3.3.2.Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIzijn opgenomen uit van het volgende.
[stichting 1] (hierna: [stichting 1] ) is op 30 oktober 2018 in staat van faillissement verklaard. Verdachte was de enige bestuurder van [stichting 1] . Verdachte was vanaf 19 juni 2017 ook enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] B.V.
Op 31 oktober 2018 heeft de curator voor het eerst om inlichtingen en gegevens gevraagd om inzicht te krijgen in de vermogenspositie van [stichting 1] . De curator heeft verdachte veelvuldig om stukken gevraagd, zowel per e-mail, per post, als telefonisch en heeft uiteindelijk alleen bankafschriften over de jaren 2018 en ten dele 2019 van verdachte ontvangen. De curator heeft geen gegevens ontvangen van de jaarstukken over 2017, grootboekrekeningen, kolommen en saldi balans, auditfiles ten behoeve van de Belastingdienst, informatie met betrekking tot de wijze van declareren aan zorgverzekeraars en overzichten van werknemers en cliënten.
Op 11 juni 2020 heeft de curator aangifte van faillissementsfraude gedaan tegen verdachte als bestuurder van [stichting 1] wegens het schenden van de administratie- en inlichtingenplicht en het onttrekken van geldbedragen aan de boedel van [stichting 1] en/of het buitensporig verbruik van die geldbedragen, waardoor schuldeisers zijn benadeeld.
Op 8 september 2020 is de woning van verdachte doorzocht. De FIOD heeft achttien dozen aangetroffen met zorgdossiers van cliënten van [stichting 1] , gegevens over de debiteuren/crediteuren, een ordner met urenstaten, een ordner met opschrift personele zaken en diverse losse administratieve bescheiden waaronder urenstaten, personeelsgegevens, bankafschriften en bankbescheiden.
Geldbedragen aan de boedel onttrokken
Uit onderzoek van de FIOD naar mutaties op de bankrekeningen van [stichting 1] blijkt onder meer het volgende. Op 8 januari 2018 is een bedrag van € 50.000,- van de rekening van [stichting 1] overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. Bij deze overboeking was geen omschrijving. Daarnaast is op 8 juni 2018 een bedrag van € 215.812,51 overgemaakt van de bankrekening van [stichting 1] naar een bankrekening op naam van [bedrijf 2] onder vermelding “restant saldo”. De activiteiten van deze eenmanszaak zijn in 2015 gestaakt. Verder blijkt uit het dossier dat op 10 augustus 2018 een bedrag van € 1.980,06 is overgemaakt van de bankrekening van [stichting 1] naar de privérekening van verdachte onder vermelding “restant saldo”.
3.3.3.Bewijsoverwegingen
Feit 1 – het opzettelijk schenden van de inlichtingenplicht
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk schenden van de wettelijke inlichtingenplicht en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank komt op basis van voornoemde feiten en omstandigheden tot de conclusie dat verdachte vanaf de datum van het faillissement van [stichting 1] tot 11 juni 2020 verschillende keren en zonder geldige reden heeft geweigerd inlichtingen aan de curator te geven, terwijl zij als bestuurder wettelijk verplicht was tot het geven van deze inlichtingen. Hiermee heeft verdachte haar wettelijke inlichtingenplicht jegens de curator geschonden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzettelijk niet aan de op haar rustende inlichtingenplicht heeft voldaan. Verdachte heeft immers steeds niet voldaan aan de verzoeken van de curator tot het beantwoorden van vragen en/of het verstrekken van stukken en daardoor– de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden.
Feit 2 – het opzettelijk weigeren gevoerde administratie te verstrekken
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk weigeren om de administratie van [stichting 1] aan de curator te verstrekken en overweegt hiertoe als volgt.
