroffen. [6] Hun verklaringen – die verderop nader zullen worden besproken ten behoeve van de beantwoording van de bewijsvraag – komen er in de kern op neer dat ze zijn overvallen en beroofd en dat [slachtoffer] tijdens die beroving is neergeschoten door één van de overvallers.
Na enkele maanden onderzoek zijn op 17 en 18 september 2024 vier verdachten aangehouden: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] . De politie, alsmede de officier van justitie, gaat ervanuit dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de overval hebben gepleegd.
[medeverdachte 2] zou daarbij degene zijn die op [slachtoffer] heeft geschoten en hem daarbij dodelijk heeft geraakt. De overvallers zouden uit geweest zijn op het Rolex-horloge van [benadeelde partij 1] . [verdachte] zou op de hoogte zijn geweest van de op handen zijnde beroving en zou daarvoor vuurwapens hebben geleverd aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] zou [benadeelde partij 1] moedwillig naar de latere plaats delict hebben gelokt om zo de overval te faciliteren. Aangekomen op de plaats delict, heeft hij het bericht ‘Ben der’ naar [medeverdachte 2] gestuurd, waarna enkele momenten later de overval werd ingezet door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] zou op die manier een ‘set-up’ hebben gecreëerd.
Na lange tijd te hebben gezwegen/geen openheid van zaken te hebben gegeven, hebben
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in respectievelijk mei en april 2025 een verklaring afgelegd bij de politie. Op 26 juni 2025 zijn alle verdachten vervolgens als getuige in elkaars zaken bij de rechter-commissaris gehoord. Deze verklaringen zijn in alle zaken gevoegd. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij inderdaad samen met [medeverdachte 3] aanwezig is geweest op de plaats delict. Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3] hadden op dat moment wapens bij zich. [medeverdachte 2] heeft bekend dat hij op [slachtoffer] heeft geschoten en hem daarbij heeft geraakt. [7] [medeverdachte 2] spreekt echter tegen dat er sprake was van een beroving. Hij en [medeverdachte 3] zouden, via [medeverdachte 1] , een afspraak met [benadeelde partij 1] hebben gehad. Doel van deze afspraak was het bezichtigen en mogelijk kopen van het horloge van [benadeelde partij 1] . Nadat [medeverdachte 2] het geld dat hij bij zich had (zo’n € 15.000,-) had laten zien, zou [slachtoffer] echter op hem en [medeverdachte 3] hebben geschoten. In reactie daarop zou [medeverdachte 2] hebben teruggeschoten. Alvorens [medeverdachte 2] op [slachtoffer] schoot, greep hij [benadeelde partij 1] vast als schild. Na op [slachtoffer] te hebben geschoten heeft [medeverdachte 2] tegen [benadeelde partij 1] gezegd dat hij alles af moest geven omdat hij dacht dat er misschien nog een vuurwapen aanwezig was. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] hetzelfde tegen [benadeelde partij 2] gezegd, omdat hij bang was dat ook zij een vuurwapen zou hebben. [8] [medeverdachte 3] heeft bevestigd dat hij samen met [medeverdachte 2] aanwezig was op de latere plaats delict. [9] [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij een wapen bij zich had en dat hij dit wapen voorafgaand aan het parkeren van de auto van [medeverdachte 2] had gekregen. [medeverdachte 3] wist ook dat [medeverdachte 2] een wapen bij zich had. [10] [medeverdachte 3] zelf zegt niet geschoten te hebben en dat ook niet te hebben geprobeerd. Hij heeft, net als [medeverdachte 2] , verklaard dat er geen sprake was van een beroving, maar van een afspraak om een horloge te bezichtigen. Ook [medeverdachte 3] verklaart dat [slachtoffer] op enig moment heeft geschoten. [medeverdachte 3] zou de plaats delict vervolgens zijn ontvlucht. [verdachte] heeft verklaard dat de wapens die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bij zich hadden van hem waren, maar dat hij ze niet aan hen heeft geleverd. [11] In ieder geval één van de wapens lag op een plek waar anderen bij konden. [12] [verdachte] zegt niets te hebben geweten van enige afspraak rondom een horloge. De afgeluisterde door [verdachte] achteraf gevoerde gesprekken daarover betreffen volgens hem enkel grootspraak. [verdachte] verklaart in de uren na het schietincident te zijn gebeld. Hij kreeg toen te horen dat zijn wapens waren gebruikt. Op dat moment raakte hij in paniek, omdat hij wist dat zijn DNA en dat van zijn moeder op die wapens zat. [verdachte] heeft bevestigd dat hij rondom de tijd van het schietincident reed in de Toyota Aygo met kenteken [kenteken] . [13] Deze auto bevond zich ten tijde van het delict in de nabijheid van de plaats delict. [14]
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie, die uitgaat van het in het voorgaande weergegeven ‘overvalscenario’, heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de aan verdachte meest subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan afpersing met de dood ten gevolg.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte integraal vrijgesproken moet worden van het aan hem tenlastegelegde. Het enkele feit dat de wapens van [verdachte] zijn gebruikt en dat zijn DNA is aangetroffen op munitie, is onvoldoende om van medeplegen te kunnen spreken. [verdachte] heeft immers geen wezenlijke bijdrage geleverd aan het ten laste gelegde en van een nauwe en bewuste samenwerking is geen sprake. [verdachte] heeft geen deel uitgemaakt van een vooropgesteld plan of rolverdeling en heeft al helemaal geen opzet gehad op de beroving of de doodslag. Ook van medeplichtigheid kan geen sprake zijn. [verdachte] wist vooraf immers niet dat zijn wapens en munitie zouden worden gebruikt. Zelfs indien zou worden aangenomen dat [verdachte] de wapens heeft geleverd, kan niet worden vastgesteld dat hij wist dat dit was ten behoeve van een geplande beroving. Dat maakt dat ook voor de ten laste gelegde medeplichtigheid (voorwaardelijk) opzet ontbreekt. Ten slotte stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat een alternatief scenario denkbaar is waarin [medeverdachte 2] een beroep kan doen op (putatief)noodweer(exces). Indien [medeverdachte 2] uit noodweer handelde, vervalt de wederrechtelijkheid en is het grondfeit zelf niet strafbaar. Indien sprake is van putatief noodweer, is de schutter niet strafbaar en rijst de vraag of nog gesproken kan worden van een toerekenbaar gronddelict waarop een verwijt van medeplegen of medeplichtigheid kan worden gebaseerd.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
[medeverdachte 2] heeft de doodslag bekend, maar het gekwalificeerde gedeelte daarvan (de beroving) ontkend. [medeverdachte 3] heeft bekend dat hij eveneens met een vuurwapen op de plaats delict is geweest, maar heeft net als [medeverdachte 2] ontkend dat sprake was van een beroving. Aan de rechtbank ligt daarom in het kader van de bewijsvraag de vraag voor wat zich in de nacht van 23 juni 2024 precies heeft afgespeeld: was er sprake van een beroving of een bezichtiging van het horloge van [benadeelde partij 1] ? Het antwoord op deze vraag luidt dat de rechtbank het overvalscenario wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank komt in het geval van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] tot een bewezenverklaring van het aan hen ten laste gelegde medeplegen van de gekwalificeerde doodslag en in het geval van [verdachte] van de medeplichtigheid daaraan. De rechtbank gaat hierbij uit van de hierna nader besproken verklaringen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [medeverdachte 1] . Deze verklaringen vinden steun in de OVC-gesprekken [15] waaraan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben deelgenomen, zo zal de rechtbank in het hiernavolgende toelichten. De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en het door hun geschetste ‘bezichtigingsscenario’ ongeloofwaardig zijn.
