ECLI:NL:RBAMS:2025:7762

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
C/13/757727 / HA ZA 24-1119
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over royaltyvergoeding voor digitale exploitatie van muziekopnamen door platenmaatschappij Universal

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een muzikant, aangeduid als [eiser], en de platenmaatschappij Universal International Music B.V. De zaak betreft de vergoeding die Universal aan [eiser] moet betalen voor de digitale exploitatie van zijn muziekopnamen, waaronder streaming en downloads. [eiser] stelt dat Universal te lage royalty's hanteert en vordert dat de rechtbank de contracten aanpast zodat hij ten minste 50% van de inkomsten uit digitale exploitatie ontvangt. Universal betwist deze vorderingen en stelt dat zij de contracten correct heeft toegepast. De rechtbank oordeelt dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen die betrekking hebben op contracten van de vennootschap onder firma [naam band], omdat hij niet bevoegd is om deze vorderingen zelfstandig in te stellen. Voor de latere contracten van [eiser] oordeelt de rechtbank dat hij zijn rechten voor streaming heeft overgedragen aan Universal en dat de toegepaste royaltytarieven niet onredelijk zijn. De rechtbank wijst alle vorderingen van [eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten van Universal.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/757727 / HA ZA 24-1119
Vonnis van 22 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij,
advocaat: mr. B.H.M. Schipper,
tegen
UNIVERSAL INTERNATIONAL MUSIC B.V.,
gevestigd in Hilversum,
gedaagde partij,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen worden hierna [eiser] en Universal genoemd.

1.Samenvatting

1.1.
[eiser] is een muzikant, Universal een platenmaatschappij. De vorderingen waarop in deze zaak wordt beslist zijn grotendeels gelijk aan die in twee andere zaken waarin op dezelfde dag vonnis wordt gewezen. [1] De drie zaken hebben gemeen dat de artiesten stellen dat Universal te lage tarieven hanteert als vergoeding voor digitale exploitatie van muziekopnamen; streams en downloads. Universal baseert die tarieven op oude contracten, toen streaming nog niet bestond of nog in de kinderschoenen stond. De artiesten vorderen onder andere dat Universal de royalty's anders berekent en ten minste 50% van de inkomsten uit digitale exploitatie aan de artiesten betaalt. De in het verleden gemaakte afspraken moeten volgens hen buiten werking worden gesteld of gewijzigd. Ook vorderen de artiesten vergoeding van de schade die zij hebben geleden doordat Universal in het verleden te lage royalty’s heeft berekend. Universal is het met de vorderingen van de artiesten niet eens en stelt zich onder andere op het standpunt dat zij de overeengekomen tarieven juist heeft toegepast en dat de tarieven die zij hanteert voor digitale exploitatie gangbaar en marktconform zijn.
1.2.
De rechtbank doet geen principe-uitspraak over hoe platenmaatschappijen in het algemeen (moeten) omgaan met de vergoeding voor artiesten van inkomsten uit streaming, maar beperkt zich tot een oordeel over de individuele zaken en de contracten die daarin voorkomen. Omdat de afspraken die de artiesten met Universal hebben gemaakt onderling verschillen en zij deels andere vorderingen hebben ingesteld, doet de rechtbank vandaag afzonderlijk uitspraak in alle drie de zaken.
1.3.
In de zaak van [eiser] worden al zijn vorderingen afgewezen. [eiser] is niet-ontvankelijk in zijn vorderingen voor zover die zien op de contracten met [naam band] . Die contracten zijn in 1986 en 1988 gesloten tussen de platenmaatschappij en een vennootschap onder firma (vof) met vier vennoten, waar [eiser] er één van was. Zonder die andere partijen kan [eiser] geen vordering instellen. Over de latere contracten van [eiser] zelf wordt beslist dat [eiser] de rechten voor streaming van zijn muziekopnamen heeft overgedragen en dat niet is komen vast te staan dat Universal de contracten verkeerd heeft toegepast en te lage royalty’s heeft betaald. Ook zijn de toegepaste tarieven voor [eiser] niet onredelijk bezwarend of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Hetzelfde geldt voor de (hogere) vergoeding die Universal sinds 2022 uitkeert. De rechtbank wijst de vorderingen die zien op het aanpassen van de overeenkomsten dan ook af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [eiser] van 9 september 2024 met producties,
- de conclusie van antwoord van Universal met producties,
- het tussenvonnis van 5 maart 2025 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte eiswijziging van [eiser] met producties,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 juli 2025 en de daarin genoemde stukken.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is muzikant. Hij was een van de vier vennoten in de (inmiddels ontbonden) vennootschap onder firma [naam] , hierna: ‘ [naam band] ’. [eiser] heeft ook als soloartiest muziek uitgebracht en opgetreden.
3.2.
Universal is een platenmaatschappij die wereldwijd actief is.
3.3.
In 1986 en 1988 sloot [naam band] een aantal contracten met Polydor B.V. voor de exploitatie van muziekopnamen, hierna de Polydor-contracten genoemd.
Op 1 augustus 1997 en 30 september 1997 sloot [eiser] als soloartiest twee contracten met Mercury Records B.V., hierna de Mercury-contracten genoemd.
Op 17 november 1999 sloot [eiser] als soloartiest een contract met Dino Music B.V.
De vennootschappen waarmee [eiser] deze contracten heeft gesloten zijn op enig moment overgenomen door Universal, waardoor de contracten op haar zijn overgegaan.
3.4.