Als bestuurder van [stichting 1] was verdachte wettelijk verplicht om na het faillissement van [stichting 1] terstond alle administratie van [stichting 1] volledig aan de curator over te dragen. Dit volgt uit artikel 105a, tweede lid, van de Faillissementswet. Verdachte heeft deze verplichting niet nageleefd. Verdachte heeft verklaard dat zij de administratie die zij van [stichting 1] had, heeft ingeleverd bij de curator. Uit het dossier volgt dat de curator alleen bankafschriften en enkele documenten, zoals verzamelloonkosten en wat personeelscijfers over het jaar 2018, heeft ontvangen. Verdachte gaf als reden voor het niet verstrekken van meer gegevens dat vlak voor het faillissement enkele werknemers zijn vertrokken en de administratie hebben meegenomen. Deze verklaring van verdachte vindt op geen enkele manier steun in het dossier. Bovendien zijn tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte op 8 september 2020 in de schuur van verdachte achttien dozen met administratie van [stichting 1] aangetroffen. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte over (een deel van) de administratie van [stichting 1] beschikte en dat zij deze ondanks de vele verzoeken van de curator niet aan de curator heeft verstrekt.
De verklaring van verdachte dat zij de administratie die zij naar huis had meegenomen niet aan de curator had verstrekt omdat het oude administratie betrof, legt de rechtbank naast zich neer. Het is niet aan verdachte om te beoordelen welke gegevens zij wel of niet moest verstrekken aan de curator voor de afwikkeling van het faillissement. De op haar rustende wettelijke verplichting was dat zij terstond alle gevoerde administratie van [stichting 1] aan de curator zou verstrekken en dat heeft zij niet gedaan. Verdachte heeft door haar handelwijze opzettelijk niet voldaan aan de op haar rustende verplichting om die administratie terstond aan de curator te verstrekken.
Feit 3 (primair) – opzettelijke boedelonttrekking met wetenschap van benadeling
Beoordelingskader ‘wetende dat hierdoor schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld’
Onder handelen ‘wetende dat hierdoor schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld’ als bedoeld in artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan dat verdachte met en op het moment van de verweten gedragingen opzet heeft gehad op de benadeling van de schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden. Onder dit opzet is ook het voorwaardelijk opzet begrepen. Hiervoor moet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat de schuldeisers van de rechtspersoon zouden worden benadeeld en dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard. Verder geldt dat moet worden vastgesteld dat de schuldeisers als gevolg van dat handelen daadwerkelijk zijn benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.
Beoordelingskader toegepast op de zaak
[getuige 1] was als werknemer bij [stichting 1] betrokken bij onder meer de financiële administratie. Zij heeft over de financiële situatie van [stichting 1] verklaard dat het in 2017 goed ging met [stichting 1] en in 2018 slechter werd. Er kwam in 2018 geen geld meer doordat declaraties afgekeurd waren door de zorgverzekeraar. Daarnaast blijkt uit de verklaring van voormalig medewerker [persoon 1] dat medewerkers van [stichting 1] vanaf eind 2017/januari 2018 hun salaris te laat of niet meer uitbetaald kregen. Al deze omstandigheden bij elkaar maken dat het niet anders kan dan dat verdachte vanaf begin 2018 ervan op de hoogte was dat [stichting 1] in financiële problemen zat. Desondanks heeft verdachte tussen 8 januari 2018 en 10 augustus 2018 het grote bedrag van € 267.792,- aan de boedel van [stichting 1] onttrokken. Dat verdachte tenminste voorwaardelijk heeft opzet had op de benadeling van schuldeisers, kan daarom worden bewezen. Dat de schuldeisers van [stichting 1] ook daadwerkelijk zijn benadeeld blijkt uit de aangifte van de curator. De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank acht, gelijk aan de officier van justitie, niet bewezen dat verdachte in de periode van 2 mei 2017 tot 26 september 2017, wist dat schuldeisers van [stichting 1] in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld door het geld dat zij heeft onttrokken aan de boedel van [stichting 1] .
Daarnaast acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet bewezen dat verdachte in de periode 26 september 2017 tot 8 januari 2018 al wist of moest weten dat een of meerdere schuldeisers van [stichting 1] door de onttrekkingen in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld. Hoewel uit het dossier blijkt dat in die periode meerdere geldbedragen zijn onttrokken aan de rekening van [stichting 1] kan niet worden vastgesteld wat de vermogenspositie van de [stichting 1] was op dat moment. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat er ten tijde van de onttrekkingen een aanmerkelijke kans was dat de schuldeisers van [stichting 1] zouden worden benadeeld en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de periode van 8 januari 2018 tot en met 30 oktober 2018 als bestuurder in totaal een geldbedrag van € 267.792,-, heeft onttrokken aan de boedel van [stichting 1] , wetende dat schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld.