ECLI:NL:RBAMS:2025:7812

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
13/043557-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke aanrijding van fietser door vrachtwagen bij verlaten rotonde

Op 11 september 2024 vond er een tragisch verkeersongeval plaats te Uithoorn, waarbij een vrachtwagenchauffeur, verdachte, een fietser aanreed die geen voorrang kreeg. De rechtbank Amsterdam heeft op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De verdachte, een ervaren beroepschauffeur, reed op de Koningin Máximalaan en heeft de rotonde verlaten zonder de oversteekplaats voor fietsers voldoende te verifiëren. De fietser, een 16-jarige scholiere, werd aangereden en overleed ter plaatse aan haar verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat leidde tot de fatale aanrijding. De officier van justitie had een taakstraf van 240 uren geëist, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank achtte de schuld van de verdachte bewezen op basis van zijn verkeersgedrag en de omstandigheden van het ongeval. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar op.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/043557-25
Datum uitspraak: 23 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C. Peters, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, kort gezegd, primair ten laste gelegd dat hij op 11 september 2024 te Uithoorn als bestuurder van een vrachtwagen een verkeersongeval heeft veroorzaakt, door een fietser genaamd [slachtoffer] geen voorrang te verlenen, waardoor zij werd aangereden en is komen te overlijden (artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, hierna: WVW).
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij door zijn handelen gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt (artikel 5 WVW).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat kan worden bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. De omstandigheden van het geval – waartoe ook de aard van de verkeerssituatie kan worden gerekend – kunnen volgens de Hoge Raad zodanige aandacht vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als aanmerkelijk onvoorzichtig kan worden aangemerkt. Volgens de officier van justitie kan gelet op de in het schriftelijke requisitoir opgenomen en meegewogen omstandigheden, de verdachte in dit geval het verwijt worden gemaakt dat hij aanmerkelijke schuld heeft gehad aan het verkeersongeval waarbij [slachtoffer] is komen te overlijden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde en heeft in zijn pleitnota verwezen naar uitspraken met betrekking tot soortgelijke verkeersongevallen waarbij sprake was van een tijdelijke onoplettendheid. Volgens de Hoge Raad is er geen sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW indien het aannemelijk is dat verdachte in een voorrangssituatie daadwerkelijk heeft gekeken, maar het slachtoffer desondanks niet heeft waargenomen. Er zijn in deze zaak ook geen bijkomende gedragingen of omstandigheden geweest die maken dat het rijgedrag van verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend is geweest.
Overtreding van artikel 5 WVW kan evenmin worden bewezen, omdat het - tragische - verkeersongeval niet het gevolg is geweest van evident gevaarlijk rijgedrag.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 11 september 2024 omstreeks 08.15 uur reed verdachte als bestuurder van een vrachtwagen op de Koningin Máximalaan te Uithoorn, komende uit de richting van Uithoorn en gaande in de richting van Aalsmeer. Het latere slachtoffer [slachtoffer] (hierna: de fietser) kwam uit de richting Vuurlijn (De Kwakel) en reed over het fietspad in de richting van de Faunalaan te Uithoorn. [2] Dit fietspad kruiste de Koningin Máximalaan op een rotonde.
De Koningin Máximalaan bestond uit één rijbaan die ter hoogte van het verkeersongeval door middel van een verhoogde middengeleider werd verdeeld in twee gelijke rijstroken, bestemd voor verkeer in beide rijrichtingen, en werd (vanuit de rijrichting van verdachte gezien) na het afslaan van de rotonde onderbroken voor een voetgangers- en fietsersoversteekplaats. Voor bestuurders die de Koningin Máximalaan (komend vanuit de richting van Uithoorn) rechtdoor reden over de rotonde, werd door middel van borden conform model B6 van bijlage 1 van het RVV 1990 en haaientanden op het wegdek als bedoeld in artikel 80 van het RVV 1990, kenbaar gemaakt dat zij direct na het afslaan vanaf de rotonde voorrang moesten verlenen aan bestuurders op het kruisende vrij liggende fietspad. De bestuurders op het fietspad konden daarbij vanuit twee rijrichtingen komen. [3] Bij het verlaten van de rotonde, om zijn route op de Koningin Máximalaan te vervolgen, is verdachte het kruisvlak voor overstekende fietsers opgereden en heeft verdachte de – vanuit zijn rijrichting gezien van links komende – fietser [slachtoffer] aangereden en ter plekke aan haar verwondingen is overleden. Zij was 16 jaar oud. [4]
Van het ongeval zijn camerabeelden beschikbaar, opgenomen door een deurbelcamera.