In de Mercury-contracten en het contract met Dino Music zijn onder andere bepalingen opgenomen over de vergoeding die [eiser] krijgt voor de verkoop van de muziekopnamen die onder die contracten vallen (royalty’s). Het gaat daarbij steeds om een percentage over de inkomsten van de verkoop van de muziekopnamen. Ook staat in de contracten welke percentages aan kosten van de inkomsten worden afgetrokken, voordat daarover de royalty’s worden berekend. Voor zover relevant worden de betreffende bepalingen opgenomen bij de beoordeling.
3.5.
Universal heeft [eiser] in een brief van 5 mei 2022 geschreven dat zij per 1 juni 2022 een hoger royaltypercentage gaat berekenen voor streaming, namelijk 20% over de netto gefactureerde waarde. In de bijlage bij de brief wordt verwezen naar muziekopnamen die onder de Mercury-contracten en het contract met Dino Music vallen.

4.De vordering

4.1.
[eiser] vordert na wijziging van de eis en met de op zitting gegeven toelichting samengevat dat de rechtbank: [2]
voor recht verklaart dat
1a. [eiser] zijn exploitatierechten met betrekking tot de digitale exploitatie van de muziekopnamen niet (geldig) heeft overgedragen aan Universal,
1b. Universal niet over die digitale rechten kan beschikken,
2. streaming kwalificeert als een vorm van licentieverlening aan derden primair zoals bedoeld in de contracten en subsidiair zoals in de muziekindustrie sinds het opkomen van streaming gebruikelijk is,
3a. de door Universal tot 1 juni 2022 gehanteerde royaltyvergoeding voor streaming onredelijk bezwarend is, althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is,
3b. de door Universal na 1 juni 2022 gehanteerde royaltyvergoeding voor streaming onredelijk bezwarend is, althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is,
4a. [eiser] schade lijdt en heeft geleden omdat Universal een te lage royaltyvergoeding
heeft gehanteerd en hanteert voor streaming,
bepaalt dat
4b. de zaak voor de vaststelling van die schade naar de schadestaatprocedure wordt verwezen,
5. de gevolgen van de contracten gewijzigd worden, zoveel mogelijk met terugwerkende kracht, of de royaltybepalingen daarin vernietigd worden, en de rechtbank bepaalt dat aan [eiser] een royaltyvergoeding toekomt van 50% van de inkomsten uit licentieverlening aan derden of 50% van de netto gefactureerde waarde die at source door Universal wordt ontvangen,
6. Universal de proceskosten van [eiser] moet vergoeden met de wettelijke rente daarover.
4.2.
Universal voert verweer. De standpunten en argumenten van partijen worden voor zover nodig hierna bij de beoordeling besproken.

5.De beoordeling

I. [eiser] is niet-ontvankelijk in zijn vorderingen voor zover die zien op de Polydor-contracten
5.1.
De vorderingen van [eiser] zien onder andere op de twee Polydor-contracten uit 1986 en 1988. Die contracten zijn aangegaan door [naam band] . Universal stelt zich op het standpunt dat de Polydor-contracten niet relevant zijn in de procedure omdat de andere vennoten van die vennootschap onder firma (vof) geen partij zijn bij de procedure.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen voor zover die zien op de Polydor-contracten. De contracten zijn aangegaan door [naam band] , niet door [eiser] zelf. [eiser] heeft toegelicht dat de vof is ontbonden. Hij heeft niets gesteld over de verdeling van het vermogen van de vof anders dan dat er niets te verdelen viel. Ook heeft hij niet gesteld dat de contractuele verhoudingen na het sluiten van de Polydor-contracten gewijzigd zijn. Bij ontbinding van een vof komt het vermogen van de vof, waaronder ook rechten en verplichtingen op grond van deze contracten, in beginsel toe aan alle vennoten gezamenlijk. De vorderingen die zien op de Polydor-contracten hadden ingesteld moeten worden door de voormalig vennoten gezamenlijk of uit naam van hen / de ontbonden vof. [eiser] is, handelend voor zichzelf, niet bevoegd om een vordering in te stellen uit hoofde van een contract met de vof. Dat Universal op grond van de Polydor-contracten wel royalty’s aan [eiser] betaalt en daarmee uitvoering geeft aan die contracten, heeft geen invloed op de bevoegdheid tot procederen. Een andere beslissing zou tot de onwenselijke uitkomst kunnen leiden dat de rechtbank een oordeel geeft over de uitleg van de Polydor-contracten, met mogelijke gevolgen voor de andere vennoten, zonder dat die vennoten zich daarover in deze procedure hebben kunnen uitlaten.
5.3.
De conclusie dat [eiser] niet-ontvankelijk is geldt voor alle vorderingen die zien op de Polydor-contracten. Die onderdelen van de vorderingen worden hierna daarom niet inhoudelijk beoordeeld.
II. Heeft [eiser] de rechten voor digitale exploitatie rechtsgeldig overgedragen aan Universal? (1a en 1b)
5.4.
