ECLI:NL:RBAMS:2025:7899

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
11625225 \ CV EXPL 25-5188
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgfraude en terugvordering van onverschuldigde betalingen door zorgverzekeraar

In deze zaak vorderde VGZ Zorgverzekeraar N.V. terugbetaling van vergoedingen die zij onverschuldigd aan [gedaagde] had betaald voor zorg die niet daadwerkelijk was verleend. [gedaagde] had facturen ingediend voor zorg die zou zijn verleend door een ziekenhuis in Nigeria, maar VGZ betwistte de rechtmatigheid van deze declaraties. De rechtbank oordeelde dat VGZ niet gehouden was om de vergoedingen te betalen, omdat niet was komen vast te staan dat de zorg daadwerkelijk was verleend. De rechtbank wees op het rapport van Theosearch, dat bevestigde dat de ingediende nota's vals waren. Het beroep van [gedaagde] op verjaring faalde, omdat VGZ tijdig had teruggevorderd. De rechtbank veroordeelde [gedaagde] tot terugbetaling van € 17.718,96, inclusief rente en kosten, en wees de vorderingen van [gedaagde] in reconventie af.

Uitspraak

qRECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: 11625225 \ CV EXPL 25-5188
Vonnis van 24 oktober 2025
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. B.J. den Hartog.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 maart 2025 met producties,
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het tussenvonnis van 16 mei 2025 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de aanvullende producties 14 tot en met 22 van VGZ,
- de mondelinge behandeling van 19 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij mr. Den Hartog spreekaantekeningen heeft overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft voor de jaren 2015 tot en met 2020 een zorgverzekering afgesloten bij VGZ.
2.2.
[gedaagde] is in de jaren 2015, 2017 en 2020 naar Nigeria geweest. [gedaagde] heeft bij VGZ drie facturen gedeclareerd voor zorg die University of Bening Teaching Hospital in Nigeria (hierna: het ziekenhuis in Nigeria) aan haar zou hebben verleend. Het gaat om de volgende nota’s:
  • een nota van € 7.464 voor verleende zorg van 5 tot 22 januari 2015;
  • een nota van € 8.795 voor verleende zorg van 28 december 2016 tot 10 januari 2017;
  • een nota van € 7.342 voor verleende zorg van 2 tot 8 januari 2020.
VGZ heeft voor de nota’s uit 2015 en 2017 € 15.224,80 aan [gedaagde] betaald.
2.3.
Nadat [gedaagde] de nota uit 2020 bij VGZ heeft ingediend, heeft VGZ een onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de nota’s. VGZ heeft aan [gedaagde] aanvullende vragen gesteld en die heeft [gedaagde] beantwoord.
2.4.
Bij brief van 1 oktober 2020 heeft VGZ aan [gedaagde] bericht dat zij geen contact heeft kunnen krijgen met het ziekenhuis in Nigeria, zij op basis van de gegevens niet kan concluderen dat [gedaagde] is behandeld in het ziekenhuis in Nigeria en de nota’s daarvoor heeft betaald, en het aantal verpleegdagen op de nota van 2020 en bijbehorende verklaring niet overeenkomt. VGZ concludeert dat zij vermoed dat [gedaagde] de ingediende nota’s valselijk heeft opgemaakt en deze bij VGZ heeft ingediend om een vergoeding te ontvangen waarop geen recht bestaat.
2.5.
VGZ heeft Theosearch International Limited (Hierna: Theosearch) ingeschakeld om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de nota’s. In het rapport staat het volgende:
‘On 9 November 2020 we attended at the Revenue Section of the hospital to validate the submitted receipts and find out if the name of Mr [gedaagde] , the insured appeared as patient who had made payment (s) to the hospital. We spoke with the head of main revenue department. We outlined reasons why we have visited. She checked through their computerized revenue records but told us she had reservations about the payments the insured claimed to have paid to their
hospital. As a not for profit and government hospital they have never had single patient making the stated payments to the hospital. (…)
On that 20 November 2020 we attended at office of the Chairman, Medical Advisory Committee (CMAC). We spoke with Mr [naam] , the Assistant Administrative Officer II. Mr [naam] told us that the stated treatments and all payments did not match the records of their hospital. He told us that the documents could not have originated from them because the people that signed the documents were not in their employ. He told us that the name and letterhead of the hospital may have been “forged”.’