Uit de beschrijving van deze beelden blijkt dat de fietser in het midden van de vrachtwagen wordt geraakt, hierbij valt en vervolgens onder het rechtervoorwiel van de vrachtwagen terecht komt. [5]
Ter terechtzitting zijn voornoemde camerabeelden afgespeeld en bekeken. De rechtbank heeft waargenomen dat verdachte in rustig tempo in zijn vrachtwagen over de rotonde rijdt, enkele meters achter een personenauto (Volvo). Deze personenauto geeft bij het verlaten van de rotonde voorrang aan een scooter op de fietsstrook, komende van links (vanaf de Vuurlijn). Daarna trekt de personenauto op en ontstaat er meer afstand tussen verdachte en de Volvo. Verdachte rolt steeds met de vrachtwagen door en komt op geen enkel moment volledig tot stilstand. Voor verdachte gezien van links komt, ook vanaf de Vuurlijn, het latere slachtoffer aanfietsen op de fietsstrook. Verdachte trekt op en rijdt achter de personenauto aan. Op de camerabeelden is waarneembaar dat de fietser door de voorkant van de vrachtwagen wordt geraakt. Voor een kort moment is de linker koplamp van de vrachtwagen niet te zien, waarna te zien is dat de fietser door de vrachtwagen wordt aangereden, ten val komt en onder de vrachtwagen geraakt. De vrachtwagen rijdt in eerste instantie met constante snelheid door en komt even later tot stilstand. [6]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij stapvoets kwam aanrijden. Het was heel erg druk met verkeer. Hij wist dat verkeer op het kruisende fietspad voorrang had. Vóór hem remde een personenauto voor een fietser (
de rechtbank heeft op basis van de camerabeelden vastgesteld dat sprake was van een scooter en niet van een fietser)en de bestuurder van de auto liet deze voorgaan. Toen de auto vóór hem optrok, trok hij ook op. Hij zag niets aankomen. [7]
Ook op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de fietser op geen enkel moment heeft gezien. Hij had die ochtend al eenmaal eerder exact dezelfde route met de vrachtwagen afgelegd en had dus ook al eerder over de betreffende rotonde gereden. Vlak voor het verlaten van de rotonde, na het optrekken van de Volvo die voor hem reed, keek hij vooruit, naar links en rechts en in alle spiegels. Niettemin heeft hij de fietser over het hoofd gezien. Voor zijn gevoel was de weg vrij en kon hij doorrijden. Wel is altijd sprake van een dode hoek en kan een fietser achter een spiegel uit het zicht ‘verdwijnen’. Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad, zoals de rechtbank ook op de camerabeelden heeft waargenomen, de vrachtwagen heeft laten doorrollen en op geen enkel moment tot stilstand is gekomen. Desgevraagd heeft verdachte verklaard dat hij wel zijn vrachtwagen volledig tot stilstand brengt als het echt een drukke en onoverzichtelijke situatie is. [8]
Beoordeling
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij ten minste om aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan. De Hoge Raad heeft ook overwogen dat niet in zijn algemeenheid kan worden aangegeven of een enkele verkeersfout voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Bij die beoordeling zijn meerdere factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die overtreding begaan. Voorts verdient het opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [9]
De rechtbank is, anders dan de raadsman, op grond van de vorengenoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat het ongeval aan verdachtes schuld te wijten is, omdat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest.