[eiser] stelt dat hij zijn rechten met betrekking tot de digitale exploitatie van de muziekopnamen waar de contracten betrekking op hebben niet (rechtsgeldig) heeft overgedragen aan Universal. Ten tijde van het sluiten van de contracten was [eiser] volstrekt onbekend met digitale exploitatie van muziekopnamen. De economische waarde daarvan was op dat moment niet bekend en ook niet te voorzien. De overdracht daarvan kan dus ook niet de bedoeling van [eiser] zijn geweest. De inhoud van de contracten van 1997 en 1999 voldoet op dit onderdeel niet aan het aktevereiste van artikel 9 van de Wet op de naburige rechten (Wnr), waardoor geen sprake is van een overdracht van digitale exploitatierechten. De contracten moeten in dit kader beperkt en bij twijfel in het voordeel van de minst professionele partij, de uitvoerend artiest, worden uitgelegd, omdat artikel 9 Wnr als doel heeft de artiest te beschermen tegen een ondoordachte overdracht van diens naburige rechten, aldus steeds [eiser] .
5.5.
Universal stelt zich op het standpunt dat [eiser] in de contracten zijn naburige rechten als uitvoerend kunstenaar geldig heeft overgedragen. Omdat die contracten ondertekend zijn, is aan het aktevereiste van artikel 9 Wnr voldaan. Ook is duidelijk om welke rechten het gaat, waardoor aan het bepaalbaarheidsvereiste is voldaan. Uit de contracten blijkt dat partijen beoogden ook rechten over te dragen voor vormen van exploitatie die zij op dat moment nog niet kenden.
5.6.
Omdat [eiser] zich erop beroept dat hij zijn digitale exploitatierechten niet rechtsgeldig heeft overgedragen en Universal het daar niet mee eens is, moet [eiser] feiten en omstandigheden aandragen en onderbouwen waaruit blijkt dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd als hij voorstaat en/of dat niet aan de vereisten van artikel 9 Wnr is voldaan. De rechtbank oordeelt dat [eiser] dit onvoldoende heeft gedaan.
5.7.
Op alle drie de contracten is de Wnr van toepassing. Artikel 9 Wnr vereist een akte voor de overdracht van rechten die worden geregeld in de Wnr. De overdracht omvat alleen die bevoegdheden waarvan dit in de akte is vermeld of uit de aard of strekking van de akte noodzakelijk voortvloeit. De achtergrond van deze bepaling is dat de uitvoerend kunstenaar niet ondoordacht zijn rechten prijsgeeft. Verder geldt de eis dat de over te dragen naburige rechten met voldoende bepaaldheid zijn omschreven (artikel 3:84 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
5.8.
Partijen zijn het erover eens dat alle drie de contracten uit 1997 en 1999 en/of de daarop toepasselijke voorwaarden de overdracht van exploitatierechten regelen. Zij verschillen van mening over de omvang van die overdracht en met name of daar ook de digitale exploitatie van muziekopnamen onder valt. De vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld en of deze overeenkomst een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit de beschermingsgedachte van artikel 9 Wnr vloeit voort dat de overdracht in beginsel beperkt, in het voordeel van de uitvoerend kunstenaar, dient te worden uitgelegd.
De Mercury-contracten
5.9.
In de Mercury-contracten staan geen concrete bepalingen die gaan over de overdracht van rechten. Daarin wordt wel verwezen naar de toepasselijke Algemene Bepalingen van 1988. Voor de inhoud en omvang van de rechtenverlening beroept [eiser] zich op deze algemene bepalingen. De bepalingen zijn echter niet door [eiser] in geding gebracht. Zonder over die bepalingen te beschikken kan de rechtbank niet beoordelen of die bepalingen zo moeten worden uitgelegd zoals [eiser] voorstaat en of die bepalingen voldoen aan de vereisten van artikel 9 Wnr. Voor de Mercury-contracten wordt de gevorderde verklaring voor recht daarom afgewezen.
Het contract met Dino Music
5.10.
In het contract met Dino Music staat:
Artikel 9 – Rechten
a. De Artiest draagt met uitsluiting van ieder ander aan de Maatschappij over alle rechten die hij op de ingevolge het Artiestenkontrakt vervaardigde Opnamen heeft of zal hebben. (…)
c. De Maatschappij heeft met uitsluiting van ieder ander het voor het universum geldende
exclusieve, onbeperkte en eeuwigdurende recht om de op grond van het Artiestenkontrakt
vervaardigde Opnamen of gedeelten daarvan te (doen) exploiteren, waar, op welke wijze en
in welke vorm dan ook, één en ander met inachtneming van het gestelde in deze
overeenkomst. Onder exploiteren wordt ondermeer verstaan de vervaardiging, verspreiding, verkoop, verhuur of uitleen van Opnamen en/of Reprodukties of gedeelten daarvan, alsmede het openbaar ten gehore brengen, vertonen, uitzenden en/of het anderszins openbaar maken
van Opnamen en/of Reprodukties of gedeelten daarvan, zoals ondermeer door middel van
radio, televisie, kabel, satelliet of enige andere vorm of wijze van communicatie, alsmede de
vervaardiging en exploitatie van enige bewerking van de Opnamen of gedeelten daarvan, (…)
e. De Maatschappij is tevens gerechtigd om de Opnamen op te slaan in databanken en deze,
al dan niet tegen betaling, per telefoonlijn, kabel, zender, satelliet of enige andere wijze of
vorm van communicatie te verspreiden. Onder de in dit artikel genoemde exploitatievormen
wordt ondermeer verstaan exploitatie via internet en andere on-line diensten.
f. De aan de Maatschappij overgedragen en verleende rechten omvatten eveneens alle op het moment van sluiten van het Artiestenkontrakt huidig bekende exploitatievormen welke niet expliciet worden omschreven in deze overeenkomst.
g. De aan de Maatschappij overgedragen en verleende rechten omvatten eveneens alle op het moment van sluiten van het Artiestenkontrakt toekomstige nog onbekende exploitatievormen welke niet limitatief worden omschreven in deze overeenkomst.