Bij brief van 9 november 2020 heeft Theosearch navraag gedaan bij het ziekenhuis. Theosearch heeft een brief van 19 november 2020 overgelegd op briefpapier van het ziekenhuis waarin staat:
‘I am directed to refer you to your letter dated 9 November, 2020 with respect to the above subject matter and to inform you as follows:
1. That the medical reports and bills attached to your letter are fake as there is no
record of such in the hospital.
2. That the persons who purportedly signed the medial reports are unknown to the hospital.
Consequent upon the above, the response of management to your enquiry is that the documents so attached are not genuine and did not emanated from this hospital.”
2.6.
Bij brief van 25 november 2020 heeft VGZ aan [gedaagde] meegedeeld dat [gedaagde] declaraties voor medische zorg in Nigeria heeft ingediend terwijl er geen behandeling heeft plaatsgevonden en dat daarom sprake is van zorgfraude. VGZ heeft [gedaagde] opgenomen in het incidentenregister (hierna: IVR) en het Externe Verwijzingsregister (hierna: EVR), het dossier van [gedaagde] gemeld bij Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit, de zorgverzekering met [gedaagde] beëindigd, de betaalde declaraties teruggevorderd en vergoeding van interne en externe onderzoekskosten gevorderd.
2.7.
[gedaagde] heeft een zorgverzekering afgesloten bij Zilveren Kruis.
2.8.
Op 29 augustus 2023 heeft VGZ een veertiendagenbrief aan [gedaagde] verstuurd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
VGZ vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
€ 15.224,80 aan hoofdsom;
€ 893,75 aan interne onderzoekskosten;
€ 378,25 aan externe onderzoekskosten;
€ 927,25 aan incassokosten, te vermeerderen met 21% btw;
€ 1.222,16 aan wettelijke rente over de hoofdsom tot 7 maart 2025;
de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 7 maart 2025;
de proceskosten.
3.2.
VGZ legt primair aan haar vordering ten grondslag dat zij de vergoeding voor de nota’s uit 2015 en 2017 onverschuldigd aan [gedaagde] heeft voldaan. [gedaagde] heeft nota’s voor zorg in Nigeria bij VGZ ingediend, maar die zorg is niet aan [gedaagde] verleend en [gedaagde] heeft deze nota’s evenmin betaald. Bij fraude bestaat geen recht op vergoeding van zorg en al betaalde vergoedingen moet [gedaagde] terugbetalen. Subsidiair legt VGZ ongerechtvaardigde verrijking aan haar vordering ten grondslag.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] betwist dat zij valse nota’s bij VGZ heeft ingediend. Verder is terugvordering van de medische declaraties uit 2015 en 2017 verjaard. VGZ heeft de verjaring ook niet tijdig gestuit. VGZ kan die bedragen daarom niet van [gedaagde] terugvorderen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan zorgfraude of opzettelijke misleiding van VGZ;
II. VGZ gebiedt de registraties van [gedaagde] in het EVR en CIS ongedaan te maken;
III. de opzegging/beëindiging van de zorgverzekering van [gedaagde] bij VGZ vernietigt dan wel VGZ verplicht [gedaagde] weer als verzekerde te accepteren;
IV. verzoekt dat VGZ eventuele verdere maatregelen staakt of terugdraait, waaronder het innen van de terugvordering en het delen van de fraudebeschuldigingen;
V. VGZ veroordeelt in de proceskosten.
3.6.
[gedaagde] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Van fraude is geen sprake. [gedaagde] heeft de documenten die zij bij VGZ heeft ingediend ontvangen van het ziekenhuis uit Nigeria en aan de stukken heeft zij niets veranderd. VGZ baseert zich bij haar fraudeclaim op een verklaring van één administratief medewerker van het ziekenhuis.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] de vergoedingen die VGZ aan haar heeft betaald voor nota’s van het ziekenhuis in Nigeria uit 2015 en 2017 moet terugbetalen, omdat de nota’s volgens VGZ vals zijn.