Verklaringen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [medeverdachte 1]
De rechtbank stelt voorop dat niet alleen de verdachten, maar ook [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [medeverdachte 1] (die naast aanwezige ter plaatse ook onder de categorie ‘verdachte’ valt) niet vanaf het begin het achterste van hun tong hebben laten zien. [medeverdachte 1] heeft in het begin zelfs in strijd met zijn latere verklaringen verklaard, zoals hierna nog zal worden toegelicht. Daaruit volgt echter nog niet de conclusie dat de verklaringen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [medeverdachte 1] op alle onderdelen onbetrouwbaar zijn. Over het voor de bewezenverklaring relevante deel hebben zowel [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [medeverdachte 1] namelijk steeds gelijkluidend en onderling consistent verklaard. De verklaringen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] komen ten aanzien van het voor de bewezenverklaring relevante deel daarnaast overeen met hetgeen zij hebben gezegd in afgeluisterde telefoongesprekken - gesprekken waarbij ze zich onbespied waanden en waaraan om die reden veel waarde kan worden gehecht. Daarnaast worden de verklaringen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [medeverdachte 1] ten aanzien van het voor de bewezenverklaring relevante deel bevestigd door de hiervoor reeds genoemde en verderop nader te bespreken OVC-gesprekken waarop de verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] te horen zijn.
[benadeelde partij 1]
heeft het volgende verklaard over de nacht van 23 juni 2024. Vlak na de aankomst van hemzelf, [benadeelde partij 2] , [medeverdachte 1] en [slachtoffer] op de latere plaats delict kwamen er opeens twee mannen aanrennen. [16] De mannen hadden een capuchon of kraag over hun neus getrokken, waardoor [benadeelde partij 1] hun gezichten niet kon zien. [17] De mannen richtten zich eerst op [medeverdachte 1] , vervolgens op [slachtoffer] en daarna op [benadeelde partij 1] . [18] De overvaller die zich met [benadeelde partij 1] bezighield, pakte hem vast met zijn arm om zijn nek en begon te schieten in de richting van [slachtoffer] en [medeverdachte 1] . [19] kreeg een pistool tegen zijn hoofd gedrukt en moest zijn zakken leeghalen. De overvaller zat aan zijn armen, mouwen en benen. [benadeelde partij 1] moest zijn broek naar beneden trekken om te laten zien dat hij niets bij zich had. Ook [benadeelde partij 2] kreeg het wapen tegen haar hoofd omdat de overvaller haar tas wilde. Die tas heeft ze uiteindelijk, mede nadat [benadeelde partij 1] zei dat ze dat moest doen, afgegeven. [20] heeft geen aanvallende beweging van de zijde van [slachtoffer] gezien, maar heeft wel een beweging van [slachtoffer] gezien en vermoedt dat [slachtoffer] te dichtbij kwam. [21]
[benadeelde partij 2]
heeft verklaard dat zij tijdens de overval nog in de auto zat. [benadeelde partij 1] , [medeverdachte 1] en [slachtoffer] waren al uitgestapt. Ze zag een jongen, helemaal in het zwart, op hen af komen rennen. Ze hoorde hard geschreeuw en er was een wapen op hen gericht. Eén van de overvallers had [benadeelde partij 1] in een nekklem gezet en begon ‘geef je horloge’ te schreeuwen. [22] heeft verklaard dat de overvaller die zij gezien heeft zijn gezicht had bedekt met een mondkapje en zijn jas. [23] Op een gegeven moment hoorde ze keiharde knallen en zag ze vonken komen uit het vuurwapen van de overvaller die zich bij [benadeelde partij 1] bevond. [24] Toen er werd geschoten, had de schutter [benadeelde partij 1] nog in een nekklem. [25] Op een gegeven moment zag [benadeelde partij 2] dat [benadeelde partij 1] zijn broek omlaag trok. Hij bleef schreeuwen dat hij niets bij zich had. Het wapen was op dat moment nog steeds op hem gericht. Vervolgens kwam de overvaller dichterbij het raam staan waarachter [benadeelde partij 2] zich bevond. Hij richtte het vuurwapen op [benadeelde partij 2] en schreeuwde ‘geef je tas, anders maak ik je dood’. Uiteindelijk heeft ze, na aandringen van [benadeelde partij 1] , haar tas afgegeven. [26] Ook [benadeelde partij 2] heeft de indruk dat er op [slachtoffer] is geschoten omdat hij naar haar en [benadeelde partij 1] toe kwam lopen. [27]
[medeverdachte 1]
heeft verklaard dat er twee jongens aan kwamen rennen. [medeverdachte 1] kon niet zien hoe ze eruit zagen, behalve dat ze helemaal in het zwart gekleed waren. Hij hoorde geschreeuw en zag bij één van de overvallers een zwart en zilverkleurig pistool. Er werd ook op [medeverdachte 1] gericht. De overvallers wilden spullen van hen hebben. Toen alle spullen bijna afgegeven waren, werd er opeens geschoten. De jongen die is geraakt (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) stond op dat moment vlak naast [medeverdachte 1] . [28] Nadat er tijdens het afgeven van de spullen geschoten werd, zag [medeverdachte 1] één jongen wegrennen. [29] [benadeelde partij 2] heeft haar tasje moeten afgeven. [30] denkt dat beide overvallers handschoenen aan hadden. [31] Op de plaats delict heeft [medeverdachte 1] tegen de politie gezegd dat de daders mondkapjes droegen. [32]
OVC-gesprekken
Dat het een en ander is gegaan zoals beschreven in de hiervoor weergegeven verklaringen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [medeverdachte 1] (het ‘overvalscenario’) wordt ondersteund door de OVC-gesprekken waaraan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] deelnemen.
De rechtbank acht de hierna te noemen OVC-gesprekken redengevend voor het bewijs dat sprake is geweest van een overval. De rechtbank acht deze gesprekken met name redengevend omdat ook de verdachten op het moment van de opnames niet wisten dat hun communicatie werd opgenomen en ze zich op dat moment onbespied waanden. De rechtbank acht het, alle OVC-gesprekken in samenhang bezien, ongeloofwaardig dat de uitlatingen in de relevante OVC-gesprekken ‘grootspraak’ waren of dat daaraan een andere betekenis toekomt, zoals [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] naderhand in hun verklaringen hebben aangevoerd.
In een OVC-gesprek van 4 september 2024 is te horen dat [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) het volgende zegt:
“ [medeverdachte 2] : Weet je wat die man heeft gezien? Hij heeft alleen die wagies (=auto’s) [33] gezien en die dag heeft hij niks gezien bro. Die dag was hij in shock. Waarom?Op het moment hoe ik al op ze kwam, schreeuwen en zo. Broer met met die pipa (=pistool) getrokken bro.Die man was bang. Ntv. Begrijp je? En die dja (fon) ook daar broer, en die man hij werd bang en denkt: “Klaar”. Ze gaan me nu komen kieren (=doden). Eindstand bro, die man…” [34]
In bovenstaand gesprek ziet de rechtbank bevestiging voor de verklaringen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [medeverdachte 1] dat in ieder geval één van de overvallers ( [medeverdachte 2] ) direct met een getrokken vuurwapen aankwam, hetgeen een bevestiging is voor het overvalscenario en een contra-indicatie voor het door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] geschetste bezichtigingsscenario.