Het staat vast dat de verdachte een verkeersfout heeft begaan omdat hij heeft nagelaten voorrang te verlenen aan de fietser, ten gevolge waarvan een aanrijding heeft plaatsgevonden met dodelijke afloop. Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van verdachte dat hij de fietser, komende van links, niet heeft gezien, ondanks dat hij naar voren, links en rechts en in zijn spiegels heeft gekeken.
Volgens de rechtbank maken na te noemen omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, dat niettemin sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam (verkeers)gedrag.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte een ervaren beroepschauffeur is die op een zware vrachtwagen reed. Van een beroepschauffeur mag worden verwacht dat hij extra voorzichtigheid betracht ten opzichte van het andere verkeer en dat geldt des te meer in situaties waarin het druk en onoverzichtelijk is op de weg. Om 8.15 uur ’s-ochtends zijn veel mensen onderweg naar werk of school. Verdachte heeft verklaard dat het die ochtend heel erg druk was met verkeer en dat je niet weet waar je kijken moet als je met een vrachtwagen op een drukke rotonde rijdt. Ook heeft hij verklaard dat hij, rijdende in zijn vrachtwagen, op geen enkel moment de gehele verkeerssituatie kan overzien, omdat er veel gebeurt op de weg en zijn zicht op momenten wordt ontnomen door een stijl van het voorraam of een zijspiegel. Er is altijd sprake van een blinde hoek, aldus de verdachte.
Deze omstandigheden maken dat verdachte in de verkeerssituatie die zich voordeed alle mogelijke voorzorgsmaatregelen had moeten treffen alvorens hij de rotonde zou verlaten. Van verdachte mocht worden verwacht dat hij zich in de best mogelijke positie zou plaatsen om zich ervan te vergewissen dat de weg vrij was van enig kruisend verkeer, om zo de kans zo klein mogelijk te maken dat hij iets over het hoofd zou zien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dit onvoldoende gedaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de rotonde is opgereden en op de rotonde steeds kort achter een personenauto (Volvo) reed. Bij het verlaten van de rotonde is de Volvo gestopt om een scooter, komende van links - net als het latere slachtoffer - voorrang te verlenen. Verdachte heeft deze scooter waargenomen. Hij reed kort achter de Volvo toen deze de scooter voorlangs liet gaan. Verdachte heeft zijn vrachtwagen steeds laten doorrollen en is nadat de Volvo optrok, zelf ook opgetrokken. Hij kruiste vervolgens het fietspad zonder voorrang te geven aan de fietser, met de dodelijke aanrijding tot gevolg.
Door zijn vrachtwagen niet volledig tot stilstand te brengen en zich niet in de best mogelijke positie te plaatsen om te kunnen overzien of de weg vrij was van kruisend verkeer, heeft verdachte niet tot een zelfstandige afweging kunnen komen van de verkeerssituatie. Daarmee heeft hij niet de zorgvuldigheid betracht die van hem, als beroepschauffeur van een vrachtwagen, rijdend op een drukke rotonde, mocht worden verwacht. Met het niet benutten van de mogelijkheid om zich beter te vergewissen van de aanwezigheid van (kwetsbare) kruisende verkeersdeelnemers, heeft verdachte net de ondergrens van aanmerkelijke onvoorzichtigheid overschreden. Daarmee is in juridische zin sprake van schuld.