De zorg waarvoor [gedaagde] een vergoeding heeft ontvangen is niet daadwerkelijk aan haar verleend
4.2.
Niet is komen vast te staan dat de zorg in het ziekenhuis in Nigeria waarvoor [gedaagde] een vergoeding heeft ontvangen van VGZ daadwerkelijk is verleend. Daartoe is het volgende redengevend.
4.3.
VGZ is niet gehouden om een vergoeding te betalen voor de zorg die niet aan [gedaagde] is verleend. VGZ heeft een rapport van Theosearch overgelegd met daarbij een ondertekende brief op briefpapier van het ziekenhuis waarin staat dat de nota’s en medische documenten die [gedaagde] heeft overgelegd vals zijn, omdat daarvan geen gegevens in het ziekenhuis zijn en dat de personen die de medische documenten zouden hebben ondertekend niet bekend zijn in het ziekenhuis, zie 2.5. Verder staat in het rapport van Theosearch dat [naam] , Assistant Administrative Officer II van het ziekenhuis, heeft verklaard dat de behandelingen en betalingen niet overeenkomen met de gegevens van het ziekenhuis en de ondertekenaars van de medische documenten niet in het ziekenhuis werken. Gelet op de lange tijd die [gedaagde] drie keer opgenomen zou zijn geweest in het ziekenhuis en de behandelingen die bij haar zouden zijn uitgevoerd – waaronder een bloedtransfusie, een buikecho, röntgenfoto’s van de borstkas en buik, een endoscopie, het afnemen van bloed en het toedienen van medicatie – had het voor de hand gelegen dat de naam van [gedaagde] en gegevens van haar behandelingen in de administratie van het ziekenhuis zouden voorkomen. Verder blijkt uit het rapport van Theosearch dat de bedragen op de nota’s staan vermeld ongebruikelijk hoog zijn voor het ziekenhuis.
4.4.
Verder heeft VGZ gewezen op een aantal onjuistheden in de overgelegde medische documenten en de nota’s. Op de nota van 2020 worden veertien dagen opname in het ziekenhuis in rekening gebracht, terwijl in de medische documenten staat dat de opname zeven dagen heeft geduurd. Verder zou [gedaagde] in 2015 en 2017 malaria hebben en daarvoor behandeld zijn, terwijl zij op dat moment pas één of enkele dagen in Nigeria was en malaria een incubatietijd heeft van tenminste acht dagen.
4.5.
Gelet op het voorgaande kan sterk worden betwijfeld of [gedaagde] in 2015, 2017 en 2020 opgenomen is geweest in het ziekenhuis, want daarvoor heeft [gedaagde] naast de nota’s en medische verklaringen geen enkel steunbewijs overgelegd terwijl zij wel drie keer voor langere tijd in het ziekenhuis gelegen zou hebben. Dat steunbewijs had bijvoorbeeld kunnen bestaan uit foto’s, berichten aan familie en vrienden over haar ziekenhuisopnames of verklaringen van de mensen bij wie zij in Nigeria verbleef en die [gedaagde] in het ziekenhuis zouden hebben opgezocht. Evenmin heeft [gedaagde] stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij contant geld uit Nederland heeft meegenomen en in Nigeria heeft gewisseld om de nota’s contant te betalen. Omdat [gedaagde] geen enkel steunbewijs heeft overgelegd, is niet aangetoond dat de nota’s waarachtig zijn en behoren bij de vermeende ziekenhuisopnames.
4.6.
In het rapport van Theosearch staan vooral de functienamen van personen met wie is gesproken en maar in beperkte mate de namen van die personen zelf en het rapport is niet ondertekend en is evenmin gedateerd. Ook lijkt in de brief die Theosearch heeft overgelegd in de kop van het briefpapier een onjuist e-mailadres van het ziekenhuis te worden genoemd. Dat draagt niet bij aan de betrouwbaarheid van dit rapport. Desalniettemin is er onvoldoende reden om te twijfelen aan de juistheid van het rapport. De conclusie is dat VGZ met het rapport van Theosearch en de ondertekende brief van het ziekenhuis voldoende heeft aangetoond dat de nota’s die [gedaagde] heeft ingediend frauduleus zijn. Dat betekent dat VGZ niet gehouden is om een vergoeding te betalen aan [gedaagde] voor de nota’s.