In een OVC-gesprek van dezelfde dag is te horen dat [medeverdachte 2] het volgende zegt:
“ [medeverdachte 2] :Was op het eind, ik had die man al gesqueezed die man lag al op de grond. Toen liet ik nog die jedde zijn brakka uitdoen en op de knieën toch want ik dacht dat ie die watch bij de piemel had je weet toch. Ntv op zijn knieën, gooide hij zijn sleutels, grinders alles, had ik die sleutels gepakt, in mijn zak gestopt, van de waggie en zijn huissleutels en zo.Had ik hem nog liep ik nog langs dat chickie maar zij zat hier achterin, toch, ntv. Chickie ik zeg tegen ze ntv ik zie nu die poelie(fon) je weet toch, ntv die kankertas ik zeg tegen dr geef me die kankertas ntv. Zippie(fon)En ze zegt eh ne ze was in shock ze wist niet wat ze moest doen.En hij zegt tegen dr asjeblieft schat geef hem die tas nu, ik geef haar zo met die pipa bak naar dr hoofd.Toen liep ik naar [medeverdachte 1] zeg hem ook zakken leeg.” [35]
In het bovengenoemde citaat ziet de rechtbank eveneens ondersteuning voor de verklaringen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] bevestigt in dit gesprek dat hij [benadeelde partij 1] op een gegeven moment zijn broek heeft laten uitdoen en dat hij vervolgens de tas van [benadeelde partij 2] afnam, die ze pas afgaf nadat [benadeelde partij 1] haar daartoe aanspoorde. Uit dit gesprek blijkt bovendien dat [medeverdachte 2] het had voorzien op het horloge van [benadeelde partij 1] en andere goederen. De broek van [benadeelde partij 1] moest naar beneden omdat het horloge zich daar misschien zou bevinden en spullen als sleutels en grinders heeft [medeverdachte 2] in zijn zak gestopt, zo blijkt uit de opname. Dit ontkracht de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij bij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] op zoek was gegaan naar een wapen nadat hij door [slachtoffer] zou zijn beschoten en bevestigt dat hij uit was op (waardevolle) spullen, waaronder het horloge van [benadeelde partij 1] .
Uit een OVC-gesprek van 3 september 2024 waarop [medeverdachte 2] en [verdachte] ( [verdachte] ) te horen zijn blijkt verder het volgende over het doel van de ontmoeting:
“ [verdachte] : Whalla niffo, broer, ik wordt af en toe para broer,waarom the fuck zijn we op die roli (Rolex) afgegaan bro?Waarom hebben we, waarom, waarom, waarom, he niffo.
[medeverdachte 2] :Het zou gewoon een snelle cash zijn, dat is het.” [36]
Voorts blijkt uit onderstaande OVC-gesprekken van 3 en 17 september 2024 het volgende:
“ [medeverdachte 2] : Ze gaan het niet doen bro.We zijn schoon te werk geweest.” [37]
“ [medeverdachte 2] : (…) Ja, ik heb die waggie gestald bij brug,handschoenen aangedaan.” [38]
“ [verdachte] : Het is mijn DNA, ja,en ik weet jullie zijn met handschoenen gegaan.” [39]
Ook het bovenstaande duidt op een door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gepleegde overval, niet op een bezichtiging van een horloge. Het noemen van handschoenen door [medeverdachte 2] en [verdachte] biedt ondersteuning aan de verklaring van [medeverdachte 1] , die het heeft over handschoenen bij de overvallers. In het aantrekken van handschoenen en het achteraf opmerken ‘schoon te werk’ te zijn geweest, ziet de rechtbank eveneens een bevestiging voor het overvalscenario en een contra-indicatie voor het bezichtigingsscenario.
Ook de hieronder weer te geven OVC-gesprekken tussen [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) en een onbekende derde op 3 september 2024 en tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] op
13 september 2024 wijzen op een vooraf geplande overval, waarbij al voorafgaand daaraan geanticipeerd werd op het mogelijke gebruik van de meegebrachte vuurwapens:
“ [medeverdachte 3] : (…) Het is gewoon alsof ik een belletje krijg, ik ben met jou, ik ga gewoon met je mee, ik zeg tegen je, he broer het kan uit de hand lopen, hier die stoel (fon) opentrekken…twee pipa’s(=pistolen. Pipa is letterlijk: pijp) eentje pakt hij, eentje pak ik. Hij laadt hem gewoon door, je weet toch (niet goed te verstaan) Ik zeg wat doe je?
(…)
[medeverdachte 3] :Ja, hij laadt hem zo door je weet toch. Ik zeg: Voor wat? Hij zegt ik heb slecht gevoel bij die jongen. Slecht gevoel is echt uitgekomen. (…)” [40]
“ [medeverdachte 2] : Toen ik die had gedaan, hij zei tegen me: “Bro, ben je dizzie?”Hij zegt: “Waarom laad je hem door?“ Kijk hem nu aan zo, verbaasd,ik zeg tegen hem: “Bro, weet jij wat ons staat te wachten aan de andere kant?” lk zeg tegen hem: “Stel je voor, die man blaast op ons.” Lk zeg tegen hem: “Broer, ik ben degene die terug gaat bazen op die man.”Eindstand: die torie begint, die man blaast. Wie is de eerste die heeft teruggeblazen? Lk! Die man zegt. “Broer, er is niks uitgekomen.” Waarom? Je hebt hem niet doorgeladen. Je hebt hem niet doorgeladen, omdat jij tegen mij zegt: “Bro, ik ben dizzie, bro.” Ja? Hoe vaak heb ik gezegd broer?” [41]
Het onderstaande citaat uit een OVC-gesprek van 17 september 2024 biedt daarnaast ondersteuning voor de verklaringen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [medeverdachte 1] dat
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] tijdens de overval gezichtsbedekking droegen. Hadden
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] immers geen gezichtsbedekking gedragen (zoals ze zelf verklaard hebben in het kader van het bezichtigingsscenario), dan zouden [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [medeverdachte 1] hun gezichten gezien hebben. In dat kader zou het citaat uit de onderstaande opname niet logisch zijn.
“ [medeverdachte 3] : Als ze me gezicht of iets ntv.
[medeverdachte 2] :Als ze je fisi (=gezicht) hadden dan waren ze al gekomen man nifo. [42]
Tot slot blijkt uit onderstaande citaten uit OVC-gesprekken van 17 september 2024 tussen
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] eveneens dat het doel was om het horloge van [benadeelde partij 1] af te nemen, hetgeen eveneens ondersteuning biedt aan het overvalscenario:
“ [verdachte] : Maar nifo… Gisteren, of ehh een paar dagen terug, ik laat d’r die pipa zien en zo… Ze zegt tegen me: lk dacht dat ie nep was. Lk zeg tegen tegen d’r: Kijk er zit koegroes (=kogels) alles in, je weet toch? Lk zeg tegen d’r: er is zelfs iemand mee geknald met deze wapen, waar heb je het over. Ze kijkt me aan en zegt tegen me: Nee, serieus? Lk zeg tegen d’r: Ja. Iemand is vermoord met die wapen. Ze zegt tegen me: Lijp. Ze zegt tegen me: Met deze? Lk zeg tegen d’r: Ja.Weet je welke dag, toen we die horloge gingen nakken?Ze zegt tegen me: Ja. Lk zeg tegen d’r:Nou die dag, toch, werd iemand naar god gestuurd voor een horloge.Hahaha. ( [medeverdachte 2] en [verdachte] moeten lachen).” [43]
“ [medeverdachte 2] : Broer, skotu is niet dom, skotu heeft tegen die andere mansi gezegd: “Ze zijn gekomen voor die horloge?”. Want waarom heb jij je watcha niet om. Waarom zit ie in de deur?Dus hun weten er is gekomen voor die watcha.Hun weten dat, hun zijn niet dom. Eindstand is die mansi… Begrijp je… is die kickbokser en die kickbokser gaat hem helpen. Hahaha
Gewoon naar gado (=god) gegaan.” [44]
Conclusie ten aanzien van de ontmoeting
De rechtbank kan op basis van het dossier niet precies vaststellen met welk doel en met welke wetenschap [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [medeverdachte 1] en [slachtoffer] naar de locatie van de uiteindelijke overval zijn gegaan. Op basis van de latere verklaringen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [medeverdachte 1] is wel duidelijk dat [benadeelde partij 1] op enig moment door [medeverdachte 1] is gewaarschuwd dat zekere personen het op zijn horloge hadden gemunt. Vervolgens lijkt, vermoedelijk door [medeverdachte 1] , het idee te zijn geopperd om met die personen te gaan praten. [medeverdachte 1] heeft ter zitting in zijn eigen zaak op de vraag ‘Is u gevraagd [benadeelde partij 1] erin te luizen?’ geantwoord: ‘In die richting een beetje’. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 2] inderdaad het bericht ‘Ben der’ heeft gestuurd. [medeverdachte 2] zou volgens [medeverdachte 1] betrokken worden bij de afspraak zodat hij kon bemiddelen in het conflict rondom het horloge van [benadeelde partij 1] . Volgens [benadeelde partij 2] wilde [benadeelde partij 1] bij die personen aangeven dat hij geen horloge had en zorgen dat hij met rust zou worden gelaten. [benadeelde partij 1] verklaart zijn horloge die bewuste nacht te hebben weggestopt. [benadeelde partij 1] lijkt [slachtoffer] te hebben meegevraagd omdat hij de situatie niet vertrouwde.
