ECLI:NL:RBAMS:2025:7766

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
C/13/770925 / FA RK 25-4491
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de moeder

Op 20 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende de gezamenlijke gezagsuitoefening over een minderjarige. De moeder, verzoekster, heeft een verzoek ingediend tot beëindiging van het gezamenlijk gezag met de verweerster, die de biologische ouder is van het kind. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken en de mondelinge behandeling, die op 22 september 2025 heeft plaatsgevonden. De verweerster is niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De rechtbank heeft vastgesteld dat de relatie tussen partijen is beëindigd en dat er sindsdien geen contact meer is tussen de verweerster en de moeder, noch tussen de verweerster en het minderjarige kind. De moeder heeft het verzoek ingediend op basis van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om gezamenlijk gezag te beëindigen bij gewijzigde omstandigheden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien de verweerster al lange tijd geen betrokkenheid heeft bij het leven van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerster afstand heeft genomen van haar ouderschap, wat de gezamenlijke uitoefening van het gezag feitelijk onmogelijk maakt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van het kind noodzakelijk is dat de moeder alleen met het gezag wordt belast. De beschikking beëindigt het gezamenlijk ouderlijk gezag en kent het eenhoofdig gezag toe aan de moeder, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/770925 / FA RK 25/4491 (VZ/JvS)
Beschikking van 20 oktober 2025 betreffende geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[de moeder / verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder/verzoekster,
advocaat mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen verweerster.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoek met producties, ingekomen op 15 juni 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 september 2025. Verschenen zijn: verzoekster en haar advocaat. Verweerster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad. De relatie is verbroken.
2.2.
De moeder is de biologische ouder van:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] , Suriname, op [geboortedatum] 2018.
2.3.
[minderjarige] is op 9 februari 2023 door verweerster erkend.
2.4.
Als gevolg van de erkenning na 1 januari 2023 is verweerster van rechtswege – met de moeder – belast met het gezag over [minderjarige] . Partijen oefenen derhalve gezamenlijk het gezag uit.
2.5.
[minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek strekt tot beëindiging van het gezamenlijk gezag ex artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek en tot het bepalen dat het gezag over de minderjarige voortaan aan de moeder toekomt.

4.De beoordeling

4.1.
Sinds de wetswijziging per 1 januari 2023 is voor niet gehuwde en niet-geregistreerde partners het gevolg van erkenning dat er automatisch ook gezamenlijk gezag is. Gezamenlijk gezag van ouders is ook in de rechtspraak de norm.
4.2.
Artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen in het geval van gewijzigde omstandigheden of indien bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over het kind toekomt. Het criterium daarvoor is op grond van artikel 1:251a BW het bestaan van een onaanvaardbaar risico dat het kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen dan wel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, in die zin dat de relatie tussen partijen is beëindigd en er sindsdien geen contact meer is tussen verweerster en de moeder en tussen verweerster en [minderjarige] . Verzoekster kan daarom worden ontvangen in haar verzoek.
4.4.
Met betrekking tot de vraag of verzoekster het eenhoofdig gezag moet krijgen overweegt de rechtbank als volgt. Uit de stukken en uit de mondelinge behandeling blijkt dat verweerster al lange tijd geen bemoeienis meer heeft met [minderjarige] . Ook heeft verweerster – volgens de advocaat van de moeder – bozig gereageerd op een verzoek van de zijde van de advocaat om een referteverklaring terzake het verzoek in deze zaak. De rechtbank heeft geconstateerd dat de – per aangetekende post verzonden – oproep voor de mondelinge behandeling verweerster heeft bereikt, maar dat zij niet is verschenen. Zij heeft derhalve geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om verweer te voeren. Dit is een bevestiging van de onbetwiste stelling van verzoekster dat verweerster afstand heeft genomen van haar ouderschap. Deze huidige situatie maakt een gezamenlijke uitoefening van het gezag feitelijk onmogelijk. Het maakt dat de moeder problemen ervaart bij beslissingen ten aanzien van [minderjarige] waarvoor medewerking van verweerster noodzakelijk is. De rechtbank is daarom van oordeel dat het noodzakelijk is in belang van [minderjarige] de moeder alleen met het gezag dient te worden belast, en zal overeenkomstig beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
beëindigt het gezamenlijk ouderlijk gezag van de moeder en verweerster en belast de moeder voortaan met de uitoefening van het gezag over het minderjarige kind van partijen:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018,
voor zover de bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. V. Zuiderbaan, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van J.O. van Saase-Zaagman, griffier, op 20 oktober 2025. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).