ECLI:NL:RBAMS:2025:7753

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
13/068366-25 (zaak A) en 13/142329-25 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van meerdere diefstallen met gevangenisstraf zonder ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2025 uitspraak gedaan in twee samenhangende strafzaken tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen. De officier van justitie had de oplegging van de ISD-maatregel gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet opportuun was, gezien de recente veroordelingen van de verdachte. De rechtbank legde in plaats daarvan een gevangenisstraf van vijf maanden op, met aftrek van voorarrest. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting, maar de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging in overweging genomen. De tenlastelegging omvatte diefstal van parfums en wasmiddelen, waarbij de rechtbank op basis van bewijsmiddelen, zoals camerabeelden en aangiften, tot de conclusie kwam dat de verdachte schuldig was aan de diefstallen. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn eerdere ISD-trajecten en de impact van zijn gedrag op de maatschappij. Uiteindelijk werd besloten dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de meest passende sanctie was, gezien de ernst van de feiten en de recidive.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/068366-25
(zaak A)en 13/142329-25
(zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 3 september 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
nu gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk als zaak A en zaak B aangeduid.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 augustus 2025. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaken niet aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Zetsma, en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. E. Stam, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A:
diefstal van een of meerdere parfum(s), toebehorende aan [bedrijf 1] , in of omstreeks de periode van 1 maart 2025 tot en met 3 maart 2025;
Zaak B:
feit 1:diefstal van diverse soorten wasmiddel, toebehorende aan [bedrijf 2] , op 9 mei 2025; en
feit 2:diefstal van Levish premixblikjes, toebehorende aan [bedrijf 2] , op 10 mei 2025.
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de bewijsmiddelen in het dossier.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van parfums van [bedrijf 1] in de periode van 1 maart 2025 tot en met 3 maart 2025 op grond van de aangifte betreffende de diefstallen op 1, 2 en 3 maart 2025, de beschrijvingen van de camerabeelden van [bedrijf 1] van 1 en 2 maart 2025, en de verklaring van verdachte. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op maandag (de rechtbank begrijpt: 3 maart 2025) parfum heeft gestolen en dat hij de persoon is op de
stillsvan de camerabeelden van [bedrijf 1] op pagina 26 respectievelijk 40 van het dossier (de rechtbank begrijpt: van 1 respectievelijk 2 maart 2025).
3.3.2.
Ten aanzien van het in zaak B, feit 1, ten laste gelegde
De rechtbank acht de diefstal van de wasmiddelen van [bedrijf 2] bewezen. De rechtbank komt tot dit oordeel gelet op de aangifte van [persoon 1] namens [bedrijf 2] , de beschrijving van de camerabeelden van 9 mei 2025 van [bedrijf 2] en de herkenning van verdachte door een verbalisant.
3.3.3.
Ten aanzien van het in zaak B, feit 2, ten laste gelegde
De rechtbank acht de diefstal van de Levish premixblikjes van [bedrijf 2] bewezen. De rechtbank komt tot dit oordeel gelet op de aangifte van [persoon 1] namens [bedrijf 2] , de beschrijving van de camerabeelden van 10 mei 2025 van [bedrijf 2] , de herkenning van verdachte door een verbalisant en het aantreffen van de blikjes bij verdachte ten tijde van de aanhouding door aangever.
Ten aanzien van de herkenning door de verbalisant merkt de rechtbank het volgende op. De rechtbank stelt vast dat de camerabeelden van voldoende kwaliteit zijn om een herkenning op te kunnen baseren. Verdachte is door één verbalisant herkend, waarbij de verbalisant helder en duidelijk heeft uitgelegd hoe hij tot de herkenning is gekomen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvan dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 maart 2025 tot en met 3 maart 2025 te Amsterdam, meerdere parfums (met een totale waarde van circa € 241,91), die aan winkelbedrijf [bedrijf 1] (filiaal: [adres 2] ) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B, feit 1:
hij op 9 mei 2025 te Amsterdam diverse soorten wasmiddel die aan [bedrijf 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B, feit 2:
hij op 10 mei 2025 te Amsterdam Levish premixblikjes die aan [bedrijf 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren, zonder aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan de zogeheten ‘harde’ en ‘zachte’ criteria voor de ISD-maatregel. De officier van justitie is zich ervan bewust dat de verdachte meerdere ISD-trajecten heeft doorlopen, maar benadrukt dat de primaire doelstelling van de ISD-maatregel de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van recidive is. Nu de verdachte in korte tijd weer meerdere keren de fout is ingegaan, is de ISD-maatregel de enige passende maatregel om het overlastgevende gedrag te doen stoppen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om aan verdachte geen ISD-maatregel op te leggen. Verdachte heeft al drie keer eerder de ISD-maatregel doorlopen en dat heeft niet geleid tot het gewenste resultaat. In een ISD-kader zal verdachte geen adequate hulp kunnen worden geboden. De ISD-maatregel komt dan neer op twee jaar ‘kale’ detentie. Gelet op het voorgaande heeft de raadsman verzocht om, in overeenstemming met de LOVS-oriëntatiepunten, een gevangenisstraf op te leggen die niet hoger is dan de duur van het voorarrest.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen. Een winkeldiefstal is een hinderlijk strafbaar feit dat schade en overlast veroorzaakt voor gedupeerde bedrijven. Verdachte heeft met deze diefstallen geen respect getoond voor de eigendommen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft het rapport van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 17 juli 2025, opgemaakt door mevrouw [persoon 2] , gelezen. Dit rapport houdt – kort samengevat – onder meer bij wijze van conclusie het volgende in:
Volgens de beschikbare informatie is er sprake van instabiele primaire levensomstandigheden, middelenproblematiek en persoonlijkheidsproblematiek (waaronder beperkte verstandelijke vermogens). Uitgebreide diagnostiek bleek door toedoen van verdachte de laatste jaren niet realiseerbaar.