De exacte gang van zaken is op deze punten echter niet met zekerheid te reconstrueren. Het is bijvoorbeeld onduidelijk in hoeverre [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [slachtoffer] van tevoren wisten dat ze op de latere plaats delict de personen ( [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) zouden treffen die het op het horloge van [benadeelde partij 1] hadden gemunt en wat in dat geval het precieze doel van die ontmoeting zou zijn. Zou de rechtbank op deze punten wel conclusies trekken, dan zou dat enkel speculatie zijn. De exacte gang van zaken voorafgaand aan het incident is voor de bewijsvraag echter ook niet relevant. Relevant is enkel dat op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat op de plaats delict [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] direct de overval hebben ingezet en dat er van het door hun geschetste ‘bezichtigingsscenario’ dus geen sprake is geweest.
Conclusie ten aanzien van de rol van [medeverdachte 2]
Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte 2] het voortouw heeft gehad in de beroving en dat hij bovendien degene is die [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de aan [medeverdachte 2] ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag. De rechtbank gaat daarbij uit van medeplegen, zoals volgt uit de hierna te trekken conclusies ten aanzien van de rol van [medeverdachte 3] .
Conclusie ten aanzien van de rol van [medeverdachte 3]
Vast staat dat [medeverdachte 3] samen met [medeverdachte 2] op de plaats delict is geweest. Op grond van al het voorgaande staat vast dat het hierbij ging om een overval. Dat er bij die overval sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en daarmee van het medeplegen van de gekwalificeerde doodslag blijkt opnieuw uit verklaringen en uit verschillende OVC-gesprekken, die deels ook al in het voorgaande zijn weergegeven.
Op basis van de verklaringen van [benadeelde partij 1] en [medeverdachte 1] , die het hebben over meerdere overvallers, stelt de rechtbank vast dat de overval door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gezamenlijk is ingezet. Beide droegen daarbij gezichtsbedekking en handschoenen, zo is in het voorgaande reeds vastgesteld. [medeverdachte 3] had bij de overval een vuurwapen bij zich (dat hij vlak voor de overval van [medeverdachte 2] had gekregen) en hij wist dat [medeverdachte 2] er ook een had en dat [medeverdachte 2] dat wapen had doorgeladen. De verdere feitelijke handelingen van [medeverdachte 3] tijdens de beroving zijn niet heel duidelijk geworden. Er zijn aanwijzingen in het dossier dat [medeverdachte 3] heeft geprobeerd om te schieten, maar dat zijn wapen daarvoor ongeschikt bleek. Of hij daadwerkelijk heeft geprobeerd te schieten is echter niet komen vast te staan. [medeverdachte 3] lijkt (vervolgens) de plaats delict vrij snel na aanvang van de beroving te zijn ontvlucht. Dit wegrennen staat aan het aannemen van zijn daderschap echter niet in de weg. Op het moment dat [medeverdachte 3] wegrende, was de overval immers al in gang gezet.
De betrokkenheid van [medeverdachte 3] blijkt verder ook nog uit het volgende OVC-gesprek van 3 september 2024, gevoerd naar aanleiding van een Snapchatbericht met een foto van een door de politie op de plaats delict gespoten graffititekst die door de politie heimelijk naar
[medeverdachte 2] is gestuurd:
“ [verdachte] : Het is vaag, want ze konden ook naar mij sturen, ze weten dat ik er ook in
ben. Ze konden ook naar jou sturen, jij zit er ook in.
[medeverdachte 3] : Niemand heeft iets naar gestuurd?
[verdachte] :Jij was mee.
[medeverdachte 3] :Daarom, daarom zeg ik broer.Lk heb vermoeden van die [medeverdachte 1] .
(…)
[verdachte] : Er is niks meer aan, ja? Komen d’r snaps van RIP’, dit dat… Je weet toch?
Op zijn snap. Dus ze weten dat hij hem heeft geschoten.Wij zijn alle drie erbij
betrokken. Alle drie … Jij was ermee, ja?Die pipa’s zijn van mij, met mijn…
met mijn vingerafdrukken, begrijp je? Dus wij zijn alle drie bij betrokken. Maar het wordt alleen naar hem gestuurd, dat, ja? Alleen naar hem, terwijl hij hem heeft gekanteld. Begrijp je? Vind ik gewoon vaag.” [45]
Een gezamenlijk plan en uitvoering blijkt ook uit het volgende citaat uit een OVC-gesprek van 17 september 2024, waarin over ‘we’ gesproken wordt:
“ [medeverdachte 3] zegt dat hij niet de bak in gaat. Ook al zouden ze me 3 x 90 dagen, dat is het max toch? Ze hebben geen bewijs. Lk houd me bek strak dicht. Lk loop naar buiten toe ntv. Me winke hè broer, me ouders hè broer. Ze moeten aanpassen. Gezeik. Merendeels en dat. Me chickie hè broer.
[medeverdachte 2] : Ze gaan het niet doen bro.We zijn schoon te werk geweest. [46]
Uit de volgende, al eerder opgenomen citaten uit OVC-gesprekken blijkt dat [medeverdachte 3] ook op de hoogte was van het feit dat het wapen van [medeverdachte 2] doorgeladen was en mogelijk zou worden gebruikt:
“ [medeverdachte 3] : Er gebeurt wat, die man trekt broer, hij begint te blazen broer.Ik blaas terug.Ik ben blij aan ene kant broer, gelukkig… (onv.) begrijp je, anders zou ik met die faja(=heet/erg) …(ntv)” [47]
(…)
“ [medeverdachte 3] : (…) Het is gewoon alsof ik een belletje krijg, ik ben met jou, ik ga gewoon met je mee, ik zeg tegen je, he broer het kan uit de hand lopen, hier die stoel (fon) opentrekken…twee pipa’s(=pistolen. Pipa is letterlijk: pijp) eentje pakt hij, eentje pak ik. Hij laadt hem gewoon door, je weet toch (niet goed te verstaan) Ik zeg wat doe je?
