In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 22 oktober 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor woonkosten beoordeeld. Eiseres, die in een echtscheidingsprocedure verkeert, had een aanvraag ingediend voor een woonkostentoeslag op basis van de Participatiewet. De aanvraag werd afgewezen omdat verweerder stelde dat eiseres geen huurder was van de woning, aangezien het huurcontract op naam van haar echtgenoot en meerderjarige zoon stond. Eiseres betwistte deze afwijzing en voerde aan dat zij op grond van artikel 7:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek van rechtswege medehuurder was geworden door haar huwelijk.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag onterecht was, omdat eiseres door het huwelijk automatisch medehuurder was geworden, ongeacht of haar naam op het huurcontract stond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, waarbij alle relevante omstandigheden in acht genomen moesten worden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 1.814,- bedroegen. De rechtbank stelde een termijn van zes weken voor de nieuwe beslissing op bezwaar.