Beroep op verjaring faalt
4.7.
Het verweer van [gedaagde] dat deze vorderingen zijn verjaard en dat zij daarom niet gehouden is de vergoedingen terug te betalen, faalt. Daartoe geldt het volgende.
4.8.
Op grond van art. 3:309 BW verjaart een vordering uit onverschuldigde betaling door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden en in ieder geval twintig jaren nadat de vordering is ontstaan.
4.9.
VGZ heeft op 25 november 2020 voor het eerst de bedragen voor de nota’s uit 2015 en 2017 teruggevorderd. Daarna is geen vijf jaren verstreken voordat zij [gedaagde] heeft gedagvaard. Dat betekent dat de vorderingen van VGZ alleen verjaard zijn als zij er vóór 25 november 2015 bekend mee was dat zij de vergoedingen voor de nota’s onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald. De nota uit 2017 heeft [gedaagde] pas in 2017 ingediend, zodat die terugvordering niet verjaard kan zijn.
4.10.
De partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten draagt de bewijslast van die feiten of rechten. [gedaagde] draagt dus de stelplicht en bewijslast van haar stelling dat VGZ vóór 25 november 2015 al bekend was dat zij de vergoeding voor de nota uit 2015 onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald. Daarvoor zijn geen aanknopingspunten aangevoerd. Dat VGZ een professioneel en kundig bedrijf is dat volgens [gedaagde] is toegespitst op fraude, is daartoe onvoldoende mede gelet op wat VGZ daarover heeft verklaard. VGZ heeft op zitting verklaard dat de ingediende nota’s automatisch worden verwerkt en dat pas een medewerker aan dat proces te pas komt als een nota binnen haar systemen opvalt. [gedaagde] heeft niet toegelicht dat dit al vóór 25 november 2015 al was gebeurd, zodat van verjaring geen sprake is.
Conclusie, rente en kosten
4.11.
De conclusie is dat [gedaagde] gehouden is de vergoedingen voor de nota’s uit 2015 en 2017 terug te betalen aan VGZ. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom zodat de rechtbank deze zal toewijzen.
4.12.
VGZ vordert vergoeding van de onderzoekskosten. [gedaagde] heeft daartegen geen verweer gevorderd en de kosten komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De onderzoekskosten van € 1.272 worden daarom toegewezen.
4.13.
[gedaagde] wordt dus veroordeeld tot betaling van € 17.718,96 (€ 15.224,80 aan hoofdsom, € 1.272 aan onderzoekskosten en € 1.222,16 aan verschenen rente tot aan de datum van de dagvaarding).
4.14.
VGZ vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de rechtbank controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten. VGZ heeft aan [gedaagde] een of meer aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Omdat VGZ een van btw vrijgestelde prestatie heeft verricht, is de vergoeding verhoogd met btw. Daarom zal een bedrag van € 927,25 worden toegewezen, te vermeerderen met de btw daarover.
4.15.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VGZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
146,14
- griffierecht
1.461,00
- salaris advocaat
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.554,14
in reconventie
4.16.
[gedaagde] vordert dat beëindiging van haar zorgverzekering door VGZ ongedaan wordt gemaakt. [gedaagde] heeft op zitting verklaard dat zij momenteel een zorgverzekering heeft afgesloten bij Zilveren Kruis en zij geen extra premie betaald in verband met haar registraties in het EVR. [gedaagde] heeft daarom geen belang bij deze vordering.
4.17.
De overige vorderingen van [gedaagde] worden gelet op de overwegingen in conventie afgewezen.
4.18.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VGZ worden begroot op:
- salaris advocaat
406,00
(2 punten × factor 0,5 × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
541,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen een bedrag van € 17.718,96, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 15.224,80, met ingang van 7 maart 2025, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen een bedrag van € 1.121,97 aan buitenrechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.554,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 541,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1 tot en met 5.3, 5.5 en 5.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2025.