(…)
[medeverdachte 3] :Ja, hij laadt hem zo door je weet toch. Ik zeg: Voor wat? Hij zegt ik heb slecht gevoel bij die jongen. Slecht gevoel is echt uitgekomen. (…)” [48]
“ [medeverdachte 2] : Toen ik die had gedaan, hij zei tegen me: “Bro, ben je dizzie?”Hij zegt: “Waarom laad je hem door?“ Kijk hem nu aan zo, verbaasd,ik zeg tegen hem: “Bro, weet jij wat ons staat te wachten aan de andere kant?” lk zeg tegen hem: “Stel je voor, die man blaast op ons.” Lk zeg tegen hem: “Broer, ik ben degene die terug gaat bazen op die man.”Eindstand: die torie begint, die man blaast. Wie is de eerste die heeft teruggeblazen? Lk! Die man zegt.“Broer, er is niks uitgekomen.” Waarom? Je hebt hem niet doorgeladen. Je hebt hem niet doorgeladen, omdat jij tegen mij zegt: “Bro, ik ben dizzie, bro.”Ja? Hoe vaak heb ik gezegd broer?” [49]
Concluderend staat vast dat [medeverdachte 3] samen met [medeverdachte 2] naar de plaats delict is gegaan met het doel om [benadeelde partij 1] te beroven. Hij heeft een wapen van [medeverdachte 2] gekregen en zag dat [medeverdachte 2] zijn eigen wapen doorlaadde. Dat gegeven, in combinatie met het feit van algemene bekendheid dat niet elk slachtoffer van een beroving zich willoos of snel gewonnen zal geven, maakt dat [medeverdachte 3] op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het latere gebruik van dat wapen/het schieten door [medeverdachte 2] bij die beroving, zeker ook omdat [medeverdachte 2] (zoals blijkt uit de bovenstaande citaten) al voorafgaand aan de overval sprak over het mogelijke gebruik van het wapen. Daarmee is sprake van medeplegen van de gekwalificeerde doodslag en dient ook [medeverdachte 3] verantwoordelijk te worden gehouden voor de dood van [slachtoffer] .
Conclusie ten aanzien van de rol van [verdachte]
Het is ten aanzien van [verdachte] tot slot de vraag wat zijn rol is geweest bij de in het voorgaande besproken gekwalificeerde doodslag en hoe die rol geduid moet worden. Het antwoord op die vraag vindt de rechtbank eveneens in de OVC-gesprekken. Uit die opnames blijkt dat [verdachte] heeft geweten van het plan om [benadeelde partij 1] van zijn horloge te beroven en dat hij specifiek voor die overval vuurwapens heeft geleverd, die hij na afloop ook weer in ontvangst heeft genomen. Dat maakt dat de rechtbank zal komen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde medeplichtigheid aan de gekwalificeerde doodslag.
Bovenstaande conclusies trekt de rechtbank onder andere uit het onderstaande gesprek tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] van 3 september 2024:
“ [verdachte] : Ik zeg tegen hem broer: “Jij gaat niet vertellen, die pipa van jou is niet gaan werken. Onmogelijk.
(…)
[verdachte] : Ik zeg tegen hem: “Onmogelijk [naam] ”. Ik zeg tegen hem:“Broer, ik heb een maand lang huur niet betaald.” Toch? “Om die kankerpipa (=pistool), niffo. “Toch? “Echt te laten maken.Ja toch? Ntv. bullets, ja niffo, door je lichaam heen te laten komen. Ja? Onmogelijk dat die is niet doorgegaan. Ja, onmogelijk.
(…)
[verdachte] :Je moest op mij wachten broer, is jouw domme fout broer, je moest op mij wachten. Op mij wachten broer, op mij wachten, ja.
(…)
[verdachte] : Je vliegt in zee met sukkels. Wacht op mij, zet die mansie af broer, wacht op mij broer. Ga met twee mans naar binnen broer.
(…)
[verdachte] : (…) Jij zit op de lijst, want het komt bij jou toe. Het kon ook naar mij toekomen, bro. Ja?Die ganu's (=pistolen) zijn bij mij gestasht.
(…)
[verdachte] : Niffo, ik wil bijna, niffo,ik wil nu daar naartoe gaan waar die 'm erin heeft gegooid, toch? lk ga gewoon, broer, ik ga gewoon kleren, alles, niffo. lk moet hem vinden.
(…)
[verdachte] : Bro, dat hij hem nog heeft weggegooid, dat is de domste keuze ja.
(…)
[verdachte] :Mijn DNA staat erop.Mijn ma d’r DNA staat erop, ja, die van jullie niet.
(…)
[verdachte] : Whalla niffo, broer, ik wordt af en toe para broer,waarom the fuck zijn we op die roli (Rolex) afgegaan bro?Waarom hebben we, waarom, waarom, waarom, he niffo.
[medeverdachte 2] :Het zou gewoon een snelle cash zijn, dat is het.
(…)
[verdachte] :Het is mijn DNA, ja, en ik weet jullie zijn met handschoenen gegaan.
(…)
[verdachte] : (…) Wat heeft die mansie gedaan? Hij heeft hem weggegooid bro. Als ze hem vinden niffo, gaan ze zo naar mij toekomen.
(…)
[verdachte] : Het zit me leip dwars dat hij hem heeft weggegooid.
(…)
[verdachte] :Ik heb maand, niffo, toch? Heb ik niet gegeten broer, niet gedronken, niet gedaan wat ik wou niffo, om die pipa gewoon doorboort te laten gaan, ja, dat die kankerkogel gelijk met huls in zijn bain( fon) gaat, ja, begrijp je? Het zit me dwars. [50]
Het bovenstaande gesprek gaat onder andere over het wapen dat [medeverdachte 3] tijdens de overval bij zich heeft gehad en dat hij in het water heeft gegooid. [verdachte] weet dat zijn DNA op dat wapen zit en is bang dat het gevonden wordt en vervolgens naar hem leidt. Hij heeft het erover dat hij het door [medeverdachte 3] in het water gegooide wapen zelf op wil duiken. Ook blijkt uit het bovenstaande gesprek dat [verdachte] zijn best heeft gedaan om het wapen van [medeverdachte 3] werkend te maken. Uit
‘Die ganu’s (=pistolen) zijn bij mij gestasht’leidt de rechtbank af dat het wapen van [medeverdachte 2] na afloop van de overval teruggegaan is naar [verdachte] . Ook is te horen dat [verdachte] zegt:
‘waarom the fuck zijn we op die roli (Rolex) afgegaan bro?’en
‘Je moest op mij wachten broer, is jouw domme fout broer, je moest op mij wachten’. Hieruit volgt dat [verdachte] wist van de aanstaande overval op het horloge van [benadeelde partij 1] en dat hij mee hadden willen gaan. Dit wordt ondersteund door het feit dat [verdachte] rondom het tijdstip in de buurt van de plaats delict was.
Uit een OVC-gesprek van 17 september 2024 waarop [medeverdachte 3] te horen is blijkt verder dat [verdachte] juist vanwege de overval in de buurt van de plaats delict was. Het was blijkbaar de bedoeling dat hij [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] zou treffen:
“ [medeverdachte 3] :Die dag ik liep [verdachte] te zoeken, ik dacht hij is geparkeerd. lk ben langs de Sporthal gerend maar daar voor de deur is campoe (camera).” [51]
Uit de volgende passage uit een opgenomen gesprek op 15 oktober 2024 tussen [verdachte] en zijn moeder, die op dat moment op bezoek was in de Penitentiaire Inrichting, blijkt verder het volgende:
“ [verdachte] : Ja. Bij mij is er alleen maar euh….het wapen dat ik heb geleverddaarop is mijn DNA aangetroffen. Begrijp je?
(…)
[verdachte] : Ik heb het aan iemand anders geleverd. Hij zit ook vast. Maar ze hebben alles afgeluisterd. Alles is overduidelijk dat ik niet heb geschoten.Ik heb alleen maar geleverd, daarom zit ik hier. Begrijp je?” [52]
Uit bovenstaande passage blijkt eveneens dat [verdachte] de wapens wel degelijk geleverd heeft en dat hij ze niet enkel op een plaats had liggen waar anderen toegang toe hadden, zoals hij zelf heeft verklaard.
