ECLI:NL:RBAMS:2025:7871

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
25/2923
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag kindgebonden budget door Dienst Toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen om kindgebonden budget voor de jaren 2019 en 2020. De Dienst Toeslagen heeft de aanvragen afgewezen met de primaire besluiten van 9 januari 2025, omdat deze te laat zijn ingediend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit van 2 april 2025 verklaarde de bezwaren ongegrond. De rechtbank heeft op 8 oktober 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres aanwezig was en de Dienst Toeslagen vertegenwoordigd werd door gemachtigden.

De rechtbank oordeelt dat de aanvragen van eiseres om kindgebonden budget voor de jaren 2019 en 2020 op goede gronden zijn afgewezen. Eiseres had de aanvragen pas op 12 december 2024 ingediend, terwijl de wettelijke termijn voor het indienen van de aanvragen was verstreken. De rechtbank stelt vast dat de wetgeving dwingende termijnbepalingen bevat, waardoor te laat ingediende aanvragen niet in behandeling kunnen worden genomen, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Eiseres heeft weliswaar aangegeven dat zij door persoonlijke omstandigheden, waaronder huiselijk geweld, niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen, maar de rechtbank oordeelt dat niet is aangetoond dat het voor haar geheel onmogelijk was om de aanvraag te doen.

Daarnaast heeft eiseres een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, omdat zij zou zijn geïnformeerd dat zij het kindgebonden budget zou ontvangen zonder een aanvraag te hoeven doen. De rechtbank oordeelt echter dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de Dienst Toeslagen toezeggingen heeft gedaan die eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvragen door de Dienst Toeslagen op deugdelijke gronden is gebeurd en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/2923

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en

de Dienst Toeslagen, verweerder

( [belastinginspecteurs] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen om kindgebonden budget voor de jaren 2019 en 2020.
Met de primaire besluiten van 9 januari 2025 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Eiseres heeft tegen deze beslissingen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 2 april 2025 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2025. Eiseres was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Totstandkoming van de besluiten

