ECLI:NL:RBAMS:2025:7873

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
25/2946
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar inzake beëindiging uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, maar zijn bezwaarschrift was niet ondertekend. Verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat eiser niet had gereageerd op het verzoek om het bezwaarschrift te ondertekenen en in te dienen. De rechtbank stelde vast dat verweerder eiser niet voldoende gelegenheid had geboden om het verzuim te herstellen. Eiser betwistte de ontvangst van de verzoeken van verweerder en de rechtbank concludeerde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat hij aan eiser de mogelijkheid had geboden om het verzuim te herstellen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de gelegenheid tot herstel van het verzuim moet worden geboden. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/2946

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [woonplaats] (Duitsland), eiser,

en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Pinar).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar.
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 1 april 2025 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet is ondertekend en eiser niet heeft gereageerd op het verzoek om dat alsnog te doen.
De rechtbank heeft partijen op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van vier weken aan te geven of zij op een zitting willen worden gehoord. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

De totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eiser heeft bij e-mail van 18 november 2024 bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 8 januari 2025 verzocht het bezwaarschrift te ondertekenen en per post in te dienen. In deze brief heeft verweerder tevens kenbaar gemaakt dat het bezwaar niet in behandeling zal worden genomen indien eiser niet vóór 19 februari 2025 reageert. Deze brief is door verweerder retour ontvangen. Hierop heeft verweerder hetzelfde verzoek per e-mail aan eiser gericht. Nadat verweerder opnieuw geen reactie had ontvangen, heeft verweerder het bezwaar van eiser met het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder op goede gronden het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. In artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is onder meer bepaald dat het bezwaarschrift moet zijn ondertekend. In artikel 6:6 van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat het bezwaar om redenen vermeld in artikel 6:5 van de Awb alleen niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim binnen een hem daartoe gestelde termijn te herstellen.
4. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift niet was ondertekend. Eiser voert in beroep echter aan dat hij de brief van 8 januari 2025 en de e-mail niet heeft ontvangen. Eiser stelt zich aldus op het standpunt dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om het verzuim te herstellen. Gelet daarop mocht verweerder volgens eiser nog niet overgaan tot het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder de brief van 8 januari 2025 niet aangetekend heeft verzonden en dat verweerder, zoals blijkt uit de e-mail, erkent dat eiser de brief niet heeft ontvangen. De brief kan dan ook niet worden beschouwd als een gelegenheid om het verzuim te herstellen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder niet aannemelijk gemaakt dat hij aan eiser de mogelijkheid tot herstel van het verzuim heeft geboden door middel van een e-mail. Eiser betwist immers ook de ontvangst van genoemde e-mail. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt niet aan welk e-mailadres de e-mail is verzonden, noch op welke datum en tijdstip dit heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij de e-mail heeft gestuurd alleen de tekst van de gestelde mail in het geding gebracht. Daarmee heeft verweerder echter niet aannemelijk gemaakt dat hij de e-mail daadwerkelijk aan eiser heeft verzonden.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij eiser de gelegenheid heeft geboden het verzuim te herstellen. Aangezien verweerder deze gelegenheid onvoldoende heeft geboden, mocht verweerder niet overgaan tot niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven of zelf in de zaak te voorzien, omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal in een nieuw besluit deugdelijker dienen te motiveren dat aan eiser de gelegenheid is geboden om het verzuim te herstellen, dan wel eiser alsnog in de gelegenheid moeten stellen het verzuim te herstellen, dan wel het bezwaar inhoudelijk in behandeling moeten nemen.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Hansen-Löve, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2025.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingediend bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De indiener van het hoger beroep kan de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl of door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.