Aanvullende ondersteuning voor de wetenschap van [verdachte] voor het plan om [benadeelde partij 1] te beroven en voor het na afloop van de overval terug in ontvangst nemen van het wapen van [medeverdachte 2] ziet de rechtbank in een OVC-gesprek van 17 september 2024 tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] :
“ [verdachte] : Maar nifo... Gisteren, of ehh een paar dagen terug,ik laat d'r die pipa zien en zo...Ze zegt tegen me: lk dacht dat ie nep was. lk zeg tegen tegen d'r: Kijk er zit koegroes (=kogels) alles in, je weet toch?lk zeg tegen d'r: er is zelfs iemand mee geknald met deze wapen, waar heb je het over. Ze kijkt me aan en zegt tegen me: Nee, serieus? lk zeg tegen d'r: Ja.Iemand is vermoord met die wapen. Ze zegt tegen me: Lijp. Ze zegt tegen me: Met deze? lk zeg tegen d'r: Ja.Weet je welke dag, toen we die horloge gingen nakken?Ze zegt tegen me: Ja. lk zeg tegen d'r:Nou die dag, toch, werd iemand naar god gestuurd voor een horloge.Hahaha. ( [medeverdachte 2] en [verdachte] moeten lachen).” [53]
De betrokkenheid van [verdachte] blijkt verder ook nog uit het volgende OVC-gesprek van 3 september 2024, gevoerd naar aanleiding van een Snapchatbericht met een foto van een door de politie op de plaats delict gespoten graffititekst die door de politie heimelijk naar [medeverdachte 2] is gestuurd:
“ [verdachte] : Het is vaag, want ze konden ook naar mij sturen, ze weten dat ik er ook in
ben. Ze konden ook naar jou sturen, jij zit er ook in.
[medeverdachte 3] : Niemand heeft iets naar gestuurd?
[verdachte] : Jij was mee.
[medeverdachte 3] : Daarom, daarom zeg ik broer. lk heb vermoeden van die [medeverdachte 1] .
(…)
[verdachte] : Er is niks meer aan, ja? Komen d'r snaps van RIP', dit dat... Je weet toch?
Op zijn snap. Dus ze weten dat hij hem heeft geschoten.Wij zijn alle drie erbij
betrokken. Alle drie ... Jij was ermee, ja? Die pipa's zijn van mij, met mijn...
met mijn vingerafdrukken, begrijp je? Dus wij zijn alle drie bij betrokken.Maar het wordt alleen naar hem gestuurd, dat, ja? Alleen naar hem, terwijl hij hem heeft gekanteld. Begrijp je? Vind ik gewoon vaag.” [54]
Op grond van al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] medeplichtig is aan de door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gepleegde gekwalificeerde doodslag. Hij heeft de wapens niet alleen geleverd, maar wist ook met welk doel die gebruikt zouden gaan worden, namelijk ten behoeve van de beroving van [benadeelde partij 1] . Dat [verdachte] wist dat die wapens niet enkel dienden om te dreigen maar mogelijk ook om te worden afgevuurd, leidt de rechtbank af uit het feit dat [verdachte] moet hebben geweten dat het wapen van [medeverdachte 2] een werkend vuurwapen was, hij had dit wapen zelf immers geleverd, en uit het feit dat [verdachte] zich juist had ingespannen om ook het wapen van [medeverdachte 3] werkend te krijgen. Nu het een feit van algemene bekendheid is dat niet elk slachtoffer van een beroving zich willoos of snel gewonnen zal geven, komt de rechtbank ook ten aanzien van [verdachte] tot het oordeel dat hij met zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het latere gebruik van dat wapen/het schieten door [medeverdachte 2] bij die beroving, en daarmee op de gekwalificeerde doodslag.
Conclusie ten aanzien van de rol van [medeverdachte 1]
Zoals hiervoor weergegeven heeft [medeverdachte 1] deels wisselend verklaard over zijn rol. Zijn latere verklaringen zijn op een aantal punten tegenstrijdig met hetgeen hij aanvankelijk heeft verklaard. Het bericht ‘Ben der’ zou een typefout zijn geweest of zou op een ander tijdstip zijn verzonden omdat [medeverdachte 1] buiten de deur geen internetverbinding zou hebben op zijn telefoon, zo heeft hij in eerste instantie verklaard. Uiteindelijk heeft [medeverdachte 1] ter zitting in zijn eigen zaak op de vraag ‘Is u gevraagd hem erin te luizen?’ geantwoord: ‘In die richting een beetje’. [medeverdachte 1] heeft uiteindelijk ook bevestigd dat hij [medeverdachte 2] inderdaad het bericht ‘Ben der’ heeft gestuurd. [medeverdachte 2] zou betrokken worden bij de afspraak zodat hij kon bemiddelen in het conflict rondom het horloge van [benadeelde partij 1] .
Een aantal passages uit OVC-opnames waarop [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] zijn te horen, impliceert dat [medeverdachte 1] meer wist van wat er stond te gebeuren. Zo blijkt uit een opname van 17 september 2024 waarop [medeverdachte 2] is te horen het volgende (zie ZD.02.00659):
“(…) Weet je wie zou gaan branden? Ik en die Hollander (vermoedelijk [medeverdachte 1] ). Klaar! Waarom? Hij heeft hem gelokt en ik heb hem gepopt.”Uit de OVC-opnames kan verder worden afgeleid dat [medeverdachte 1] en zijn moeder door een aantal van zijn medeverdachten worden bedreigd (zie o.a. ZD.02.00414):
“ [verdachte] : Bro, van [medeverdachte 1] kan niet komen bro. NTV. Ja, zijn maatje staat onder schot. Onmogelijk dat het van hem komt.”Ook uit de OVC-opnames waarop [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zijn te horen en de door hun afgelegde verklaringen blijkt dat zij hun vraagtekens hebben bij de rol van [medeverdachte 1] . Een en ander roept ook bij de rechtbank vragen op, maar de rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet met voldoende zekerheid vaststellen dat [medeverdachte 1] voorafgaand aan de overval wist van het plan van de gewapende overval op het horloge van [benadeelde partij 1] , als gevolg waarvan [slachtoffer] door [medeverdachte 2] is doodgeschoten. Het dossier bevat voor die wetenschap wel aanknopingspunten, maar geen direct bewijs. Niet valt uit te sluiten dat [medeverdachte 1] goede intenties heeft gehad en de boel inderdaad heeft willen sussen tussen [benadeelde partij 1] en degenen die het op zijn horloge voorzien hadden. Al met al plaatst de rechtbank vraagtekens bij de rol van [medeverdachte 1] , maar heeft zij te veel twijfel om te komen tot een veroordeling voor strafrechtelijke betrokkenheid bij het feit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van het voorgaande en de in de voetnoten vervatte bewijsmiddelen bewezen dat:
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 23 juni 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven hebben beroofd, door met een vuurwapen een kogel in de borst van die [slachtoffer] te schieten, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met (bedreiging met) geweld en afpersing van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 23 juni 2024 te Amsterdam, opzettelijk middelen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door vuurwapens en bijbehorende munitie ter beschikking te stellen aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Is er sprake geweest van (putatief) noodweer(exces)?

Het eerder genoemde verweer dat sprake is geweest van noodweer behoeft geen bespreking meer, gelet op het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een overval door
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Het was immers de door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ingezette overval die te gelden heeft als een wederrechtelijke aanranding. Ook wanneer [slachtoffer] inderdaad een wapen gehad zou hebben, zoals door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en hun raadslieden is aangevoerd, komt [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] onder de gegeven omstandigheden geen beroep op noodweer toe. Het zou dan immers hun eigen wederrechtelijke aanranding zijn waar [slachtoffer] op gereageerd zou hebben.