5.11.
Uit deze bepalingen kan afgeleid worden dat het de bedoeling was van partijen om alle manieren van exploitatie van de muziekopnamen over te dragen; zowel huidige als toekomstige onbekende manieren van exploitatie. In exploitatie via internet en andere onlinediensten is expliciet voorzien. Voor [eiser] was op grond daarvan voldoende duidelijk dat hij zijn rechten volledig aan Universal overdroeg; niet alleen zijn rechten voor de op dat moment bekende wijzen van exploitatie, maar ook voor nog onbekende en/of toekomstige wijzen van exploitatie. Ook is voldaan aan het vereiste van artikel 9 Wnr dat de overdracht schriftelijk (‘bij akte’) plaatsvindt en aan het vereiste van artikel 3:84 lid 2 BW dat de rechten die overgedragen worden voldoende bepaald zijn.
5.12.
[eiser] voert aan dat in artikel 5 van het contract met Dino Music een onderhandelingsverplichting is opgenomen waaraan Dino Music/Universal niet heeft voldaan. De rechtbank gaat aan die stelling voorbij. Als er al sprake zou zijn van een verplichting tot onderhandeling over de royaltyvergoeding, dan doet dat niet af aan de overdracht van de naburige rechten van [eiser] . Bovendien is er in dit geval geen sprake van de gestelde onderhandelingsverplichting.
5.13.
In artikel 5 van het contract met Dino Music onder e en f staat:
e. Indien de Maatschappij inkomsten ontvangt uit enige andere vorm van exploitatie van
Opnamen volgens toekomstige wijzen van exploitatie waarvan kosten, opbrengsten, marges
etc. heden ten dage nog onbekend zijn komen partijen nu voor alsdan reeds overeen dat zij
in de geest van de onderhavige overeenkomst een marktconforme vergoeding zullen vast
stellen.
f. Indien de Maatschappij inkomsten ontvangt uit on-line exploitatie bedraagt de royalty het in het eerste lid van dit artikel bedoelde percentage, met dien verstande dat indien heden ten
dage niet voorzienbare factoren exploitatie zouden bemoeilijken partijen in overleg zullen
treden ten einde een nieuwe, in redelijkheid vast te stellen, vergoeding overeen te komen.
5.14.
De rechtbank stelt vast dat de onderhandelingsverplichting genoemd onder e niet van toepassing is op streaming, omdat online exploitatie onder f expliciet wordt genoemd en het royaltypercentage daarvoor is bepaald. Uit het bepaalde onder f volgt in dit geval ook geen onderhandelingsverplichting omdat niet is gesteld of op een andere manier is gebleken dat de voorwaarde na “met dien verstande” zich hier voordoet.
5.15.
Ook voor het contract met Dino Music wordt de gevorderde verklaring voor recht daarom afgewezen.
III. Hoe moet streaming worden gekwalificeerd? (2)
5.16.
[eiser] stelt dat Universal bij streaming en downloads feitelijk licenties verleent aan muziek- en videoplatforms als Apple Music, Spotify en YouTube op basis waarvan zij onder meer licentievergoedingen van deze derden ontvangt. Hij wil dat de rechtbank voor recht verklaart dat streaming niet gelijk te stellen is met de verkoop van een geluidsopname of een reproductie daarvan, maar onder de contracten kwalificeert als een vorm van licentieverlening aan en exploitatie door derden, waarvoor een ander tarief zou gelden. [eiser] wijst daarbij op bepalingen uit de contracten en/of de daarop toepasselijke voorwaarden. [eiser] stelt verder dat het in de huidige muziekindustrie gebruikelijk is streaming aan te merken als licentieverlening aan derden, waarbij de inkomsten 50/50 worden verdeeld tussen de artiest en de platenmaatschappij. Met een andere platenmaatschappij is hij ook een vergoeding van 50% overeengekomen. Ook verwijst [eiser] naar buitenlandse rechtspraak waaruit voor streaming een 50/50 verdeling van de inkomsten zou blijken.
5.17.
Universal betwist dat streaming als exploitatie door derden moet worden aangemerkt. De discussie is bovendien niet van betekenis voor de berekening van royalty’s. In de contracten met [eiser] komen geen bepalingen over “licentieverlening aan derden” voor, net zomin als het percentage van 50%. Dat percentage is ook niet marktconform.
5.18.
De rechtbank begrijpt het standpunt van [eiser] zo dat hij vindt dat Universal de contracten verkeerd heeft uitgelegd door voor de vergoeding van royalty’s de nu toegepaste bepalingen te gebruiken, in plaats van de bepalingen die zien op overige exploitatie, licentieverlening aan of exploitatie door derden. De rechtbank volgt [eiser] daarin niet.
5.19.