1. Met een brief van 12 december 2024 heeft eiseres verweerder verzocht aan haar kindgebonden budget toe te kennen voor haar zoon voor de jaren 2019 en 2020. Verweerder heeft deze brief aangemerkt als aanvragen voor kindgebonden budget voor de jaren 2019 en 2020.
2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat ze te laat zijn ingediend. Eiseres kon de aanvragen indienen tot 1 mei 2021 voor het jaar 2019 en 1 mei 2022 voor het jaar 2020. De bepalingen in de wetgeving over de aanvraagtermijn van een toeslag zijn volgens verweerder dwingend geformuleerd en laten geen ruimte voor het verlenen van een toeslag bij een te late aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvragen van eiseres om kindgebonden budget voor de jaren 2019 en 2020 op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank doet dit aan de hand van de door eiseres in deze procedure aangevoerde argumenten, de zogenoemde beroepsgronden. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
4. In artikel 5, tweede lid, van de Wet kindgebonden budget is bepaald dat als een ouder recht heeft op kindgebonden budget en al in aanmerking komt voor een andere toeslag (zoals bijvoorbeeld huurtoeslag, zorgtoeslag of kinderopvangtoeslag), de ouder van rechtswege geacht wordt een aanvraag voor het kindgebonden budget te hebben ingediend. In dergelijke gevallen moet verweerder ambtshalve een beslissing over het kindgebonden budget nemen. Maar als in het huishouden van de ouder geen andere toeslag wordt ontvangen, beschikt verweerder niet over voldoende informatie om uit eigen beweging het kindgebonden budget toe te kennen of een voorschot vast te stellen. In dat geval moet de ouder het kindgebonden budget aanvragen en de vereiste informatie verstrekken. Een aanvraag voor kinderbijslag bij de Sociale verzekeringsbank is onvoldoende om automatisch ook kindgebonden budget van verweerder te krijgen omdat dit een andere overheidsinstantie is dan verweerder.
5. Vaststaat dat eiseres en haar toenmalige toeslagpartner voor de jaren 2019 en 2020 geen andere toeslagen van verweerder ontvingen. Er is daarom geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wet kindgebonden budget. Eiseres moest het kindgebonden budget voor genoemde jaren dus zelf bij verweerder aanvragen, wat zij pas op 12 december 2024 heeft gedaan. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen kan een aanvraag voor het kindgebonden budget uiterlijk op 1 september van het opvolgende jaar worden ingediend, en als uitstel is verleend voor het doen van de aangifte inkomstenbelasting, tot uiterlijk het einde van de gestelde termijn. In het geval van eiseres was dit 1 mei 2021 voor het jaar 2019 en 1 mei 2022 voor het jaar 2020. De aanvraag van 12 december 2024 was daarom te laat ingediend. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de wet geen uitzonderingen toestaat om te laat ingediende aanvragen in behandeling te nemen. Alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden kan volgens verweerder een aanvraag alsnog in behandeling worden genomen. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat het dan gaat om situaties waarin het voor de aanvrager onmogelijk was om tijdig een aanvraag in te dienen.
6. De rechtbank is het met verweerder eens dat niet aannemelijk is geworden dat zich een dergelijke uitzonderlijke situatie in het geval van eiseres heeft voorgedaan. De rechtbank begrijpt dat eiseres gedurende de aanvraagperiode veel heeft meegemaakt. Zo is zij onder andere gevlucht uit het huis waar zij met haar toenmalige man woonde vanwege huiselijk geweld en heeft zij gerechtelijke procedures gevoerd met betrekking tot haar echtscheiding, haar woning en het gezag over haar zoon. Pas in september 2020 kon zij weer in haar woning terugkeren, waardoor zij mogelijk brieven van verweerder heeft gemist. Daarnaast heeft eiseres toegelicht dat zij het kindgebonden budget voor 2019 en 2020 goed kan gebruiken, aangezien de vader van haar zoon geen alimentatie betaalt, terwijl hij daartoe wel verplicht is. De rechtbank kan zich ook voorstellen dat het toeslagensysteem voor eiseres ingewikkeld is, vooral omdat zij uit het buitenland komt en de Nederlandse taal niet volledig beheerst. Echter, zoals op de zitting ook besproken, is niet gebleken dat het voor eiseres geheel onmogelijk was om de aanvraag te doen. De wetgever heeft bewust gekozen voor een dwingende termijnbepaling. Het gevolg hiervan is dat degenen die hun aanvraag niet tijdig indienen hun rechten verliezen, ook als zij daardoor financieel nadelig worden getroffen. Verweerder hoefde dan ook geen uitzondering te maken voor eiseres.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat zij meermaals telefonisch contact heeft opgenomen met de Sociale Verzekeringsbank en met verweerder, en dat haar toen is verteld dat zij het kindgebonden budget zou ontvangen zonder dat zij daarvoor een aanvraag hoefde te doen. Zij heeft op deze mededelingen vertrouwd en doet daarmee een beroep op het vertrouwensbeginsel. Op grond van vaste rechtspraak moet bij een beroep op het vertrouwensbeginsel aannemelijk worden gemaakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen zijn gedaan, andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht, waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat – in dit geval – geen aanvraag hoefde te worden gedaan. Eiseres stelt dat zij in januari 2020 met verweerder heeft gebeld. Verweerder heeft toegelicht dat in zijn systemen geen gespreksverslag is gevonden waaruit dit blijkt. Wel heeft verweerder een telefoonnotitie aangetroffen van een gesprek in juni 2020, waarin staat dat verweerder aan eiseres heeft uitgelegd dat toeslagen uitsluitend op aanvraag kunnen worden verkregen. Eiseres heeft toegelicht dat zij ervan uitging dat dit slechts betrekking had op de huur- en zorgtoeslag, maar verweerder heeft ter zitting toegelicht dat deze toelichting ook voor het kindgebonden budget geldt. De rechtbank stelt vast dat er verder geen concrete aanwijzingen zijn dat verweerder aan eiseres heeft toegezegd dat zij het kindgebonden budget voor 2019 en 2020 zou ontvangen zonder dat zij daarvoor een aanvraag hoefde te doen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
8. Eiseres heeft ten slotte nog toegelicht dat zij heeft gelezen dat verweerder bezig is om iedereen die van 2013 tot en met 2020 geen kindgebonden budget heeft gekregen, terwijl die daar wel recht op had, deze alsnog uit te betalen. De rechtbank begrijpt dat eiseres doelt op een herstelactie waarbij het ging het om de toekenning van het kindgebonden budget aan een specifieke groep burgers bij wie door een fout in het systeem van verweerder de betaling van het kindgebonden budget ten onrechte niet werd hervat nadat het was stopgezet of waarvan de op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget gedane aanvraag niet eerder in behandeling was genomen, doordat het toenmalige geautomatiseerde systeem van verweerder daarin niet voorzag. Zoals hiervoor is overwogen was bij eiseres geen sprake van een dergelijke situatie, zodat verweerder op deze grond het kindgebonden budget niet alsnog hoefde te verstrekken.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder voor de jaren 2019 en 2020 de aanvraag van het kindgebonden budget op deugdelijke gronden heeft afgewezen. Het beroep is daarom ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
10. Aangezien het beroep ongegrond is, bestaat geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht dan wel voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Hansen-Löve, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2025
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Statevragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.