Nu geen sprake is van enige noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces dan wel putatief noodweer evenmin slagen, nog daargelaten dat gelet op artikel 50 van het Wetboek van Strafrecht een derde, in casu [verdachte] , zich niet kan beroepen op een dergelijke persoonlijke strafuitsluitingsgrond.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aan hem een aanzienlijk lagere straf op te leggen. Het gedrag van verdachte na het incident (in het bijzonder zijn verbale grootspraak) wordt hem zwaar aangerekend. Deze uitlatingen zijn allesbehalve gepast, maar zouden niet in overwegende mate strafverzwarend moeten worden meegenomen.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de ernst van het feit laten meewegen.
De nabestaanden van [slachtoffer] hebben hun pijn en onmacht tijdens de zitting treffend naar voren gebracht. Hun zoon, broer en verloofde zal niet meer thuiskomen en zal zijn dromen niet meer kunnen waarmaken. Verdachte heeft, door vuurwapens te leveren aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] terwijl hij wist dat deze gebruikt zouden gaan worden voor een overval, een essentieel aandeel gehad in het uiteindelijke fatale gevolg. Verdachte is kennelijk voorafgaand aan de gepleegde overval niet teruggeschrokken van de mogelijkheid dat de wapens daadwerkelijk gebruikt zouden worden. Sterker nog, hij heeft geprobeerd een van de wapens om te laten bouwen tot een echt vuurwapen. Verdachte heeft enkel oog gehad voor geldelijk gewin. Dit rekent de rechtbank hem zeer zwaar aan. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn aandeel in de overval, maar heeft daarover aantoonbaar leugenachtig verklaard. Na de overval heeft hij zich enkel druk gemaakt over zijn mogelijk achtergebleven DNA en vingerafdrukken en voor het overige gepocht met het vuurwapen waarmee iemand was ‘geknald’. De grievende manier waarop verdachte zich achteraf over het slachtoffer heeft uitgelaten rekent de rechtbank hem wel degelijk in strafverzwarende zin aan.
De rechtbank neemt een gevangenisstraf van twaalf jaren als uitgangspunt voor de gepleegde overval. Nu verdachte aan te merken is als medeplichtige gaat de rechtbank uit van een vermindering van een derde, hetgeen een gevangenisstraf van acht jaren zou betekenen. In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet zelf aanwezig is geweest op de plaats delict. De rechtbank slaat ook acht op de nog jonge leeftijd van verdachte. Alles afwegende komt de rechtbank uit op een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Vorderingen van de nabestaanden
Door de nabestaanden van [slachtoffer] zijn de volgende verzoeken tot schadevergoeding ingediend:
- [naam zus 2] , de vader van [slachtoffer] , vordert € 17.500,00 aan vergoeding van immateriële schade (affectieschade);
- [moeder slachtoffer] , de moeder van [slachtoffer] , vordert € 17.500,00 aan vergoeding van immateriële schade (affectieschade);
- [naam zus 1] , de zus van [slachtoffer] , vordert € 1.084,34 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit reiskosten in het kader van de lijkbezorging en reiskosten in verband met het uitoefenen van het spreekrecht op de zitting;
- [naam broer] , de broer van [slachtoffer] , vordert € 5.525,67 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit (reis)kosten in het kader van de lijkbezorging;
- [naam zus 2] , de zus van [slachtoffer] , vordert € 506,63 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit reiskosten in het kader van de lijkbezorging.
Door alle nabestaanden is verzocht om de gevorderde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade. Daarnaast is verzocht om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en om hem hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het gevorderde bedrag. Een hoofdelijke veroordeling wil zeggen dat verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk verantwoordelijk en ieder afzonderlijk aanspreekbaar zijn voor het voldoen van de schade.
Ingenomen standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de nabestaanden geheel toewijsbaar zijn. De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen. De rechtbank begrijpt dat dit standpunt is gelegen in de door de raadsvrouw bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de vorderingen afgewezen dienen te worden, nu de gestelde schade onvoldoende rechtstreeks voortvloeit uit enig aan [verdachte] toe te rekenen strafbaar feit. Het causaal verband tussen de vermeende gedraging van [verdachte] en het overlijden van [slachtoffer] is te ver verwijderd om te kunnen gelden als rechtstreeks toegebrachte schade in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering. Het enkele veronderstelde leveren van de wapens – zonder dat hij wist waarvoor die gebruikt zouden gaan worden – is ontoereikend om aansprakelijkheid voor het uiteindelijke fatale gevolg te dragen, aldus de raadsvrouw.
Tot slot heeft de raadsvrouw bepleit dat de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De vorderingen vergen een omvangrijke bewijswaardering ten aanzien van bijvoorbeeld de rol van de slachtoffers. Deze bewijswaardering is nodig voor het vaststellen van de causaliteit tussen de vermeende gedragingen en/of handelingen van [verdachte] en de uiteindelijke schade. In het verlengde daarvan heeft de raadsvrouw bepleit dat de toe te wijzen bedragen gematigd moeten worden, nu het aanspreken van [verdachte] voor de volledige schade onredelijk is gelet op zijn vermeende indirecte en beperkte rol. Weer in het verlengde daarvan heeft de raadsvrouw bepleit dat [verdachte] niet hoofdelijk aansprakelijk gesteld kan worden voor de volledige gevorderde bedragen, nu zijn rol bij een bewezenverklaring niet gelijkwaardig is aan die van zijn medeverdachten.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de bovengenoemde benadeelde partijen door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële of immateriële schade is toegebracht. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar betoog. Ook de gedragingen van een medeplichtige kunnen immers de grondslag vormen voor diens hoofdelijke aansprakelijkheid tot vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade. [55] Ook ziet de rechtbank niet in welke eventuele gedraging van de slachtoffers zouden kunnen leiden tot een andere waardering van het schadebedrag. Voor zover de raadsvrouw hiermee doelt op een mate van eigen schuld, ziet de rechtbank deze niet. De vordering vormt daarmee geen onevenredige belasting van het strafgeding. De gevorderde bedragen zijn conform de bedragen die worden genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal de vorderingen allen in hun geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Ter zake de immateriële schade gaat de rechtbank daarbij uit van de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Ter zake de materiele schade zal de rechtbank, voor zover deze op meerdere momenten is ontstaan, uitgaan van de datum waarop de grootste schadepost is ontstaan. De rechtbank zal verder bepalen dat verdachte en de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor vergoeding van de schade. Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
Zowel [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] vorderen ieder € 10.000,00 aan vergoeding van immateriële schade (shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade (de pleegdatum). Daarnaast is ook door [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] verzocht om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en om hem hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het gevorderde bedrag.
Ingenomen standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] elk toegewezen kunnen worden tot een bedrag van € 3.000,00. De raadsvrouw lijkt ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] dezelfde standpunten in te hebben willen nemen als de standpunten die zij ten aanzien van de vorderingen van de nabestaanden naar voren heeft gebracht. Specifiek ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft de raadsvrouw aangevoerd dat zij, in het feit dat zij uit de verklaringen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] onder andere opmaakt dat de ontmoeting niet slechts ‘onschuldig’ was, een ondermijning van de grondslag van hun vorderingen ziet. De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2] daarnaast aangevoerd dat zij voorafgaand aan het incident al bekend was met PTSS-klachten.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen, zo blijkt in het geval van [benadeelde partij 1] uit het bij de vordering gevoegde intakeverslag en in het geval van [benadeelde partij 2] uit het bij de vordering gevoegde medisch dossier. Bij beiden is sprake van PTSS-klachten. Bij [benadeelde partij 2] bestonden deze klachten blijkens het medisch dossier al, maar is het herstel gestagneerd als gevolg van het bewezenverklaarde.