Voor de Mercury-contracten geldt dat daarin geen bepalingen staan over vergoeding bij licentieverlening of overige exploitatie. Als [eiser] zich op het standpunt stelt dat zulke bepalingen wel in de Algemene Bepalingen 1988 staan, dan geldt voor die stelling hetzelfde als hiervoor onder 5.9 overwogen: de rechtbank beschikt niet over die bepalingen en kan die dus ook niet betrekken in haar oordeel. Voor het contract met Dino Music geldt dat daarin zowel iets is bepaald over ‘overige exploitatie’ als over online exploitatie, zie hiervoor onder 5.13. Omdat een expliciete bepaling is opgenomen voor de vergoeding van online exploitatie is er geen aanleiding om een andere bepaling over ‘overige exploitatie’ toe te passen. Dat Universal, in afwijking van wat partijen overeen zijn gekomen, een andere grondslag had moeten gebruiken voor de berekening van de royaltyvergoeding voor streaming volgt ook niet uit de buitenlandse rechtspraak waar [eiser] op heeft gewezen. Een en ander staat los van de vraag of 50/50 op dit moment voor streaming een marktconforme verdeling van inkomsten is. Het gaat hier om de vraag wat partijen destijds met elkaar hebben afgesproken. Onder 5.22 en verder komt de vraag aan de orde of die afspraken voor [eiser] onredelijk bezwarend of onaanvaardbaar zijn, waarbij de stelling van [eiser] wordt besproken dat 50/50 een marktconforme verdeling voor streamingsinkomsten is.
5.20.
Subsidiair vordert [eiser] een verklaring voor recht dat streaming kwalificeert als licentieverlening aan en exploitatie door derden overeenkomstig de gebruiken in de muziekindustrie. Voor zover het de bedoeling van [eiser] is om hiermee een principe-uitspraak te krijgen over de vraag hoe streaming in de muziekindustrie zou moeten worden gekwalificeerd, is deze vordering alleen al niet toewijsbaar omdat [eiser] daarbij geen concreet eigen belang heeft (artikel 3:303 BW). De Mercury contracten maken immers geen onderscheid tussen verschillende vormen van exploitatie en het contract met Dino Music voorziet in een expliciete bepaling voor online exploitatie. Ook indien streaming zou moeten worden gezien als exploitatie door derden, is dat in het geval van [eiser] niet relevant voor het bepalen van de hoogte van de royalty’s.
5.21.
De onder (2) gevorderde verklaring voor recht wordt dan ook afgewezen.
IV. Toegepaste tarieven van vóór 1 juni 2022 zijn niet onredelijk bezwarend of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (3a)
5.22.
[eiser] stelt dat de bepalingen uit de contracten die zijn toegepast voor het vaststellen van de royalty’s voor [eiser] onredelijk bezwarend zijn, zoals bedoeld in artikel 25f lid 2 van de Auteurswet (Aw). Daarnaast is de toepassing van die bepalingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zoals bedoeld in de artikelen 6:2 en 6:248 BW. Universal heeft beide stellingen betwist.
De bepalingen over de berekening van de royaltyvergoeding van vóór 1 juni 2022 zijn niet onredelijk bezwarend
5.23.
Artikel 25f lid 2 Aw [3] bepaalt dat een beding vernietigbaar is dat, gelet op de aard en inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen of de overige omstandigheden van het geval, voor de maker onredelijk bezwarend is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat dit een lichtere toets is dan die op grond van artikel 6:2 BW geldt. Bij de beoordeling of een beding onredelijk bezwarend is voor de maker moeten alle relevante omstandigheden van het geval worden gewogen. Het gaat daarbij om de omstandigheden van voor of tijdens het sluiten van de overeenkomst (‘ex tunc’) en niet om omstandigheden van daarna. [4] Omdat [eiser] zich op de vernietigbaarheid beroept moet hij omstandigheden aandragen en onderbouwen waaruit blijkt dat de betreffende bepalingen voor hem onredelijk bezwarend zijn.
5.24.
De rechtbank oordeelt dat de bepalingen over de tarieven niet onredelijk bezwarend zijn voor [eiser] . De rechtbank weegt daarbij de volgende door [eiser] aangedragen omstandigheden.
5.25.
[eiser] wijst er op dat in de contracten eeuwigdurende afspraken staan over de berekeningsmethode van tarieven, zonder te voorzien in de verplichting om een aanvullende
overeenkomst te sluiten in geval zich een nieuwe exploitatievorm (zoals streaming) voordoet die het noodzakelijk maakt een specifiek daarop toegesneden royaltyvergoeding overeen te komen. De rechtbank oordeelt dat het ontbreken van zo’n bepaling er niet zonder meer toe leidt dat de bepalingen die er wel in staan onredelijk bezwarend zijn. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de overeengekomen berekeningsmethode op basis van royalty’s (een percentage van de opbrengst die met de exploitatie wordt gerealiseerd) in beginsel op alle exploitatievormen toepasbaar is.
5.26.
[eiser] stelt dat Universal op basis van de contracten onbeperkt kosten kan aftrekken en haar investeringen in de muziekopnamen onbeperkt kan verrekenen met de royaltyvergoeding aan de artiest (‘recoupment’). Universal heeft dit betwist. [eiser] heeft niet concreet gemaakt uit welke bepalingen van de contracten de juistheid van zijn stelling volgt. De rechtbank vindt in de contracten die onbeperkte kostenaftrek en onbeperkte verrekenmogelijkheid niet terug. In de Mercury-contracten wordt specifiek de kostenaftrek per type geluidsdrager geregeld. Verder staat daarin niets over kostenaftrek of over het verrekenen van royaltyvergoedingen met investeringen in de muziekopnamen of andere kosten. Voor zover een en ander uit de Algemene Bepalingen 1988 zou moeten blijken, herhaalt de rechtbank dat zij niet over deze bepalingen beschikt.
5.27.