Conclusie
Het geheel aan gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder die gedragingen hebben plaatsgevonden overziend, acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen merkt de rechtbank het rijgedrag van verdachte, in de hiervoor geschetste feitelijke situatie, aan als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 11 september 2024 te Uithoorn als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtwagen, daarmee rijdende over de Koningin Máximalaan, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de rotonde op de Koningin Máximalaan, komende uit de richting van Uithoorn, en gaande in de richting van Aalsmeer,
verdachte heeft zich bij het verlaten van de rotonde niet voldoende vergewist en
is zich niet voldoende blijven vergewissen dat de oversteekplaats voor fietsers vrij was van enig kruisend verkeer,
verdachte is vervolgens het kruisvlak voor overstekende fietsers opgereden,
verdachte heeft in strijd met het gestelde in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en bord B6 van de daar bijbehorende bijlage, een verkeersdeelnemer, te weten de bestuurder van een fiets, voornoemde [slachtoffer] , geen voorrang verleend,
verdachte is vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden
en over die [slachtoffer] heengereden ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte primaire feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen. Voorts heeft de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen (OBM) gevorderd voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om in geval van een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht). Geen enkele (voorwaardelijke) straf komt tegemoet aan één van de in acht te nemen strafdoelen. Anderzijds is geen passende straf te bedenken die recht doet aan het leed van de ouders van het slachtoffer. De verdachte heeft een hevig schuldgevoel, hij heeft een uitgebreide brief aan de ouders gestuurd en kampt met een posttraumatische stressstoornis. In ieder geval wordt verzocht geen OBM op te leggen omdat verdachte, inmiddels weer werkzaam als vrachtwagenchauffeur, voor zijn inkomen volledig afhankelijk is van zijn rijbewijs.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als bestuurder van een vrachtwagen op een rotonde een verkeersongeval veroorzaakt, door een scholiere op de fiets, op weg naar school, geen voorrang te verlenen, ten gevolge waarvan zij is overleden. Daarmee is de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan. De moeder van het slachtoffer heeft dit ter zitting indringend onder woorden gebracht in haar slachtofferverklaring. De ouders zijn hun dochter verloren, die nog een heel leven voor zich had.
Het leed bij de nabestaanden zal ook door strafoplegging niet ongedaan gemaakt kunnen worden. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf recht zal doen aan het gemis dat de ouders en de andere nabestaanden hun leven lang nog zullen ervaren.
Verdachte heeft geprobeerd contact te leggen met de nabestaanden. Hij heeft zijn spijt betuigd en vindt het vreselijk wat er is gebeurd. Ook heeft hij zelf psychische klachten overgehouden aan het ongeval.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 7 oktober 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld.
De rechtbank neemt daarnaast de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) met betrekking tot overtreding van artikel 6 WVW in aanmerking. Daarin is voor een geval waarin sprake is van aanmerkelijke schuld als oriëntatiepunt vermeld een taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar.
De rechtbank volgt de oriëntatiepunten maar ziet aanleiding om de ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen in geheel voorwaardelijke vorm op te leggen. Daarbij is rekening gehouden met het feit sprake is van de absolute ondergrens van schuld. Een onvoorwaardelijke OBM zou uit het oogpunt van gevaar voor herhaling worden opgelegd. De rechtbank heeft echter de indruk gekregen dat er bij deze verdachte geen reëel gevaar voor herhaling bestaat. De verdachte is bovendien voor zijn werk volledig afhankelijk van zijn rijbewijs. Een onvoorwaardelijke ontzegging zal tot gevolg hebben dat hij geen inkomsten meer heeft. De rechtbank acht daarom de oplegging van een onvoorwaardelijke OBM niet passend en ziet aanleiding om de proeftijd te verkorten tot één jaar.
Alles afwegende komt de rechtbank tot na te noemen strafoplegging.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
240 (tweehonderd veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderd twintig) dagen.
Ontzegtverdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van 1
(één) jaar.
Beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
1 (één) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.M.E. Leyten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal Aanrijding misdrijf van 24 november 2024, pag. 1.
3.Proces-verbaal FO verkeer van 7 januari 2025 , pag. 12, 13 (doorgenummerde pag. 21, 22).
4.Proces-verbaal FO verkeer van 7 januari 2025 , pag. 35 (doorgenummerde pag. 44) en een geschrift, zijnde een schouwverslag van 11 september 2024 (doorgenummerde pag. 91, 92)
5.(aanvullend) proces-verbaal van bevindingen camerabeelden van 22 januari 2025, pag. 1 (digitale nummering pag. 107)
6.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 9 oktober 2025.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 11 september 2024 (doorgenummerde pag. 79, 80).
8.De verklaring van verdachte zoals afgelegd op de terechtzitting van 9 oktober 2025.
9.Hoge Raad, 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822.