De hoogte van de vordering is op de zitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding voor zowel [benadeelde partij 1] als [benadeelde partij 2] naar billijkheid op € 4.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De rechtbank zal verder bepalen dat verdachte en de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor vergoeding van de schade. Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Voor het overige dat de raadsvrouw heeft bedoeld aan te voeren (en wat zij ook ten aanzien van de vorderingen van de nabestaanden heeft aangevoerd) verwijst de rechtbank naar haar hiervoor gegeven oordeel over de vorderingen van de nabestaanden.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 48, 49, 63, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen doodslag, gevolgd, vergezeld en voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslissingen ten aanzien van de verzoeken tot schadevergoeding
[naam zus 2] (vader van [slachtoffer] )
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam zus 2] toe tot een bedrag van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 23 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam zus 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam zus 2] aan de Staat € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 23 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 122 (honderdtweeëntwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[moeder slachtoffer] (moeder van [slachtoffer] )
Wijst de vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer] toe tot een bedrag van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 23 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [moeder slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [moeder slachtoffer] aan de Staat € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 23 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 122 (honderdtweeëntwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[naam zus 1] (zus van [slachtoffer] )
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam zus 1] toe tot een bedrag van € 1.084,34 (duizend vierentachtig euro en vierendertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 17 augustus 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam zus 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam zus 1] aan de Staat € 1.084,34 (duizend vierentachtig euro en vierendertig eurocent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 17 augustus 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[naam broer] (broer van [slachtoffer] )
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam broer] toe tot een bedrag van € 5.525,67 (vijfduizend vijfhonderdvijfentwintig euro en zevenenzestig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 10 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam broer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam broer] aan de Staat € 5.525,67 (vijfduizend vijfhonderdvijfentwintig euro en zevenenzestig eurocent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op
10 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
62 ( tweeënzestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[naam zus 2] (zus van [slachtoffer] )
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam zus 2] toe tot een bedrag van € 506,63 (vijfhonderd zes euro en drieënzestig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 26 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam zus 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam zus 2] aan de Staat € 506,63 (vijfhonderd zes euro en drieënzestig eurocent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 26 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
10 ( tien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 4.000,00 (vierduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op
23 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat
€ 4.000,00 (vierduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 23 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 4.000,00 (vierduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 23 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 4.000,00 (vierduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 23 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Wiewel, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 oktober 2025.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024146870-3, doorgenummerde pagina ZD.02.00001, onder ‘Dienstverrichting:’, ‘Melding:’ en ‘Ter plaatse:’.
3.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024146870-5, doorgenummerde pagina ZD.02.00004, onderaan.
4.Proces-verbaal van bevindingen met documentcode 19623347, doorgenummerde pagina ZD.02.00026 en proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024146870-25, doorgenummerde pagina ZD.02.00039.
5.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI aangaande het forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden van 3 juli 2024 met sectienummer 2024-097, pagina ZD.04.00036 onder 7 (conclusie).
6.Proces-verbaal van bevindingen met documentcode 19609024, doorgenummerde pagina ZD.02.00024, onder ‘Getuigen’.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 2] van 26 juni 2025 in de zaak tegen de verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] , doorgenummerde pagina’s 4 onderaan en 5 bovenaan en onder ‘
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 2] van 26 juni 2025 in de zaak tegen de verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] , doorgenummerde pagina 5 onder ‘
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 3] van 26 juni 2025 in de zaak tegen de verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] , doorgenummerde pagina 5, bovenaan.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 3] van 26 juni 2025 in de zaak tegen de verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] , doorgenummerde pagina’s 6 onderaan, 7 bovenaan en 8 onderaan.
11.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 september 2025.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] met documentcode 20314683, doorgenummerde pagina PD.03.00150 onderaan.
13.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 september 2025.
14.Proces-verbaal van bevindingen met documentcode 19750156, doorgenummerde pagina ZD.07.00008 onder ‘Resumé’.
15.OVC staat voor ‘opname vertrouwelijke communicatie’.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 1] bij de rechter-commissaris op
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 1] van 27 juni 2024 met documentcode 19666012, doorgenummerde pagina’s ZD.05.00078 onderaan en ZD.05.00080 halverwege.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 1] bij de rechter-commissaris op
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 1] bij de rechter-commissaris op
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 1] bij de rechter-commissaris op
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 1] bij de rechter-commissaris op
22.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 2] bij de rechter-commissaris op 27 februari 2025, doorgenummerde pagina 4 onder ‘
23.Proces-verbaal van verhoor aangever met documentcode 19652618, doorgenummerde pagina ZD.01.00045 onderaan.
24.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 2] bij de rechter-commissaris op 27 februari 2025, doorgenummerde pagina 4 onder ‘
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 2] bij de rechter-commissaris op 27 februari 2025, doorgenummerde pagina 9 onder ‘
26.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 2] bij de rechter-commissaris op 27 februari 2025, doorgenummerde pagina 4 en 5 onder ‘
27.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 2] bij de rechter-commissaris op 27 februari 2025, doorgenummerde pagina 11 onder ‘
28.Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] op 23 juni 2024 met nummer 2024146870, doorgenummerde pagina’s PD.01.00016 onder ‘
29.Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] op 23 juni 2024 met nummer 2024146870, doorgenummerde pagina PD.01.00019 onder ‘
30.Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] op 23 juni 2024 met nummer 2024146870, doorgenummerde pagina PD.01.00019 onder ‘
31.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2024146870, doorgenummerde pagina PD.01.00020 onder ‘
32.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024146870-3, doorgenummerde pagina ZD.02.00002 onder ‘Antwoorden:’.
33.De toevoeging tussen haakjes in de uitgewerkte OVC-gesprekken is telkens toegevoegd door de politie.
34.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 4 september 2024 op doorgenummerde pagina ZD.02.00361, onderaan (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
35.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 4 september 2024 op doorgenummerde pagina ZD.02.00425, onderaan (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
36.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 3 september 2024 op doorgenummerde pagina ZD.02.00618, bovenaan (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
37.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 17 september 2024 op doorgenummerde pagina ZD.02.00457, bovenaan (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
38.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 3 september 2024 op doorgenummerde pagina ZD.02.00616, halverwege (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
39.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 3 september 2024 op doorgenummerde pagina ZD.02.00619, bovenaan (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
40.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 13 september 2024 op doorgenummerde pagina’s ZD.02.00640, onderaan (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
41.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 3 september 2024 op doorgenummerde pagina’s ZD.02.00617, halverwege (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
42.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 17 september 2024 op doorgenummerde pagina ZD.02.00452, halverwege (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
43.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 17 september 2024 op doorgenummerde pagina ZD.02.00656, eerste helft (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
44.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 17 september 2024 op doorgenummerde pagina ZD.02.00453, onderaan (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
45.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 3 september 2024 op doorgenummerde pagina’s ZD.02.00414, tweede helft (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
46.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 17 september 2024 op doorgenummerde pagina ZD.02.00457, bovenaan (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
47.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 13 september 2024 op doorgenummerde pagina’s ZD.02.00350, tweede helft (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
48.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 13 september 2024 op doorgenummerde pagina’s ZD.02.00640, onderaan (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
49.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 3 september 2024 op doorgenummerde pagina’s ZD.02.00617, halverwege (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
50.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 3 september 2024 op doorgenummerde pagina’s ZD.02.00616 t/m ZD.02.00619 (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
51.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 17 september 2024 op doorgenummerde pagina ZD.02.00454, bovenaan (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
52.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024146870, doorgenummerde pagina ZD.02.00357, halverwege.
53.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 17 september 2024 op doorgenummerde pagina’s ZD.02.00451, bovenaan (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
54.Een geschrift, te weten een OVC-gesprek van 3 september 2024 op doorgenummerde pagina’s ZD.02.00414, tweede helft (vetgedrukte delen in het citaat door de rechtbank aangebracht).
55.Zie Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rechtsoverweging 2.6 – waarin wordt verwezen naar Hoge Raad 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5554 en Hoge Raad 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2016.