In artikel 4.4 van de Mercury-contracten staat verder:
De Maatschappij heeft het recht de prijsbasis te vervangen door een andere prijsbasis, onder voorwaarde dat de financiële uitkomst van de royalty berekening op grond van de nieuwe prijsbasis op het moment van de vervanging (nagenoeg) gelijk is aan die op grond van de hier overeengekomen prijsbasis.Anders dan [eiser] stelt, is dit niet zonder meer een onredelijk bezwarende bepaling. Het houdt weliswaar een wijzigingsbevoegdheid in voor Mercury van de prijsbasis, maar uitdrukkelijk niet van de financiële uitkomst daarvan. In het contract met Dino Music wordt alleen in het geval van overschrijding van het opnamebudget een mogelijkheid tot verrekening met vergoedingen opgenomen. Ook daaruit volgt geen onbeperkte verrekenbevoegdheid van Universal.
5.28.
[eiser] stelt verder dat Universal voor streaming een derdenlicentie als afrekenbasis had moeten nemen en dat daarvoor destijds 50/50 als standaard inkomstenverdeling gold. Dit is echter geen omstandigheid die zich voordeed ten tijde van het sluiten van de contracten. Ten tijde van het sluiten van de contracten was van inkomsten uit streaming immers nog geen sprake.
5.29.
De door [eiser] bepleite analogie met de aanvullende billijke vergoeding van artikel 25c lid 1 en 6 Aw gaat niet op. Dit artikel is niet van toepassing op contracten van vóór 1 juli 2015 en kan ook niet via de band van artikel 25f Aw leiden tot het vernietigen van enig beding, zie ook hierna onder 5.39.
5.30.
[eiser] heeft ten slotte gewezen op zijn afhankelijkheid ten opzichte van Universal voor zijn inkomsten uit de exploitatie van de muziekopnamen, de onbekendheid van streaming op het moment van het sluiten van de contracten en het niet hebben kunnen voorzien van de belangrijke rol die streaming zou gaan spelen. Deze omstandigheden zijn, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien met alle overige omstandigheden, van onvoldoende gewicht om tot een andere weging te komen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bepalingen over vergoedingen in de contracten voor [eiser] niet onredelijk bezwarend zijn in de zin van artikel 25f Aw.
Toepassing van de bepalingen over de berekening van de royaltyvergoeding van vóór 1 juni 2022 is niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
5.31.
De rechtbank volgt [eiser] ook niet in zijn stelling dat de vóór 1 juni 2022 gehanteerde royaltyvergoeding bij digitale exploitatie buiten toepassing moet blijven wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid. Dit wordt hierna toegelicht.
5.32.
Ook bij de beoordeling van een beroep op de redelijkheid en billijkheid uit de artikelen 6:2 en 6:248 BW weegt de rechtbank de omstandigheden van het geval. Het betreft hier een strengere toets dan bij artikel 25f Aw. De toepassing van de bepalingen moet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Partijen zijn in beginsel vrij om met elkaar afspraken te maken zoals ze dat willen en moeten die afspraken vervolgens ook nakomen. Van dat belangrijke uitgangspunt kan alleen onder bijzondere omstandigheden worden afgeweken. Anders dan bij artikel 25f Aw wegen hierbij ook omstandigheden van na het sluiten van de contracten mee.
5.33.
[eiser] heeft in dit kader deels dezelfde omstandigheden aangevoerd als hiervoor besproken. Een beoordeling op grond van de redelijkheid en billijkheid lijdt niet tot een ander oordeel. Voor het oordeel over het ontbreken van een wijzigingsbepaling en de mogelijkheid tot onbeperkte kostenaftrek en verrekening verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor onder 5.25 en 5.26 heeft overwogen. Over de omstandigheid dat Universal op streaming de vergoedingsafspraken voor derdenlicenties of overige exploitatie had moeten toepassen, verwijst de rechtbank naar wat zij daarover hiervoor onder 5.19 heeft overwogen: [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat streaming in de contractuele verhouding tussen [eiser] en Universal als derdenlicentie of overige exploitatie moet worden gekwalificeerd.
5.34.
[eiser] voert verder aan dat Universal alleen maar meer profiteert van de streamingmarkt en [eiser] steeds afhankelijker wordt van de lage inkomsten uit streaming. Universal is een grote en daarmee machtige platenmaatschappij. Zij heeft een overeenkomst met en een belang in Spotify waardoor zij profiteert van de resultaten van Spotify. Ook is Universal eigenaar van playlisting bedrijven. [eiser] is voor de inkomsten uit de digitale exploitatie van zijn muziekopnamen volledig afhankelijk van Universal omdat Sena geen mandaat heeft om voor streaming naburige vergoedingsrechten te incasseren. [eiser] treedt bovendien niet meer op en heeft daaruit dus geen inkomsten meer. [eiser] benadrukt dat het in dit geval gaat om contracten van langere tijd geleden; de investeringen die Universal daarvoor destijds heeft moeten doen, heeft zij al lang terugverdiend. De royaltyvergoeding had daarom verhoogd moeten worden. Bij deze categorie muziekopnamen heeft Universal geen of nauwelijks kosten meer. Zij investeert bijvoorbeeld ook niet meer in promotie, maar houdt wel kosten in op de royaltyvergoeding, aldus [eiser] .
5.35.