Er is sprake van een patroon in vermogensdelicten. Verdachte heeft driemaal eerder de onvoorwaardelijke ISD-maatregel doorlopen. Geen van de ISD-maatregelen werd positief afgerond door verschillende onttrekkingen aan de voorwaarden en terugplaatsingen in de penitentiaire inrichting. Verdachte voldoet voor de vierde keer aan de harde en zachte ISD-criteria. Verdachte gedijt goed in een voorspelbare structuur in de penitentiaire inrichting (PI). Als verdachte meer vrijheden ervaart buiten de muren van de PI, vervalt hij in antisociaal en strafbaar gedrag. De ISD-maatregelen en reguliere reclasseringstoezichten hebben uiteindelijk allemaal niet geleid tot positieve gedragsverandering, stabilisatie in de leefomstandigheden, voorkoming van recidive en het ter hand nemen van de problematiek van verdachte. Verdachte lijkt een zorgmijdende houding aan te nemen en er is sprake van een lage responsiviteit. Tot dusverre lijkt verdachte onvoldoende geprofiteerd te hebben van de opgelegde ISD-maatregelen en lijkt het recidiverisico vooralsnog onverminderd hoog. Er valt te betwijfelen of het opnieuw opleggen van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel tot gedragsverandering zal leiden. De reclassering adviseert – bij gebreke van alternatieven – oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, ook al zal dit waarschijnlijk alleen dienen ter bescherming van de maatschappij en verdachte een stabiele en veilige omgeving bieden ten tijde van de intramurale fase.
Op de terechtzitting van 20 augustus 2025 heeft de rechtbank mevrouw [persoon 3] , werkzaam als reclasseringswerker bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gehoord. Zij heeft de inhoud van het reclasseringsadvies bevestigd.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het strafblad van 16 juli 2025 van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte zich eerder veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal en dat aan hem driemaal eerder de ISD-maatregel is opgelegd. De laatste maatregel is geëindigd in november 2024. Daarna is verdachte tweemaal veroordeeld, waarvan eenmaal onherroepelijk. Verder volgt uit het strafblad dat de feiten 2 en 3 zijn gepleegd in de periode dat de voorlopige hechtenis van verdachte voor feit 1 was geschorst.
ISD-maatregel?
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt.
Verdachte veroorzaakt met zijn gedrag veel overlast en kan, gelet op zijn strafblad, inmiddels een beroepsdief worden genoemd. Verdachte heeft eerder driemaal een tweejarige ISD-maatregel opgelegd gekregen. Het is – zoals de reclassering ook heeft aangegeven – tot op heden, zowel gedurende reguliere reclasseringstoezichten als ISD-trajecten, niet gelukt om verdachte te stabiliseren in zijn leefomstandigheden, het risico op recidive te verkleinen en tot gedragsverandering te komen. Een vierde ISD-maatregel zal daardoor – als verdachte wederom niet meewerkt – feitelijk neerkomen op een (kale) vrijheidsbeneming voor twee jaar. Dat hoeft op zich geen belemmering te zijn om de ISD-maatregel nogmaals op te leggen, aangezien ook daarmee de maatschappij gedurende die vrijheidsbeneming wordt behoed voor het overlastgevende gedrag van verdachte en dus wordt beveiligd. Wel dient echter te worden beoordeeld of oplegging van de ISD-maatregel, tegen de achtergrond van de bewezen verklaarde feiten en de overige omstandigheden van de zaak, proportioneel is. De rechtbank is op basis van het voorgaande, in combinatie met de aard van de bewezen verklaarde feiten én omdat verdachte sinds de laatste ISD-maatregel slechts tweemaal is veroordeeld, van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel nu niet opportuun en disproportioneel is. De rechtbank zal daarom, anders dan door de officier van justitie is geëist, niet overgaan tot oplegging van de ISD-maatregel.
De op te leggen straf
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting voor (winkel)diefstal. Hieruit volgt dat veelvuldige recidive van eenvoudige vermogensdelicten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand rechtvaardigt. Aangezien in onderhavige zaken sprake is van vijf gepleegde vermogensdelicten en veelvuldige recidive, is de rechtbank van oordeel dat voor deze feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank zal de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A:
diefstal, meermalen gepleegd;
ten aanzien van zaak B, feit 1 en feit 2:
telkens: diefstal;
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte],daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en C.J.M. in ’t Veld-Vernooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 september 2025.
[...]
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

[...]