ECLI:NL:RBAMS:2025:7740

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
25/2611
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woonkosten op grond van huurderstatus

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 22 oktober 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor woonkosten beoordeeld. Eiseres, die in een echtscheidingsprocedure verkeert, had een aanvraag ingediend voor een woonkostentoeslag op basis van de Participatiewet. De aanvraag werd afgewezen omdat verweerder stelde dat eiseres geen huurder was van de woning, aangezien het huurcontract op naam van haar echtgenoot en meerderjarige zoon stond. Eiseres betwistte deze afwijzing en voerde aan dat zij op grond van artikel 7:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek van rechtswege medehuurder was geworden door haar huwelijk.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag onterecht was, omdat eiseres door het huwelijk automatisch medehuurder was geworden, ongeacht of haar naam op het huurcontract stond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, waarbij alle relevante omstandigheden in acht genomen moesten worden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 1.814,- bedroegen. De rechtbank stelde een termijn van zes weken voor de nieuwe beslissing op bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/2611

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Albers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van Splunder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor een woonkostentoeslag op grond van de Participatiewet (Pw). Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen op de grond dat eiseres geen huurder is van de woning in de [adres] in Amstelveen (hierna: de woning). Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en beslist dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een woonkostentoeslag. Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 26 november 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 maart 2025 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mrs. G.M. Haring en D. Zielstra als waarnemers van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Op 11 september 2024 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor woonkosten. Eiseres heeft toegelicht dat zij en haar echtgenoot in een echtscheidingsprocedure zijn verwikkeld. Haar echtgenoot heeft de woning verlaten en is gestopt met het betalen van de huur. Eiseres en haar zoon hebben onvoldoende inkomen om de huur te voldoen. Verweerder heeft aan eiseres een uitkering voor algemene bijstand toegekend maar deze is niet toereikend om de huur en servicekosten ter hoogte van € 3.000,- per maand te betalen.
4. Verweerder heeft de aanvraag voor de woonkostentoeslag in behandeling genomen en zijn bevindingen vastgelegd in het rapport van 19 november 2024. Hieruit volgt onder andere dat het huurcontract voor de woning in de [adres] niet op naam staat van eiseres. Zij komt volgens verweerder hierdoor, op grond van artikel 11 van de beleidsregels bijzondere bijstand van de gemeente Amstelveen en op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw, niet in aanmerking voor een woonkostentoeslag. Het huurcontract staat op naam van de echtgenoot en de meerderjarige zoon van eiseres. Verweerder heeft daarom geadviseerd om de zoon van eiseres een aanvraag woonkostentoeslag in te laten dienen.
5. De zoon van eiseres heeft geen aanvraag ingediend en eiseres is bij haar aanvraag voor een woonkostentoeslag gebleven. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat het huurcontract niet op haar naam staat. Eiseres is daarom niet hoofdverantwoordelijk voor het betalen van de huur. Verweerder heeft geen reden gezien om de aanvraag op grond van de hardheidsclausule toe te kennen.
6. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen huurder van de woning is geworden na het vertrek van haar echtgenoot. Zij was medehuurder zolang haar echtgenoot in de woning woonde, maar dat is gestopt nadat hij is vertrokken. Verweerder stelt dat de woning mede op naam staat van de meerderjarige zoon van eiseres. Volgens verweerder is hij nog steeds huurder en heeft hij dezelfde rechten en plichten als de oorspronkelijke huurder. Hij is dus verantwoordelijk voor het betalen van de huur van de woning en niet eiseres. Volgens verweerder kan eiseres wel medehuurder worden. Zij moet dan een verzoek indienen bij de verhuurder op grond van artikel 7:267 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verweerder stelt daarnaast dat in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (afdeling privaatrecht) van 24 oktober 2024 weliswaar is bepaald dat eiseres bij uitsluiting is gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning, maar dat dit niet betekent dat zij als medehuurder aansprakelijk is voor de huurbetalingen.
Het standpunt van eiseres
7. Eiseres stelt dat zij weldegelijk huurder is van de woning. Zij is namelijk op grond van artikel 7:266, eerste lid, van het BW van rechtswege medehuurder geworden door het huwelijk met haar echtgenoot. Zij was al medehuurder voordat haar echtgenoot de woning verliet en dat is niet veranderd. De situatie van de zoon van eiseres mag volgens haar niet worden meegenomen in de beoordeling.
Het oordeel van de rechtbank
8. Op grond van artikel 7:266, eerste lid, van het BW is eiseres door het huwelijk van rechtswege (mede)huurder van de woning geworden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de stelling van verweerder dat dat zou zijn veranderd door het vertrek van de echtgenoot uit de woning. Ook is niet van belang dat eiseres niet op het huurcontact staat vermeld omdat het (mede)huurderschap volgt uit de wet. Dat betekent dat verweerder de aanvraag niet heeft kunnen afwijzen op de grond dat eiseres geen huurder is. Het bestreden besluit is niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust niet op een juiste grondslag. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
9. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien. De vraag of eiseres als huurder recht heeft op een woonkostentoeslag is ter beoordeling aan verweerder. Verweerder moet bij het beoordelen daarvan alle omstandigheden in aanmerking nemen. Bij die beoordeling kan worden betrokken wie de huur van de woning betaalt, de situatie van de zoon van eiseres en zijn eventuele inkomen. Verweerder moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gerond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen.
11. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in totaal € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814, -.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Haeften, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.E. Berghout, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.