Tussen partijen is niet in geschil dat Universal een grote speler is in de internationale muziekwereld en dat de onderhandelingspositie van de artiest afhangt van wat de artiest Universal (nog) te bieden heeft. Dat [eiser] in dit geval afhankelijk is van Universal voor de digitale exploitatie van de muziekopnamen is inherent aan de contracten en zou bij de exploitatie door platen of CD’s niet anders zijn geweest. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de contracten van langer geleden zijn: de investering van het opnemen van de muziekopnamen is al gedaan en de periode van promotie daarvan is voorbij. Ook bij exploitatie uitsluitend bestaand uit verkoop van CD’s nemen de kosten van de platenmaatschappij voor eerdere muziekopnamen in de loop der tijd af. Deze omstandigheden zijn met betrekking tot streaming dus onvoldoende bijzonder om daarvoor de afspraken uit de contracten opzij te zetten. Onduidelijk is op grond waarvan de royaltyvergoeding verhoogd had moeten worden voor muziekopnamen van langer geleden. [eiser] verwijst hierbij niet naar een bepaling uit het contract en de rechtbank is een dergelijke bepaling ook niet tegengekomen in de contracten.
5.36.
[eiser] stelt ook dat ten tijde van de contracten streaming nog niet bestond en daarom de royaltyvergoeding die vóór 1 juni 2022 op streaming werd toegepast niet passend is. Bij de berekening van de royaltyvergoeding worden kosten in mindering gebracht voor fysieke gegevensdragers zoals platen of CD’s, maar die kosten doen zich bij streaming niet voor. De kosten/baten verhouding voor streaming is wezenlijk anders dan bij de verkoop van CD’s. Universal speelt zelf nauwelijks een rol bij streaming, aldus [eiser] .
5.37.
Ten tijde van de contracten bestond streaming niet en partijen konden daarom niet voorzien dat streaming zo’n belangrijke vorm van exploitatie van muziekopnamen zou worden als het nu is. Dat neemt niet weg dat muziekopnamen en de wijze waarop die werden geëxploiteerd ook al ten tijde van het sluiten van de contracten aan verandering onderhevig waren. Als partijen exact hadden geweten welke rol streaming zou gaan spelen, hadden ze daarover mogelijk specifieke afspraken gemaakt. Maar daaruit volgt niet dat toepassing van de overeengekomen royaltybepalingen op streaming onaanvaardbaar is. Universal erkent dat de productiekosten van een CD hoger zijn dan die van een muziekbestand dat geschikt is om te streamen. Maar Universal voert gemotiveerd aan dat daarvoor andere kosten in de plaats zijn gekomen. Bovendien heeft Universal grote investeringen moeten doen in de jaren waarin eerst downloads en daarna streaming in opkomst waren en de verkoop van platen en CD’s hard terugliep. In dat licht heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat de kosten die Universal vóór 1 juni 2022 in rekening bracht niet in verhouding staan tot de kosten die zij daadwerkelijk heeft gemaakt.
5.38.
Volgens [eiser] hanteren platenmaatschappijen met de opkomst van digitale exploitatie in de periode vanaf 1999 een standaard inkomstenverdeling van 50/50. Tussen Universal en [eiser] zou daarom voor streaming tenminste een 50/50 verdeling als uitgangspunt moeten worden genomen. De stelling dat 50/50 een marktconforme inkomstenverdeling is voor streams is door [eiser] onvoldoende onderbouwd. Universal heeft die stelling gemotiveerd weersproken door er onder andere op te wijzen dat 50/50 afspraken wel voorkomen, maar dan bijvoorbeeld zien op de verdeling van de winst en niet van de inkomsten, of in het kader van een joint venture. Uit de door [eiser] overgelegde uitspraken van buitenlandse rechters is ook niet af te leiden dat een 50/50 verdeling van de inkomsten die bij (het eerste label van) Universal binnenkomen de standaard is. De aangehaalde uitspraken gaan alleen over de afspraken die partijen in die zaken wel of niet onderling hebben gemaakt, daaruit is geen algemene maatstaf af te leiden. Hetzelfde geldt voor de rapporten waar [eiser] naar heeft verwezen. Daarin is onder andere bepleit dat de verdeling 50/50 zou moeten zijn of dat artiesten in een sterke onderhandelingspositie bij nieuwe deals 30-50% zouden kunnen bedingen. Daaruit blijkt niet dat 50/50 van de inkomsten at source een marktconforme verdeling is voor streams, laat staan dat iedere verdeling waarbij een artiest minder dan 50% krijgt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.39.
Ook in dit verband stelt [eiser] dat geen sprake is van een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 25c lid 1 en 6 Aw. De rechtbank past dit wetsartikel, dat gaat over het recht van een maker op een (aanvullende) billijke vergoeding, niet toe op de contracten waar het in deze zaak over gaat, ook niet als invulling van de redelijkheid en billijkheid. Het artikel is ingevoerd op 1 juli 2015. Anders dan bij artikel 25f Aw is bij de inwerkingtreding niet bepaald dat 25c Aw ook van toepassing is op contracten van vóór 1 juli 2015. Omdat alle contracten hier aan de orde van vóór 1 juli 2015 zijn, is het artikel dus niet op deze contracten van toepassing.
5.40.
De rechtbank ziet geen aanleiding om bij de weging van omstandigheden in het kader van de redelijkheid en billijkheid artikel 25c Aw analoog op deze zaak toe te passen of anderszins op deze wetswijziging vooruit te lopen. De rechtbank komt er dus niet aan toe te beoordelen of [eiser] een billijke vergoeding krijgt zoals bedoeld in 25c Aw en of hij aanspraak kan maken op een aanvullende billijke vergoeding en/of waar die vergoeding dan uit zou moeten bestaan.
5.41.
De conclusie van het voorgaande is dat de door [eiser] aangevoerde omstandigheden, ook in onderlinge samenhang bezien, niet maken dat de toepassing van de vergoedingsbepalingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
V. Toegepaste tarieven van na 1 juni 2022 zijn niet onredelijk bezwarend of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (3b)
5.42.
Voor de hogere tarieven van na 1 juni 2022 geldt om dezelfde redenen als hiervoor genoemd dat deze niet onredelijk bezwarend zijn en toepassing van die tarieven niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [eiser] heeft in dat kader naar dezelfde omstandigheden verwezen als hiervoor besproken. De aanvullende omstandigheid dat Universal eenzijdig en zonder enige vorm van overleg de aan [eiser] te betalen vergoeding heeft verhoogd, is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. De stelling dat Universal na 1 juni 2022 de royaltyvergoeding berekent over een bedrag waarvan zij eerst kosten heeft afgetrokken, is door Universal uitdrukkelijk betwist en heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd. Het rapport van Right4Music biedt in tegenstelling tot wat [eiser] heeft aangevoerd geen ondersteuning voor die stelling.
VI. Geen wijzigingen of vernietiging van de royaltybepalingen (5)
5.43.
[eiser] heeft de rechtbank verzocht om de vergoedingsbepalingen te vernietigen, buiten toepassing te stellen of de gevolgen daarvan te wijzigen. Gezien het voorgaande is er geen grond om de bepalingen te vernietigen of buiten toepassing te stellen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om de overeenkomsten op grond van artikel 6:258 lid 1 BW te wijzigen.
5.44.
In artikel 6:258 lid 1 BW staat dat de rechter de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen als sprake is van zodanige onvoorziene omstandigheden dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten dat de overeenkomst ongewijzigd in stand blijft. De beoordeling van dit criterium is niet wezenlijk anders dan hiervoor onder 5.32 over de redelijkheid en billijkheid is overwogen. Ook hier geldt dat de toepassing van de bepalingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet zijn om tot wijziging ervan over te gaan. Hiervoor is al geoordeeld dat aan dat criterium niet wordt voldaan. Er is dus geen grondslag om de afspraken tussen partijen te doorbreken; die afspraken blijven in stand.
VII. Universal is niet aansprakelijk voor eventuele schade van [eiser] (4)
5.45.
[eiser] voert onder verwijzing naar zijn overige stellingen aan dat Universal onrechtmatig heeft gehandeld door jarenlang een veel te lage royaltyvergoeding aan [eiser] uit te keren. Daardoor heeft [eiser] schade geleden, waarvoor hij een vergoeding wil.
5.46.
Nu van onrechtmatig handelen van Universal ten opzichte van [eiser] niet is gebleken, wordt ook dit deel van de vordering afgewezen.
VIII. [eiser] moet de proceskosten van Universal betalen volgens het normale tarief
5.47.
Omdat [eiser] ongelijk krijgt moet hij de proceskosten van Universal betalen. Die kosten stelt de rechtbank normaal gesproken vast op basis van gestandaardiseerde tarieven die doorgaans aanzienlijk lager zijn dan de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. In zaken die gaan over de handhaving van intellectuele eigendomsrechten is op grond van artikel 1019h van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ruimte voor een hogere proceskostenvergoeding. Universal vindt dat in dit geval de daadwerkelijke proceskosten vergoed moeten worden en beroept zich op genoemd wetsartikel.
5.48.
Uitgangspunt van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn waarmee artikel 1019h Rv is ingevoerd, is dat volledige proceskostenvergoeding alleen mogelijk is in geschillen die gaan over (dreigende) inbreuken op intellectuele eigendomsrechten (waaronder naburige rechten) en de handhaving van die rechten. De rechtbank oordeelt dat het in deze zaak in de kern gaat om een geschil over de uitleg van contracten en de uitvoering daarvan. Dat [eiser] zich ook op het standpunt heeft gesteld dat hij zijn naburige rechten niet aan Universal heeft overgedragen (en in zoverre Universal daarop dus een inbreuk zou plegen) doet niet af aan het feit dat daar niet het zwaartepunt van deze procedure heeft gelegen; niet op de zitting en ook niet in de stukken. De rechtbank ziet dus geen aanleiding om in dit geval (gedeeltelijk) af te wijken van het gebruikelijke proceskostentarief. Op grond daarvan stelt zij de proceskosten van Universal vast op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.094,00
5.49.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen voor zover die zien op de Polydor-contracten,
6.2.
wijst de vorderingen van [eiser] voor het overige af,
6.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van Universal van € 2.094,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.T. Hylkema, mr. L. Voetelink en mr. J. Huber en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.

Voetnoten

1.Zaaknummers C/13/757724 / HA ZA 24-1117 en C/13/757726 / HA ZA 24-1118.
2.Uit praktische overwegingen heeft de rechtbank in afwijking van de schriftelijke vordering haar eigen nummering toegepast op de vorderingen van [eiser] . In de rest van dit vonnis wordt alleen verwezen naar de nummering van de rechtbank. De volledige tekst van de vordering staat in de bijlage.
3.Het wetsartikel is met de Wet auteurscontractenrecht op 1 juli 2015 in werking getreden en daarbij ook van toepassing verklaard op overeenkomsten die voor die datum zijn gesloten. Op grond van de schakelbepaling van artikel 2b Wnr zijn de artikelen 25b-25h Aw van overeenkomstige toepassing op de naburige rechten van de uitvoerende kunstenaar.
4.Hoge Raad 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1923.